Caroline Lamarche over Het geheugen van de lucht

Lezen en schrijven zijn mijn drugs, zegt Caroline Lamarche via het scherm vanuit België. Tijdens de pandemie heeft ze getuigenissen verzameld van mensen die in ziekenhuizen werken, teksten geredigeerd van chirurgen, verplegers, laboranten. Ze zullen de herinnering aan de pandemie levend houden. „Maar het is ook politiek en ethisch gereedschap”, zegt Lamarche, „vanwege de enorme kracht ervan. Ik zat echt in het hart van de gebeurtenissen. Aan iedereen heb ik gevraagd dat op te schrijven wat alleen zíj konden vertellen, ik wilde hun unieke verhaal.”

In haar onlangs vertaalde poëtische roman Het geheugen van de lucht vertelt Lamarche een verhaal dat alleen zij kon vertellen. De Belgische schrijfster heeft een prachtig oeuvre op haar naam staan, waarin ze meer suggereert dan uitlegt. Haar korte verhalen zijn vaak ambigu, paradoxaal of een beetje bizar, ze getuigen van een scherp observatievermogen en een geëngageerde blik op de wereld van mens en dier. In haar verhalenbundel Van dieren en mensen hebben mens en dier steevast een bijzondere, intense verstandhouding.

Het geheugen van de lucht is een indringend kleinood, waarin veel tussen de regels staat. Een vrouw daalt iedere nacht, in haar droom, af in een ravijn, waar een vrouw in een lijkwade ligt, op een bed van gevallen bladeren. Ze spreken met elkaar, maken ‘een lijstje van alles wat (ze) niet meer willen’. Omgaan met mannen bijvoorbeeld, ‘die beweren dat ze je aanbidden, maar die tonnen wegen met hun onoverwinnelijke nederlaag’. De vertelster maakt ons deelgenoot van zeven jaar ‘borderlineliefde’. Ze hield van deze man die voor haar ‘de literatuur’ vertegenwoordigde. Maar hij was ook gewelddadig. Als hij zegt dat hij zelfmoord gaat plegen als zij er niet is, verlaat ze hem.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/07/01/als-je-er-literatuur-van-maakt-laat-je-verwondingen-achter-je-a4049527

 

Laurent Petitmangin: De donkerste nacht

Je bent al je hele leven actief voor een linkse politieke partij en dan zoekt je zoon toenadering tot het extreemrechtse Front National. Hoe ga je daarmee om? Sluit je je ogen? Ga je in discussie? Op de vuist? Het is de kern van de kleine debuutroman van Laurent Petitmangin (1965). Dat het boek in Frankrijk de nodige prijzen kreeg en ook in vele talen wordt vertaald, geeft al aan hoe verontrustend actueel zijn thematiek is.

Al een maand nadat de roman in Frankrijk was verschenen, werd hij bekroond met de Prix Stanislas, een literaire prijs die uitgereikt wordt in Nancy, een stad in de Lorraine, het noord-oosten van Frankrijk, waar ook Petitmangin vandaan komt. Een streek waar de oude industrie langzaam is verdwenen, waar de werkeloosheid is toegenomen en ongeveer een derde van de bevolking sympathie koestert voor Marine Le Pen. Eerder namen ook Philippe Claudel en Nicolas Mathieu, geboren in die regio, de sociale veranderingen en het populisme onder de loep.

Petitmangin legt het perspectief bij een vader van twee jongens. Hij werkt bij de spoorwegen, repareert bovenleidingen. Zijn vrouw is overleden, hij staat er alleen voor. Het kost hem moeite, maar hij zet alles op alles om ‘die verdomde baan te houden’. Fus, de oudste zoon, redt het niet op de middelbare school, de jongste, de intelligente Gillou wel. Fus krijgt vrienden met paracommandokapsels, militaire tenues en peperdure scooters. De jongste wordt aangenomen op een prestigieuze school in Parijs en brengt alleen nog de weekenden thuis door.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/05/07/als-je-zoon-bevriend-is-met-fascisten-a4042703

 

