Over De voyeur van Christophe Boltanski

Een man kijkt door de beslagen ruiten van een Parijs’ café, vlakbij de Sorbonne. Er zitten studenten die de wereld doornemen, flirten en koffie drinken. Het ruikt er naar tabak en chloor, uit de jukebox klinkt Marvin Gaye. In zijn verbeelding ziet de man zijn moeder daar zitten, in haar jonge jaren, toen hij haar niet kende.

Zij is onlangs overleden en met zijn zus heeft hij haar appartement leeggehaald. Een overvol huis waar nooit iets is weggegooid. Ze ontruimden het ‘zoals je een fles leegklokt, zonder iets uit te zoeken’, bijna alles ging de vuilnisbak in. Een paar notitieboekjes werden gespaard. En een paarsblauwe plastic map, met een etiket: dossier detectives.

Die map wekt zijn interesse: moeder had blijkbaar een onvermoede kant. Ze was niet alleen de vrouw die zich de laatste twintig jaar liggend op een matras in haar huis opsloot en daar verdronk in de rotzooi. De vrouw van wie hij zich verwijderde, die nooit om iets vroeg, maar aan wie ‘alles schreeuwde om hulp’. Schuldig voelt de verteller zich, ‘schuldig aan het niet verlenen van hulp aan iemand in nood’. Hij was altijd op reis, druk, bezig. In de notitieboekjes noteerde ze onder meer precies hoe laat ze haar zoveelste sigaret rookte, in de map vindt hij aanzetten tot detectiveverhalen. Een van de onvoltooide krimi’s heeft als hoofdpersoon een man die met een verrekijker de bewoners van een tegenoverliggende flat bespiedt.

Wat volgt in De voyeur is een klassieke speurtocht naar het leven van de overleden moeder, een populair thema in de literatuur van nu. Lees verder via:

Lees meer

George Sand en Frédéric Chopin: ziek op Majorca

In het najaar van 1838 gingen George Sand en Frédéric Chopin op reis, naar Majorca. In Un hiver à Majorque schrijft Sand over die maanden. Ze geeft er de vorm aan van een roman, een reisgids, een persoonlijk reisverslag en een gedeeltelijke autobiografie. ‘Wie niet opgeslurpt wordt door werk of versuft door luiheid’, schrijft ze, ‘is niet in staat lang op dezelfde plaats te blijven zonder te lijden en zonder naar verandering te snakken.’ En ‘omdat we ons toch nergens echt goed voelen in deze tijden, is op reis gaan nog een van de aanlokkelijkste dingen’.

Maar na hun aankomst in Palma valt het allemaal nogal tegen. Het eiland is, tot afschuw van Sand, vergeven van de varkens, waar iedereen op het eiland van leeft. Er is geen huis te krijgen, en als ze een huis vinden is dat ongemeubileerd en wordt hen te verstaan gegeven dat ze die maar uit Frankrijk moeten laten komen. Levertijd een half jaar. Uiteindelijk vinden ze toch een onderkomen bij een baron die zelf net vertrekt. Voor Chopin wordt een vleugel aangevoerd. Maar dan gaat het stortregenen. Dagenlang. Wekenlang. De wind huilt om het huis. Het water stroomt langs de muren. Het huis wordt onbewoonbaar. Chopin wordt ziek, ze beginnen allebei te hoesten. ‘De muren waren zo dun dat de kalk op de muren ging opbollen als een spons. Het huis dat geen open haard had drukte op onze schouders als een jas van ijs, ik voelde me als verlamd. We konden maar niet wennen aan de verstikkende geur van de vuurkorven, en onze zieke bleef maar lijden en hoesten. Vanaf dat moment kreeg de bevolking een enorme afschuw van ons, ze werden bang. Ze waren ervan overtuigd dat we longtering hadden, wat voor die vooringenomen Spaanse artsen qua besmetting even erg is als de pest.’

