Mahmoud of het wassende water van Antoine Wauters

Wie ooit op een pad bovenop de hoge wand van een stuwmeer heeft gelopen, weet hoe angstaanjagend dat kan zijn: de gladde muur bijna loodrecht onder je, de immense watermassa die tegen de wand duwt, de verborgen wereld in de peilloze diepte onder het spiegelende wateroppervlak. Zelfs de ervaren onderhoudstechnicus in het recente verhaal van Maylis de Kerangal en Joy Sorman (de in het Frans recent verschenen roman Sayvoz), wordt op zo’n dreigende plek door duizelingen en angstaanvallen bevangen en krijgt nachtmerrieachtige visioenen. Zo’n onheilspellend beeld is ook gevangen in een van de foto’s in de recente bundel fotosyntheses van Maarten Asscher. De foto laat een desolaat oorlogslandschap zien, zoals we nu dagelijks uit Oekraïne onder ogen krijgen: de ruïnes van een kerk, restanten van huizen. De foto blijkt geen oorlogstafereel, maar de bodem van een stuwmeer, dat één keer in de tien jaar leeg moet stromen, om noodzakelijk onderhoud te kunnen plegen.

Zijn twaalfde boek situeert de Waalse schrijver Antoine Wauters op het water van een heel concreet stuwmeer, dat ontstond door de bouw van de Tabqa-stuwdam bij Raqqa in Syrië. Zijn hoofdpersoon, de oude dichter Mahmoud Almasji, vaart er iedere dag in zijn dennenhouten sloep, denkend aan zijn gestorven vrouw en aan zijn verdwenen kinderen. Het Assad-meer, gevormd op de rivier de Eufraat en in 1973 officieel in gebruik genomen door de toenmalige president van Syrië, Hafiz al-Assad, wordt zo een tweede, heel aanwezige hoofdpersoon in het boek. De jihadisten van Daes (IS) nemen bezit van de dam, stoppen hem vol explosieven, er wordt om gevochten, de dam dreigt door te breken.

Tegen deze angstaanjagende achtergrond deint Almasji ieder dag op het meer. Vaak zet hij zijn snorkel en zijn hoofdlamp op en duikt hij naar beneden, dwalend in zijn herinneringen. Daar spreekt hij met zijn eerste vrouw, Sarah, met zijn tweede vrouw Leila-uit-de-bergen, daar maakt hij in gedachten brood klaar voor zijn drie kinderen, inmiddels opgeslokt door de oorlog. Leraar was hij, docent spraakkunst, een internationaal beroemd dichter, tot hij het niet langer verdroeg ‘betaald te worden om de corruptie en de machtsgeilheid van onze dierbare president in stand te houden.’ Hij liep weg, verdween drie jaar in de gevangenis. Toen hij eruit kwam, ‘droeg ik alleen nog een grote ijskap op mijn hoofd. Ik was mijn ziel kwijt.’ Spreken kan hij niet meer, hij schaamt zich voor zijn ‘angst op hete kolen’, voor ‘het treurige, afgematte schepsel’ dat hij is geworden: ‘het kwaad slaat van alle kanten toe, op allerlei manieren, maar het echte kwaad, ja, dat is zij, de afwezigheid.’

‘Wat is het woord van een oude man waard in een wereld/ als de onze? Heeft het zin te willen duren?/ De wereld is erdoor bezeten./ Zoveel mogelijk ruimte innemen./ Blijven duren./ Je eigen kamp laten triomferen./ Je familie./ Je God.’

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/12/het-verhaal-van-syrie-verwoord-in-het-verdriet-van-een-enkele-man-a4124229

 

Over De wedergekeerden van Georges Perec

‘J’erre près des berges de l’Elster. Elles sentent le genêt et les evergreens. Des gens blêmes, sevrés de mer, pêchent des brèmes et des espèces de flets.

Is uw Frans wat roestig geworden? Dan volgt hier de Nederlandse vertaling: ‘Elsters bermen werden m’n zwerfstreek. De brem en de evergreens beheersten de ether. Bleke mensen, geen enkele met zeebenen, hengelden er zeelt en sneep weg.’