De kliniek van Ahmed Bouanani

Zo’n tien jaar geleden had bijna niemand ooit van Ahmed Bouanani gehoord. Inmiddels worden er retrospectieven en symposia aan zijn werk gewijd en is hij, zeker in de cinematografische wereld, een cultfiguur geworden. Lang was hij de man van één roman, één poeziebundel en één documentaire. De roman was onvindbaar tot hij in 2012 opnieuw uitgegeven werd door uitgeverij Verdier in Frankrijk en Dar El Kitab in Marokko. Bouanani’s poëzie was gebundeld onder de titel Les Persiennes, was al even zeldzaam. Zijn enige wat langere film, Mirage (1979) – avantgardistisch, experimenteel en helemaal in zwart-wit – was een van de weinige documentaires die het gewone leven in Marokko lieten zien.

Die roman De kliniek is onlangs ook in het Nederlands verschenen. Het is een heftige, ontregelende roman, waarin de hoofdpersoon wordt overweldigd door visioenen, nachtmerries en hallucinaties. Door ‘een grote ijzeren poort’ komt hij het ziekenhuis binnen, dat meer weg heeft van een gevangenis waar iedereen aan zijn lot wordt overgelaten. Of hij er ooit weer uit weg komt, is maar de vraag. Binnen de muren verkeert hij met andere ‘zieken’, zoals Vrijbuiter, Ruft en de Kegel. Ze vullen hun leven met vieze moppen, sterke verhalen en smerige roddels. De een is nog ongelukkiger dan de ander, het is absurdisme wat de klokt slaat.

De roman krijgt vooral betekenis als je hem in de context plaatst van Bouanani’s andere werk. Bouanani (1938-2011) was schrijver en dichter, maar ook tekenaar, professioneel filmmonteur en regisseur. Zijn eerste gedichten publiceerde hij in Souffles, het tijdschrift van een revolutionaire, anti-koloniale kunstenaarsbeweging.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/04/29/deze-kliniek-trakteert-u-op-een-nietige-dood-a4041851

 

Over de sneeuwpanter van Sylvain Tesson

Het interessantste element van De sneeuwpanter bevindt zich op pagina 135. Een foto. Wie snel kijkt ziet een rotswand, wie langer kijkt een roofvogel. Wie de tekst leest ziet pas het spectaculairste: net over de rotswand heen kijken de ogen van een panter recht in de lens van de fotograaf. Het is een foto van Vincent Munier (1976), een Franse natuurfotograaf wiens foto’s van wolven, beren, kraanvogels wereldberoemd zijn. Met hem gaat schrijver Sylvain Tesson (1972) naar de hooglanden van Tibet, op zoek naar de sneeuwpanter.

Tesson is één van Frankrijks meest populaire schrijvers. Hij is een wereldreiziger, een man van de natuur die spectaculaire tochten maakt. Een fietstocht rond de wereld, een voettocht door de Himalaya, een tocht te paard door de steppen van Centraal-Azië, een verblijf in een houten huisje in Zuid-Siberië, niets is hem te dol. Steeds schreef hij er boeken over of maakte hij er films van.

Ook is hij ‘stégophile’, een neologisme dat hij gebruikt voor zijn passie om daken te beklimmen, van huizen, van kathedralen. In 2014, toen hij logeerde bij zijn vriend Jean-Christophe Rufin, ook alpinist en bestsellerauteur, viel hij van het dak, waardoor hij in coma belandde. Weer op de been kwam hij een belofte na die hij tijdens zijn revalidatie had gedaan: hij trok heel Frankrijk door, te voet.

Ook zijn zoektocht naar de sneeuwpanter is een tocht vol ontberingen die hij soms nuchter, soms himmelhoch jauchzend, soms flauwig beschrijft. ‘Net als Tiroler skileraressen bedrijven sneeuwpanters de liefde in een witte wereld’ – na zo’n eerste zin is het toch even doorbijten.

 

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/04/01/de-wereld-was-de-eeuwigheid-in-ijs-gevat-a4038206

 

Aysegül Savas: Lopen op het plafond

Verhalen zijn onhandelbare dingen, schrijft Aysegül Savas al op de tweede bladzijde van haar debuutroman Lopen op het plafond. Dat illustreert ze ook. Ze worstelt met de verhaallijnen, springt in de tijd heen en weer, geeft haar aandacht nu weer eens aan deze hoofdpersoon dan weer aan die andere. Wat haar verhaal draagt is de toon van de vertelster. Die betovert je van begin tot eind.