‘Een rijke arts verwaardigde zich te komen, voor het bescheiden bedrag van 45 francs. Hij verklaarde dat er niets aan de hand was en schreef niets voor. Een andere dokter kwam, maar de apotheek van Palma was zo slecht voorzien dat we alleen maar rotzooi konden krijgen.’ Op een ochtend kregen we een brief van onze huisbaas: we hielden een besmet persoon in zijn huis, wat het leven van zijn familie in gevaar bracht. Hij verzocht ons zo snel mogelijk op te krassen.’

Hoewel het verblijf op Majorca zowel voor Chopin als voor Sand literair en muzikaal een enorm productieve tijd bleek, is het tussen Sand en de inwoners van Majorca nooit meer goed gekomen: ‘Ik zou tien delen nodig hebben om je een idee geven van de lafheid, de mauvaise foi, de domheid en de gemeenheid van dat stomme devote volk, schreef Sand later aan haar vriendin Charlotte Marliani. ‘Goed verhoede dat ik ooit nog een voet in dat land zet’.

Verder lezen: in het hoofdstuk over George Sand, in Zij namen het woord. Rebelse schrijfsters in de Franse letteren (Atlas Contact)

 

 

Geïsoleerd? Schrijf een brief. Over Madame de Sévigné.

In 1669 verliest Madame de Sévigné haar dochter. Niet dat ze sterft, Françoise-Marguerite, gelukkig niet! Ze trouwt. En ze verhuist met haar man naar een kasteel ver van haar vandaan, in de Provence. Madame de Sévigné raakt geïsoleerd, ze verliest het gezelschap van de vrouw met wie ze dagelijks omging, ze kan haar niet meer spreken, aanraken, opzoeken. Uit wanhoop, uit noodzaak werd ze zo de grootste literaire ‘épistolière’ van haar eeuw.

Een paar dagen na haar dochters vertrek schrijft Madame de Sévigné de eerste van de 764 brieven die ze aan Françoise zal schrijven. Ze huilt, is wanhopig, ze voelt zich alsof haar hart en haar ziel zijn uitgerukt: ‘Mijn pijn zou niets voorstellen als ik haar kon beschrijven; ik zal het dan ook niet proberen. Ik zoek mijn lieve dochter overal, maar ik vind haar niet meer, en met iedere stap die ze doet raakt ze verder van me af. Ik ging dus maar naar Sainte-Marie, huilend en bijna stervend. Het leek wel of mijn hart en mijn ziel waren uitgerukt, wat een wrede scheiding! Ik wilde alleen zijn, ik bleef maar huilen..Ik omhels je met een tederheid die zijn gelijke niet kent.’ Drie dagen later, als zij een brief van haar dochter heeft ontvangen, klaart ze op: ‘Je houdt van me, m’n lieve kind, en je zegt het zo mooi dat ik m’n tranen niet kan bedwingen. Je gevoelens worden ontvangen met een tederheid en een gevoeligheid die alleen begrepen worden door diegenen die liefhebben zoals ik. Wees ervan verzekerd dat ik voortdurend aan je denk. Ik ben steeds bij je. Blijf altijd van me houden. Dat is het enige dat me kan troosten.’

Verder lezen? Lees mijn portret van Madame de Sévigné in Zij namen het woord. Rebelse schrijfsters in de Franse letteren (Atlas Contact).

 

Waarom het nieuwe boek van Laurent Binet opent met een saga over virussen.

