‘Ik zit in een heel ouderwetse kamer in een oud huis, waar schilderijen hangen van de hand van de moeder van mijn gastvrouw. Haar vader was uitgever, er staan duizenden boeken. Als ik naar rechts kijk zie ik de Käserei, een grote stal waar kaas wordt gemaakt, een oude tractor, als ik opsta alleen maar weilanden en bossen.”
In Hofgut Missen, in Zuid-Duitsland, niet ver van het Bodenmeer, brengt Cees Nooteboom (86) al jaren de wintermaanden door. Nu bleef hij er wat langer vanwege het virus en ziekenhuisbezoek. Zijn recente dichtbundel Afscheid. Gedicht uit de tijd van het virus rondde hij er af. Beelden van de oorlog, verdwijnen, verdwalen, verder trekken, de tijd, de dood, dromen, ‘lessen in afwezigheid’ en ‘steeds minder wereld’ – het zijn terugkerende elementen in zijn werk. Op het omslag van Afscheid een steen met twee oren die ook in het gedicht terugkomt:
Op een CD van György Kurtág zag ik een steen
met twee oren. Ze staan niet opzij maar als reliëf
tegenover elkaar. In het midden een leeg vlak.
Oud ziet het er uit, maar op
de heldere foto geen enkele verklaring. Luistert
de steen, hoort hij mij als ik vraag wat hij betekent?
Nooteboom: „Die CD moet ik ergens hebben, maar als je overal woont is er altijd van alles weg. Mijn vriend Reinbert de Leeuw was dol op Kurtág, net als ik, het is een enorm intrigerend beeld. Horen die oren elkaar?”
Vorige zomer begon hij aan het gedicht, in zijn huis op Menorca. Er komt een vijgenboom voorbij, ‘duizendjarige stenen van de muur’, ‘ganzen van de buren’ en natuurlijk de cactussen, zijn ‘vrienden’ die ‘geen monden’ hebben maar ‘punten en hoekige armen’, ‘hun namen zijn vreemd en welluidend, hun vormen gekarteld’. We kennen Nootebooms liefde voor zijn mediterrane tuin onder andere uit 533. Een dagenboek (2016). „In het begin wist ik niet waar ik met dat gedicht heen ging, maar ik had de omgeving van die tuin. De palmen heb ik er zelf geplant, 50 jaar geleden. Op mijn reizen door Latijns-Amerika zag ik altijd die cactusachtigen. Toen ben ik met planten begonnen, ik heb een paar eigenaardige cactussen. Die mis ik nu echt.”
Cees Nootebooms verhalen over Venetië (●●●●) laten zich lezen als een portret van de schrijver en zijn hang naar eeuwigheid. Lees ook:Hoe Cees Nooteboom probeert op te gaan in Venetië
Halverwege het gedicht kreeg hij van zijn vriend de schilder Max Neumann een aantal tekeningen die hem fascineerden, met vervreemdende, bizarre hoofden, kenmerkend voor Neumanns werk. „Het was een soort overval midden in die bundel.” Met Neumann maakte Nooteboom al eerder Fraulund (2000) en de bundel Zelfportret van een ander (1993). „Die hoofden kreeg ik toen ik al een eind op streek was, het tweede deel van het gedicht is door de tekeningen aangeraakt.” Ze verschijnen in de laatste strofen van het eerste deel:
Hoofden zag ik, talloze hoofden,
veldheren, minnaars, reizigers
tussen de sterren. Elk hoofd zijn
eigen verhaal, verborgen in de plooien
van hersens […] Die eenzame reiger
was ik, en alleen aan het water
schreef ik op wat ik zag, wat ik hoorde
hoofd voor hoofd.
Afscheid zou je kunnen beschouwen als een meditatie, een volgende Nooteboomiaanse oefening in verdwijnen.
Verder lezen
https://www.nrc.nl/nieuws/2020/06/11/op-mijn-22ste-vroeg-men-al-wat-ik-met-de-dood-had-a4002505