Ze herinnert zich haar leven in Parijs, in Londen en in Istanbul. Ze denkt aan haar vriendschap met een oude Britse schrijver, M., aan haar vader, een dichter die stierf toen ze nog jong was; aan haar moeder met wie ze een haat-liefdeverhouding had. Wat ze zich herinnert, zegt ze, heeft ‘de structuur van een droom, een verzinsel, een vreemde en gewichtloze, zwevende kwaliteit, als bij lopen op het plafond.’

Dat lopen op het plafond deed ze als meisje door in een spiegel te kijken die ze zo vasthield dat ze er het plafond in zag. Ze ontdekte een witte stad, waarin ze voorzichtig langs de kroonluchter kon lopen. Ze trok zich daar terug ‘wanneer Istanbul zwaar en somber tegen de muren van ons appartement drukte’.

Het debuut van Aysegül Savas, die in Parijs woont, in het Engels schrijft en ook fotograaf is, heeft het raadselachtige dat dromen kunnen hebben. De vertelster verruilt Istanbul voor Parijs. Haar moeder had erop aangedrongen: wat moest haar dochter nu in Istanbul? Nurunisa neemt de stap zonder dat ze een baan heeft of een woning. Om een visum te krijgen heeft ze zich ingeschreven voor een reeks literatuurcolleges. Ze vindt een eenkamerappartement vlak bij het Gare du Nord. Zo heeft ze het idee dat ze op ieder willekeurig moment weer kan vertrekken. Ze huurt de kamer van een café-eigenaar om de hoek. Als ze in zijn Café du Coin iets bestelt, brengt de ober haar steevast iets anders. Ze zegt er niets van. Ze kiest biefstuk, tartaar en chocolademelk, die ze in haar koelkast laat verrotten. Hoe bestaat het dat andere klanten altijd het juiste bestellen, weten hoe het zit met ‘de rituelen van een dag’? Dat is precies waar het haar aan ontbreekt. Als ze wordt uitgenodigd voor een uitje met studenten, kijkt ze van een afstandje naar de groep – en keert weer om.

Ze denkt terug aan haar vader, de dichter, die vaak zachtjes in zichzelf zat te mompelen. Ze herinnert zich een gesprek tussen haar grootouders na zijn dood, waarin ze flarden onderscheidde, ‘nergens goed voor’, ‘net een klein kind’. Terloops, als bij toeval, meldt een bijzinnetje verderop in het boek dat hij naar het balkon liep, ‘waar hij vervolgens vanaf stapte’.

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/03/18/de-zwevende-kwaliteit-van-een-leven-a4036335

Over de Tropismen van Nathalie Sarraute, een meesterwerk

‘Ze hield zo van oude heren als hij, met wie je kon praten, ze begrepen zoveel, ze wisten alles over het leven, ze hadden interessante mensen gekend. […] Wanneer hij bij haar ouders kwam eten, ging ze als eerste naar de salon om hem gezelschap te houden.’ Hij pakt haar ‘helemaal in zijn vuist’, kijkt ‘hoe ze spartelt’, ‘hij was in een van zijn vreemde stemmingen’. Pas als hij haar ouders ziet naderen komt hij ‘weer een beetje tot zichzelf, een beetje rood, een beetje verwilderd, haar mooie jurk een beetje gekreukt’.

Als je niet beter wist, zou je denken dat het een recente tekst is, zo actueel is hij. Maar het is nummer XV uit de bundel Tropismen van Nathalie Sarraute, voor het eerst gepubliceerd in 1939. Het boek bevat 24 korte teksten, nummer XV heeft 45 regels, ruim twee bladzijden in totaal. Die paar regels roepen een heel universum op, een wereld van naïviteit, toenemend ongemak en onuitgesproken dreiging. De personages hebben geen naam, geen verleden, ze komen later in het boek niet terug. Het blijft bij die 45 regels, en als lezer moet je het doen met die suggestie. En dus met je eigen verbeeldingskracht.