De nieuwe roman van Laurent Binet, Beschavingen, begint met een hoofdstuk dat leest als een mythologisch verhaal uit de IJslandse Edda; het heet ‘de saga van Freydis Eriksdottir’ en vertelt het leven van een stoere vrouw uit de tiende eeuw die Groenland verlaat, oversteekt naar Noord-Amerika en langzaam, in de loop der decennia afzakt naar het zuiden. Het is een opvallend begin van deze what if roman, waarvan de reden je een tijdje onduidelijk blijft.
Maar het hoofdstuk was nodig voor het verhaal dat Binet wilde vertellen: steeds als Freydis ergens aankomt, zich installeert, sterft na enige tijd een deel van de oorspronkelijke bevolking, de ‘Skraelings’, later sterven ook andere stammen en volken waarmee Freydis en haar gevolg in contact komen.
Binet’s roman opent, kortom, met een verhaal over virussen. Virussen die de oorspronkelijke bevolking besmetten, ziek maken, virussen waaraan de Amerikaanse volken langzamerhand gewend raken, waartegen ze in de loop der tijd immuniteit opbouwen.
Dan pas kan Binet aan zijn eigenlijke fantasierijke, later in de tijd gesitueerde verhaal beginnen: dat van de Inca’s die Europa veroveren, dat van Columbus die strandt in plaats van Amerika te ontdekken, dat van het Rijk van de Zon dat zich vestigt in Europa – een what if novel van het zuiverste water. Zonder immuniteit van de Inca-kolonisten voor de virussen in Europa zou zijn roman – hoe fantasievol ook – immers meteen sneuvelen. Het laat zien dat Binet gedegen over zijn gedachte-experiment heeft nagedacht.
Tegelijkertijd is Beschavingen vooral en literair en historisch spel, een geschreven variant op het computergame waarin je een eigen wereld bouwt, je eigen bouwstenen kiest en inwoners samenstelt voor het land dat je voor ogen staat.
Binet, de schrijver die in Nederland en Frankrijk beroemd werd met zijn nauwkeurige en getrouwe reconstructie van de aanslag op Himmler, laat zich nu aan diezelfde historische waarheid niets gelegen liggen. Hij gaat wel uit van historische figuren – Karel V, Luther, Erasmus, François I, Cervantes, etc – maar hij geeft ze een heel andere rol in een volstrekt andere geschiedenis. Ja, hij wilde trouw blijven aan hun karakter, vertelde hij mij, maar hij gaf ze een rol in een door hem verzonnen ‘alternatieve geschiedenis’. Hij wil, met andere woorden, waarschijnlijkheid betrachten in een volstrekt onwaarschijnlijke geschiedenis. Een geschiedenis die louter voortkwam uit het speelse brein van Binet.
Beschavingen is origineel, geestig, speels. Zeker in het begin denk je voortdurend: hoe kómt hij erop? Binet heeft zich kostelijk geamuseerd, daar kun je je van alles bij voorstellen. De schrijver is hier letterlijk een god, de schepper van de aarde.
Toch blijf je na lezing achter met de vraag wat je er nu eigenlijk echt aan hebt gehad. Wat moet je ermee? Wat voor wezenlijks heeft het boek je aangereikt? Het besef dat alles interpretatie is? Dat alles mogelijk is als je er maar je fantasie op loslaat? Dat de verbeelding altijd wint? Dat werkelijkheid noch waarheid bestaat? Dat niets eenduidig is?
Binet komt er niet uit, de lezer van Beschavingen evenmin.

Hoera, Zij namen het woord is verschenen!

Onlangs verscheen mijn nieuwe boek Zij namen het woord. Rebelse schrijfsters in de Franse letteren, bij Atlas Contact.

Daarin schets ik tien portretten van uitzonderlijke, schrijvende Franse vrouwen uit de 17e tot de 21e eeuw. Ze schrijven, ze spreken, ze gaan de barricaden op, ze doorbreken taboes, ze verleggen grenzen. En ze bieden inspiratie – door hun boeken, hun denkbeelden, hun daden of hun karakter. De vrouwen in dit boek heten Colette of Françoise Sagan, George Sand of Simone de Beauvoir, Madame de Staël of Maryse Condé. De een is grondlegger van de Europese literatuur, de volgende vecht voor de positie van de vrouw als schrijfster, weer een ander richt haar pijlen op onrechtvaardigheid en ongelijkheid of eist voor de niet-westerse stem een plek op in de literatuur. Allemaal zijn ze Franstalig, rebels, tegendraads. Schrijven is gevaarlijk – en hoe

Jamal Ouariachi schreef in NRC:

‘Ook Margot Dijkgraaf schuift niet zichzelf maar haar onderwerpen naar voren als rebel of dwarsdenker. In Zij namen het woord biedt zij tien portretten van beroemde Franse schrijfsters uit de afgelopen vier eeuwen. We lezen over Madame de Staël (1766-1817) die het, vanwege haar boek De l’Allemagne, aan de stok kreeg met Napoleon, of over het roerige rock-’n-roll-leven van Françoise Sagan vanaf het moment dat zij op piepjonge leeftijd haar debuut, Bonjour Tristesse, publiceerde, en over de onvermijdelijke Simone de Beauvoir.

‘Rebels zijn ze vooral vanwege hun literaire werk’, schrijft Dijkgraaf over de geportretteerden, ‘niet vanwege hun gedrag of hun levensstijl.’ Dat mag waar zijn – toch tonen de biografische schetsen die Dijkgraaf geeft tien vrouwen die zich ook in hun persoonlijke leven weinig gelegen laten liggen aan wat de mannenwereld van hen eist. En daar ook de prijs voor betalen: kritiek, schande, afkeuring, niet serieus genomen worden.

Wat opvalt aan Dijkgraafs aanpak, is dat zij geen labels plakt, niet per se stromingen probeert te identificeren – al was het maar omdat deze rebellen zich daar zelf doorgaans aan onttrekken. Wel legt ze dwarsverbanden tussen de tien behandelde auteurs, maar het blijven individuen. En zoals dat gaat bij individuen, ontwikkel je als lezer bepaalde voorkeuren. Dat meen ik ook bij Dijkgraaf zelf te observeren: sommige van haar portretten, hoewel grondig en kundig, blijven wat afstandelijk, maar aan het begin van het hoofdstuk over George Sand voert Dijkgraaf zichzelf ten tonele, toen zij als studente met het werk van Sand in aanraking kwam. Dat maakt het portret van Sand meteen enorm levendig.

Ook het hoofdstuk over Nathalie Sarraute begint met Dijkgraafs kennismaking, als twintigjarige, met Sarraute’s L’usage de la parole. Wat volgt is een minutieuze analyse van dit werk. Buitengewoon aanstekelijk gedaan, zozeer dat in ieder geval deze lezer nog komende week een rondje boekhandels en antiquariaten inboekt op zoek naar alles van Sarraute wat ik maar te pakken kan krijgen. Dat geldt ook voor het werk van Annie Ernaux en Lydie Salvayre. En dat is precies wat je van een boek als dat van Dijkgraaf mag verwachten: dat het je enthousiasmeert voor het werk van de geportretteerden. Missie glorieus geslaagd.’

https://www.nrc.nl/nieuws/2020/03/05/boekenweek-2020-incestueus-zooitje-van-rebellen-schreeuwers-en-opportunisten-a3992771

Verder sprak ik met Jellie Brouwer op Kunststof radio:
https://www.nporadio1.nl/kunststof/onderwerpen/530637-margot-dijkgraaf-schrijver

En met Annemieke Bosman in Opium:
https://podcastluisteren.nl/ep/Opium-Het-gesprek-Margot-Dijkgraaf-11-maart

In de Nieuwsshow zei Lidewijde Paris:
https://www.nporadio1.nl/nieuwsweekend/onderwerpen/531758-lidewijde-paris-met-de-boeken

 

Gesprek met Leïla Slimani, la ‘française de l’avenir’

Ze heeft zojuist een exemplaar van de Arabische vertaling van haar bekroonde roman in de kast gezet van het ‘Huis van alle Talen’, een nieuw onderdeel van de openbare bibliotheek in Amsterdam. Dat deed ze onder het toeziend oog van ministers, ambassadeurs en een paar honderd genodigden. Chanson douce, de met de Prix Goncourt bekroonde roman van Leïla Slimani, staat nu tussen Dai Siji en John Steinbeck. De Frans-Marokkaanse Leïla Slimani is niet zomaar een schrijfster en journaliste, ze is een ster, een fenomeen, een symbool voor de vrije Franse vrouw van nu. In een groot portret karakteriseerde de Frans-Algerijnse auteur Kamel Daoud haar onlangs als ‘la Française du Futur’, de Française van de toekomst. Ze is persoonlijk vertegenwoordigster van president Macron voor de francofonie – waarover zometeen meer.