Bij deze tekst vul je het beeld – zeker in onze tijd met alle aandacht voor #metoo en incest – nog aardig in, een kleine dosis fantasie is genoeg. Maar dat is lang niet bij alle teksten het geval. Wat is er aan de hand met die ‘hij’ die met zijn hand zo zacht langs de zuil van het dressoir strijkt? En met de vrouw met dat grijze haar, in een cottage in Londen? Wat blijft er ongezegd? Lezen, herlezen, zoeken, tasten, duiden – dit is micro-chirurgie van het gevoel, poëzie in proza.

Nathalie Sarraute (1900-1999) wordt gezien als de voorvrouw van de nouveaux romanciers, een groep schrijvers voor wie de traditionele roman à la Balzac passé was, een groep waartoe bijvoorbeeld ook Michel Butor, Claude Simon en Alain Robbe-Grillet worden gerekend. Een echte groep was het niet, zei Sarraute in een interview met deze krant, ze ontmoetten elkaar eigenlijk nooit. Robbe-Grillet lanceerde de naam toen een criticus van dagblad Le Monde zijn nieuwe roman en die van Sarraute afdeed als ‘nouveaux romans’. Revolutionair waren die wel: de lezer die gewend was aan personages, een intrige, een begin en een eind, kwam nu bedrogen uit. In de ‘nieuwe roman’ was daar niets meer van te bespeuren. De wereld was veranderd, het oude Europa verdwenen, ideologieën boden geen houvast meer. En dus moest ook de roman daarvan getuigen. Proust, Joyce en Woolf gingen diezelfde weg.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/02/18/uitblinken-in-de-onuitgesproken-dialoog-a4032397

 

Sylvain Tesson: De sneeuwpanter

Het interessantste element van De sneeuwpanter bevindt zich op pagina 135. Een foto. Wie snel kijkt ziet een rotswand, wie langer kijkt een roofvogel. Wie de tekst leest ziet pas het spectaculairste: net over de rotswand heen kijken de ogen van een panter recht in de lens van de fotograaf. Het is een foto van Vincent Munier (1976), een Franse natuurfotograaf wiens foto’s van wolven, beren, kraanvogels wereldberoemd zijn. Met hem gaat schrijver Sylvain Tesson (1972) naar de hooglanden van Tibet, op zoek naar de sneeuwpanter.

Tesson is één van Frankrijks meest populaire schrijvers. Hij is een wereldreiziger, een man van de natuur die spectaculaire tochten maakt. Een fietstocht rond de wereld, een voettocht door de Himalaya, een tocht te paard door de steppen van Centraal-Azië, een verblijf in een houten huisje in Zuid-Siberië, niets is hem te dol. Steeds schreef hij er boeken over of maakte hij er films van.

Ook is hij ‘stégophile’, een neologisme dat hij gebruikt voor zijn passie om daken te beklimmen, van huizen, van kathedralen. In 2014, toen hij logeerde bij zijn vriend Jean-Christophe Rufin, ook alpinist en bestsellerauteur, viel hij van het dak, waardoor hij in coma belandde. Weer op de been kwam hij een belofte na die hij tijdens zijn revalidatie had gedaan: hij trok heel Frankrijk door, te voet.

Ook zijn zoektocht naar de sneeuwpanter is een tocht vol ontberingen die hij soms nuchter, soms himmelhoch jauchzend, soms flauwig beschrijft. ‘Net als Tiroler skileraressen bedrijven sneeuwpanters de liefde in een witte wereld’ – na zo’n eerste zin is het toch even doorbijten.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/04/01/de-wereld-was-de-eeuwigheid-in-ijs-gevat-a4038206

Over De onafscheidelijken van Simone de Beauvoir

Op één derde van De onafscheidelijken, een tekst die Simone de Beauvoir bij leven niet publiceerde, staat een onvergetelijke en toch herkenbare scène: de vijftienjarige Andrée is aan het schommelen, hoger en hoger. ‘Als een op hol geslagen slinger’ vliegt ze ‘van het ene stuk hemel naar het andere’. Haar vriendin Sylvie ziet haar heen en weer suizen, ze wordt bang van de strakheid van haar blik en haar op elkaar geperste lippen, ze hoort de ijzeren haken kreunen: ‘Ze gaat er een einde aan maken, dacht ik.’