Ze is maar even in Amsterdam, ze gaat door naar Engeland, de VS, Zuid-Amerika. Dan volgt de première van de film die regisseuse Lucie Borleteau naar haar boek maakte, in maart verschijnt haar nieuwe roman. Leïla Slimani lijkt koel, bewaart afstand tot de mensen die haar vragen stellen, haar handtekening willen, of een selfie. Tussendoor kijkt ze op haar telefoon: haar kinderen sturen haar tekeningen uit Parijs.

U bent ambassadrice van de francofonie. Tegelijkertijd noemde u het verdedigen van de Franse taal en cultuur de arrogante kant van de Fransen.

Maar de literatuur is veranderd, net als de wereld. De literatuur in het Frans is, net als de Engelse postkoloniale literatuur, een ‘littérature monde’ geworden. Tegenwoordig zijn de grootste Franse schrijvers Libanees, Algerijns, Marokkaans, soms Russisch, Haïtiaans. Dat heeft niet alleen het beeld veranderd dat men heeft van de francofonie, maar ook van de taal zelf.”

U heeft zelfs gezegd dat het Frans een Afrikaanse taal zal worden?

„Absoluut. Over dertig jaar zullen de meeste mensen die Frans spreken Afrikaans zijn. Niet meer Europees. Tegenwoordig spreken een Togolees en een Senegalees vaak Frans met elkaar, geen Arabisch. Niemand spreekt tegen dat de komst van het Frans gepaard ging met geweld, met kolonisatie. Maar dat is de realiteit van alle talen. Daarom spreken de Argentijnen Spaans. Daarom spreek ik Arabisch. De realiteit van talen is er een van oorlog en geweld. Maar het gaat erom wat je ermee doet: dichten, vrienden maken, grappen vertellen. Je bent nooit slachtoffer van een taal, de taal is wat je ervan wilt maken.”

Ze vindt wel dat je nu eenmaal regels en normen nodig hebt. Tegen de strengheid van de Académie Française, die de woordenschat en de grammatica van het Frans bewaakt, heeft ze geen bezwaar. Bovendien, zegt ze, verdedigt de Académie helemaal niet de puurheid van het ‘traditionele’ Frans, en is zij helemaal niet tegen het Engels. Kijk maar wie erin zitten, zegt ze en noemt Dany Laferrière, een Haïtiaan, Amin Maalouf, een Libanees en André Makine, een Rus die in het Frans schrijft. Precies drie leden die buiten Frankrijk geboren zijn – een zeer kleine minderheid in de veertig leden tellende Académie. Maar het gaat om het principe, zegt Slimani kortaf.

https://www.nrc.nl/nieuws/2020/01/24/schaam-je-je-niet-zei-mijn-vader-nee-zei-ik-a3988049

Over het gewicht van de woorden van Pascal Mercier

In de bestseller Nachttrein naar Lissabon pakt een leraar midden in een les zijn jas van de kapstok en loopt naar het station, om niet terug te keren. De nieuwe roman van de Zwitser Pascal Mercier (1944) draait om net zo’n tot de verbeelding sprekend gegeven: een man hoort dat er een tumor in zijn hoofd zit, hij heeft nog maar kort te leven.

Weken later blijkt de diagnose een vergissing, er zijn twee medische dossiers verwisseld. Inmiddels heeft hij afscheid genomen van zijn zoon en dochter, van zijn vrienden, zijn uitgeverij verkocht, de balans van zijn leven opgemaakt en bij de notaris zijn testament geregeld. Het is wederom een ijzersterk uitgangspunt voor een roman die vragen stelt over leven, tijd, taal, vertalen en schrijven.

Het boek begint als Simon Leyland, de hoofdpersoon, door de paspoortcontrole gaat op de luchthaven van Londen: de laatste keer dat hij, thuis in Triëst, naar zijn pasfoto keek, zag hij nog een man die geen toekomst meer had. Nu begint hij aan een tweede leven, een bestaan dat hij from scratch opnieuw kan inrichten. Wat heeft hij met zijn leven gedaan, vraagt hij zich af, en wat gaat hij doen, nu hij weer in een ‘nu’ en in een ‘later’ kan leven?

Die vragen stelde schrijver Pascal Mercier zich ook als filosoof, publicerend als Peter Bieri. Voor Bieri/Mercier betekent écht zijn, ‘in de tegenwoordigheid leven’, datgene doen, voelen en zeggen wat met je eigen emotionele identiteit te maken heeft, dicht bij jezelf blijven. Wie ‘in de tegenwoordigheid’ leeft is innerlijk vrij, kent geen dwang.

Als de fout is ontdekt en Leyland weer toekomst blijkt te hebben, gaat hij eerst terug naar het verleden, letterlijk en figuurlijk. Hij bezoekt Oxford, de universiteit die hij als student verliet om nachtwaker te worden in een hotel. Daar ontwikkelde hij zijn grote liefde voor taal en vertaalde hij zijn eerste boek. Ieder boek van Mercier is een hymne aan de taal als bron van geluk.

https://www.nrc.nl/nieuws/2020/01/24/de-tijd-van-het-begrijpen-breekt-aan-a3987979

La maison de Colette in Saint-Sauveur-en-Puisaye

Spartaans – die indruk maakt het kamertje waarin de Franse schrijfster Colette de eerste jaren van haar leven sliep. Het ligt pal boven de poort van de straat naar de binnenplaats. Het is er donker – er is maar één klein raam – , er staat een bed, een lampetkan, een kandelaar, een stoel. Er is maar één uitgang: via de slaapkamer van haar moeder.

Sinds drie jaar is het Maison de Colette in Saint-Sauveur-en-Puisaye, de geboorteplaats van de beroemde schrijfster, gerenoveerd en kun je een paar keer per dag met een rondleiding mee. Dan zie je het paradijs van haar jeugd. Een eldorado, als je haar romans moet geloven, waar een man en een vrouw dertig jaar samenwoonden zonder ooit hun stem te verheffen. Een walhalla waar een moeder met groene vingers in de tuin werkte, kersen plukte, boeketjes schikte en rustieke barometers maakte van de voelsprieten van haverkorrels.

De rondleiding voert dan ook eerst door de tuin, waarover Colette zo vaak schreef. Hij is nog steeds prachtig: paarse en witte klokjes, perken azalea’s, lavendel, hoge dennen, een kruidentuin, een oude wingerd – alles zoveel mogelijk aangelegd in de staat van toen.

De vensterbank van de keuken – een houten tafel, veel koperen potten en pannen – bevindt zich bijna op dezelfde hoogte als de tuin, waardoor je van daaruit direct zicht op de bloementuin hebt. Aan de andere kant van de keuken kom je via de gang in de eetkamer. Die is relatief klein, maar duidelijk met een goed gevulde beurs ingericht. Zware gordijnen, dure porseleinen borden versierd met kleine groene blaadjes, kristallen glazen, zilveren couverts, damast op tafel – toen Sido, de moeder van Colette, met haar rijke, maar o zo lelijke grootgrondbezitter trouwde, heeft ze het beste en modernste uit Parijs laten komen. In de zitkamer staat de bladmuziek op de piano, een rieten zonnehoedje ligt naast de vaas met vers geplukte oleandertakken, een dominospel half afgemaakt, alsof de spelers net even naar buiten zijn.