Dit korte verhaal, geschreven in 1954, is een ode aan De Beauvoirs jeugdvriendin Elisabeth Lecoin (Zaza), die op 21-jarige leeftijd overleed aan een virale meningitis. Zaza was haar eerste hartstocht, haar intellectuele geestverwant, het meisje dat ze boven alle anderen adoreerde. Volgens een enkeling beleefde De Beauvoir met Zaza haar eerste lesbische liefde. Ze schreef eerder over de innige vriendschap: in Een welopgevoed meisje, in Met kramp in de ziel, in twee ongepubliceerde jeugdromans.

Het was haar geadopteerde dochter die besloot de novelle alsnog te publiceren – en terecht. Het verhaal – heel krachtig, nu het zo apart is verschenen – geeft ons niet alleen inzicht in een bijzondere en vormende vriendschap, maar vooral in een voor ons lang vervlogen tijd. Een tijd waarin de kerk het leven van meisjes en jonge vrouwen bepaalde. Wie zoals Zaza geboren was in de Franse rooms-katholieke bourgeoisie, had zich te houden aan strenge tradities en knellende sociale verplichtingen. Persoonlijke vrijheid, intellectuele ontwikkeling waren in dat milieu niet aan de orde. Een huwelijkspartner werd door de ouders gekozen en gekeurd. Een jonge vrouw zoals Zaza, intelligent, non-conformistisch en vrij van geest, kon er niet gedijen. Voor De Beauvoir was Zaza’s dood dan ook een misdaad, een moord zelfs, omdat ze, zoals Le Bon schrijft in haar nawoord, uitzonderlijk was en niet kon leven met de beperkingen.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/02/04/hier-begon-de-zucht-naar-vrijheid-van-de-beauvoir-a4030543

Over Ordesa van Manuel Vilas

Afscheid nemen vormt het belangrijkste deel van je leven. Vaarwel zeggen aan je jeugd, je ouders, je vroegere leven, toen je je nog van geen enkel naderend afscheid bewust was – dat is wellicht de kern van Ordesa, de grote roman van de Spaanse schrijver, dichter en essayist Manuel Vilas (1962). Spanje liep weg met de roman die in zo’n 15 talen werd vertaald, herdruk op herdruk kreeg, in Italië en Frankrijk bekroond werd. De tijd nodigt uit tot reflectie, en dat mag een paar honderd bladzijden duren.

In Ordesa zitten we in het hoofd van de verteller, net als Vilas geboren in Barbastro, in de noordoostelijke Spaanse provincie Huesca. Daar tollen, in 157 korte hoofdstukken, gedachten rond, herinneringen, spijt, verdriet, verlies, rouw, nooit gestelde vragen. Vilas’ stijl is hoekig, afgemeten, soms rauw, maar ook altijd meanderend, zoekend en aarzelend, vol aforismen. De verteller was twintig jaar leraar, is gescheiden en ziet zijn twee zoons maar zelden. Van een plot is geen sprake, de geboden informatie is fragmentarisch, de verteller doet geen moeite je bij de les te houden, je raakt soms geïrriteerd door de herhalingen – en toch lees je door.

Je wilt weten waar die obsessie met het verleden vandaan komt en die adoratie voor die ouders die de verteller een bizarre, weinig liefdevolle jeugd hebben bezorgd. Je wilt weten hoe het leven was onder (de nadagen van) Franco, je wilt horen hoe zijn vader, een handelsreiziger, er maar nauwelijks in slaagde de armoede verre van zich te houden. En wat te denken van zijn moeder, ‘een verwoestende orkaan’?