Als we Colette moeten geloven zong haar vader, de éénbenige kapitein, hier romantische liedjes om uiting te geven aan de eeuwige liefde voor zijn vrouw. Het zijn idyllische tafereeltjes – te idyllisch om waar te zijn.

https://www.nrc.nl/nieuws/2019/10/31/idyllische-tafereeltjes-te-idyllisch-om-waar-te-zijn-a3978568

Nicolas Mathieu over zijn prix Goncourt

Hij heeft iets onverzettelijks, zijn lach is gul, maar zijn ogen lachen niet altijd mee. In een van de oude salons van uitgeverij Actes Sud in Parijs – hoge plafonds, spiegels met vergulde rand – spreek ik Nicolas Mathieu (1978), die vorig jaar de Prix Goncourt kreeg voor Leurs enfants après eux, in het Nederlands vertaald als De uitzichtlozen. Het boek is een vuistdikke coming of age-roman over jongeren die in de jaren negentig opgroeien in het imaginaire stadje Heillange, in het noordoosten van Frankrijk. De staalindustrie is opgedoekt, ieders leven is veranderd. De schrijver, geboren in de Vogezen, heeft het aan den lijve ervaren.

Uw werk vertelt me dat er een grote woede in u zit.

„Ja, dat klopt, die is existentieel en sociaal. Die woede is mijn brandstof. Enerzijds is hij existentieel: wat doet de tijd met ons, wat komt er terecht van dromen uit je kindertijd? Anderzijds is hij sociaal: onze wereld is er een van leugens, een mystificatie, die altijd een flatterend beeld geeft van zichzelf. Maar daarachter bevindt zich een onacceptabele werkelijkheid.

„Ik voel me erg ongeschikt voor de wereld zoals hij is, en in de literatuur reken ik daarmee af. Schrijven is een vechtsport. Ik ben niet de eerste die dat zegt. Schrijvers als Céline, Thomas Bernhard en Annie Ernaux deden dat ook. Voor mij is literatuur geen amusement. Dan laat je de dingen zoals ze zijn. Veel dingen doen me pijn, sociale vernederingen zijn open wonden. Zelfs nu, na het succes van mijn boek, worden die opnieuw opengereten.”

Waar komt die woede vandaan?

„Zonder twijfel komt die voort uit mijn rooms-katholieke jeugd. Het christelijk onderwijs schotelde mij een beeld van de wereld voor zoals die zou moeten zijn. De enorme kloof tussen dat ideaal en de wereld zoals hij is, roept een enorme woede bij mij op. Ik werd me daarvan bewust toen ik werk van Pasolini las, van George Bernanos, die een grote woede paren aan een diep idealisme. Iemand als Bernanos had een groot moreel kompas, waarmee hij oordeelde over de dingen zoals ze zijn. Dat heb ik ook. Mijn idealisme voedt mijn woede, de zoektocht naar luciditeit gaat samen met mijn literaire ontwikkeling.

https://www.nrc.nl/nieuws/2019/10/24/mijn-existentiele-en-sociale-woede-is-mijn-brandstof-a3977905 Lees meer

Nobelprijs voor Olga Tokarczuk

Olga Tokarczuk is een van de twee laureaten van de Nobelprijs voor Literatuur die vandaag bekend werden gemaakt. Tokarczuk, een bijzondere dame met een dito oeuvre. Als je met haar spreekt, spreekt ze met haar hart, haar ogen, met huid en haar. Jaren geleden ontmoette ik haar voor het eerst, ze was writer in residence in Amsterdam, en verbleef in het appartement boven Athenaeum. Later interviewde ik haar voor mijn boek over Europese literatuur, en kwamen we elkaar nog diverse keren tegen. Toen ik haar vorig jaar sprak, in Parijs, voor NRC, terwijl het pijpenstelen regende, vertelde ze me dat ze nog precies wist wat we tegen elkaar hadden gezegd, op het Spui, in Amsterdam, die eerste keer. Mijn geheugen liet me in de steek, maar het hare niet.

Ze is bevlogen, rusteloos, altijd op reis, altijd in haar hoofd aan het schrijven. Haar eerste werk staat dichtbij het genre van de mythen en legenden, het heeft iets magisch-realistisch. Ze komt uit het hart van Europa, bewondert Kafka boven alles – het gaat om zijn zoektocht naar het absolute, naar transcendentie. Haar eerste werk is niet politiek geëngageerd, dat kwam pas later. Met name in haar laatste vuisdikke boek, De Jacobsboeken, beschrijft ze de Poolse, en indirect de Europese geschiedenis, met een betrokken, geëngageerde blik. Identiteit en de worsteling daarmee zijn vanaf het begin haar thema’s. In 2004 legde ze me uit dat in Polen schrijvers bijzondere mensen zijn, mensen die de toekomst van het land kennen, de lotsbestemming van een individu. In die zin past haar eigen werk naadloos in die toen gegeven definitie. Het is wat ze doet in haar laatste roman. Haar werk ligt in die zin in het verlengde van de door haar bewonderde voorgangers: Milosz, Herbert, Szymborska, Gombrowicz, Schulz. Melancholie is volgens haar hét thema van de Midden-Europese literatuur: ‘afscheid nemen en dat hartstochtelijk missen’. Zelf groeide de schrijfster op in een dorpje in Zuid-Silezië, een streek in het zuidwesten van Polen, waar in de loop der eeuwen om gevochten werd door Tsjechen, Polen, Duitsers en Pruisen. Sinds de Tweede Wereldoorlog behoort de streek tot Polen. Het waren haar grootouders die er zich vestigden. ,,Zij bouwden huizen, probeerden te overleven”, vertelde ze me, ,,mijn ouders hadden te maken met de communistische tijd. Ik behoor tot de eerste generatie die echt vrij was om te schrijven wat zij wilde. Mijn identiteit is drieledig: ik voel me Europees, maar ook innig verbonden met de Poolse taal en cultuur en met mijn kleine Zuid-Silezische vallei. Ik woon op een plek die geen mythologie heeft, die geen sprookjes of legenden kent, waar geen graven zijn uit een ver verleden. Niets van dat alles. Ik kon er alles zelf scheppen – dat is in wezen een heel tragische handeling. Daarover schreef ik Huis van de dag, huis van de nacht. Ik was een groot oor dat luisterde. Ik schiep, ik verzon het verleden en de toekomst van die regio. Een schrijver heeft wortels nodig, grond waar hij thuis hoort.” Het boek is meer dan een biografie, het is een waar fresco: in een veelheid van poëtische, mystieke en religieuze verhalen, vervlochten met het leven van een duizelingwekkend aantal personages, geeft Tokarczuk haar beeldende interpretatie van het 18de-eeuwse Polen.

Landen, identiteiten, niets bij Tokarczuk is in marmer gehouwen. Mensen zijn nomaden, de reis een vorm van leven. Daarover zei Tokarczuk in Parijs:
„In die zin ben ik heel Midden-Europees. In een oude Britse encyclopedie las ik ooit dat Polen een land was dat soms opdook op de kaart, maar nooit twee keer op dezelfde plek. Het was een grapje, maar er zit wel wat in. Mijn grootmoeder was tijdens haar leven een burger van drie verschillende landen, terwijl ze nooit een stap buiten haar dorp heeft gezet. Wij zijn voortdurend in beweging.”
Wat een oeuvre, wat een verdiende prijs.

Lees verder:

https://www.nrc.nl/nieuws/2004/07/30/voorbereiding-op-de-duisternis-7695882-a347150

https://www.nrc.nl/nieuws/2019/05/23/mijn-personages-worden-in-het-nauw-gedreven-a3961334