Waanzin

Voor zijn vader koestert de verteller een onvoorwaardelijke liefde. Meer dan veertig jaar hebben ze samen televisie gekeken. Hij was ‘het meest verlegen, raadselachtige, zwijgzame en elegante wezen dat ik heb gekend’. En dat kennen is relatief. ‘Door me niet te vertellen wie hij was, smeedde mijn vader dit boek.’ Met het stijgen der jaren realiseert hij zich dat alles wat zijn vader is overkomen, ‘met metronomische precisie’ doorwerkt in zijn leven. Hij leeft net als hij ‘in een Spaans labyrint’, en ze hebben allebei ‘geen toegang tot geluk, er was en er is iets waardoor alles misloopt’.

verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/01/28/alleen-in-de-hitte-van-de-bergen-was-het-feest-a4029653

 

Aanstellerij & ijdelheid

Vanmorgen luisterde ik, tussen de koffie en de Jaap Edenbaan, naar een stukje Nieuwsweekend. Altijd een leuk programma met gasten van wie je iets kunt opsteken. De boekbespreker van de week ging iets vertellen over een Franse schrijver. Leuk. Ik lees ook wel eens een Frans boek.
Ik spitste mijn oren. Hij ging het hebben, de literatuurkenner, over een boek, ‘typisch Frans, heel dun’. Dat beloofde wat, ik zette de radio harder. Het was een ‘dolkomisch’ boek. Hoera, dacht ik, een geestig Frans boek. Ik wachtte even met mijn tweede kopje koffie. Een boek van Sylvain Tesson. Dat is een bergbeklimmer, wist ik, een populaire reisschrijver en durfal, die na de val van een dak verminkt raakte en daarna te voet Frankrijk doorkruiste, waar hij weer verslag van deed. Maatje van die andere bestsellerschrijver Jean-Christophe Rufin. De man die in Frankrijk de natuur op de agenda had gezet. Het was een hit in Frankrijk, hoorde ik. Ademloos luisterde ik verder. Hier sprak iemand met kennis van zaken, ik kon er vast nog wat van leren. Over David Mitchell had hij ons al verteld dat die ons verslaafd maakt aan zijn personages, net zoals Balzac. Dat beloofde wat. ,,Als het om romans gaat die momenteel in de Franse literatuur worden geschreven, gaat het over aanstellerij en ijdelheid”, sprak de radiostem. Dat gold natuurlijk niet voor Houellebecq, de enige Franse schrijver die echt iedere Nederlander kent. Nee, non-fictie, vervolgde hij, ,,daar zijn ze goed in”, dat ,,essayistische zit in de genen”, ,,dat kunnen ze”. Ah, dacht ik, goed om te weten. ,,Bruckner en Finkielkraut”, voegde hij toe, ,,die hebben we hier niet”. Tsjonge, hij mist in Nederland een schrijver die patent heeft op polemische uitspraken en een reactionair denker. Interessant. ,,Reisproza heeft in Frankrijk een andere status dan bij ons”, hoorde ik. De naam Le Clézio viel, en ook die van Jan Brokken. Goh, die kant van de Franse Nobelprijswinnaar van 2008 was me ontgaan. Het was een echt leerzame ochtend.
Ik moest nu werkelijk naar de ijsbaan, maar ik kon me niet van de radio losrukken, zoveel stak ik van dit alles op. ,,Fransen kijken wat meer naar buiten”, oreerde hij verder, ,,ze zijn niet zo bang voor grote gedachten, dat heeft iets met de volksaard te maken”. Wat een scherpe blik heeft deze man, dacht ik.
,,Die 600 pagina’s van Mitchell wil je graag lezen”, zei hij vervolgens, ,,maar je wil natuurlijk geen bagger lezen,’een Frans boek dat mislukt is, is zo’n gezellige 150 pagina’s. Geen ramp als je het gelezen hebt. Tussen de maaltijden door kan een Fransman dit genieten”. Huh? Nu raakte ik, alle concentratie ten spijt, toch even de draad kwijt. En ik moest nu toch echt mijn schaatsen uit het vet gaan halen.
Ik keek nog even over mijn schouder naar de duizenden Franse boektitels in mijn kast. De sterke vrouwen van Marie NDiaye, de Franse jeugd van Nicolas Mathieu, de roman van een slachtoffer van de aanslag op Charlie Hebdo, over het eind van de beschaving van Amin Maalouf, Spanje onder Franco van Lydie Salvayre, de culturele clashes van Leïla Slimani, de vluchteling van Ali Zamir, de incestroman van Kouchner.
Vanmiddag toch even op zoek naar aanstellerij & ijdelheid. Ik zou ze al die tijd toch niet gemist hebben?