Is dit beter? Duidelijk is in ieder geval dat we hier met een heel bijzondere tekst te maken hebben, zowel in het Franse origineel als in de Nederlandse vertaling. Het gaat om een fragment uit Les revenentes van Georges Perec, uit 1972, en de recente vertaling van Guido van de Wiel, De wedergekeerden.

Het eerste boek dat ik van Perec las, was Les choses (De dingen), zijn debuutroman uit 1965, over twee jonge mensen, ‘psychosociologen’, die marktonderzoek doen naar het consumptieve gedrag van hun tijdgenoten en en passant van zichzelf. Dingen verzamelen, objecten aanschaffen – dat is wat het gros van de mensen dan al bezighoudt. Perec (1936-1982) kreeg de Prix Renaudot voor het boek, dat vooral als een sociologische analyse van het toenmalige Frankrijk werd gezien. Niets wees er nog op dat Perec een van de origineelste schrijvers van Frankrijk zou worden.

Zijn oeuvre werd volstrekt uniek. Het heeft een sociologische, opsommende, romaneske of ludieke inslag en enkele van zijn titels, zoals W ou le souvenir d’enfance (W of de jeugdherinnering, 1975) en La vie mode d’emploi (Het leven een gebruiksaanwijzing, 1978) gelden als moderne klassiekers. Bij Perec zit onder ieder boek een verborgen autobiografische laag, die hij steeds op een andere manier vormgeeft. Zijn ouders emigreren vanuit Polen naar Parijs, waar Perec in 1936 wordt geboren. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sneuvelt zijn vader, die zich als vrijwilliger bij het leger had gemeld. Zijn Joodse moeder wordt opgepakt en verdwijnt naar Auschwitz. Hun zoon brengt de oorlog door bij zijn oom en tante in de Vercors. Die verdwijning, die wond, die leegte, is de bron van Perecs schrijverschap, die op alle mogelijke manieren cirkelt rond de verbeelding van het gemis.

Zo verscheen in 1969 La Disparition (’t Manco), een tekst waarin de letter e ontbreekt. Perec is dan lid geworden van de OuLiPo, Ouvroir de Littérature Potentielle, een groep schrijvers en wiskundigen die zichzelf bij het schrijven een bepaalde vormdwang oplegt, onder het motto ‘beperking bevrijdt’. De wedergekeerden, dat drie jaar na La Disparition verschijnt, kent een specifieke, tegenovergestelde regel: de auteur mag alleen de klinker e gebruiken, de andere klinkers gaan in de ban. Het levert een taalkundig bijzonder en inhoudelijk bizar boek op. Perec vormt veel dialogen, uitroepen, werkt met hoofdletters en vraagtekens. Zijn klinker e neemt de plaats in van ‘ei’ (Sène voor Seine, ‘nège’ voor ‘neige’), van de ‘ai’ (‘Je l’hême’ voor ‘je l’aime’, ‘frencèze’ voor ‘française’) of van de ‘i’ (‘extermeener’ voor ‘exterminer’). Hij kiest eigennamen met veel ‘e’s (René de Merelbeke, Thérèse, Mehmet, mémé Berthe) en ook zijn werkwoordsvormen zijn gekozen volgens de vormdwang die hij zichzelf oplegde. Wie de tekst enigszins wil begrijpen doet er goed aan hem hardop te lezen, iets wat ook geldt voor de Nederlandse vertaling.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/03/10/een-frans-boek-met-enkel-de-klinker-e-hoe-vertaal-je-dat-in-godsnaam-a4100019

 

Héroïnes romantiques, expositie Parijs

Op het Festival du Livre de Paris was de afgelopen dagen de spanning over de op handen zijnde verkiezingsuitslag voelbaar. ‘Stel je voor dat..’, zei iedereen tegen elkaar.
Om aan die dreigende sfeer even te ontsnappen bekeek ik tussendoor een expositie in het Musée de la Vie Romantique, in het 9e. Héroïnes romantiques heet de tentoonstelling. Bloeiende rozen op de binnenplaats, ontluikende blauwe regen, zoetgeurende passiebloemen – hier was de tweede ronde van de verkiezingen ver weg. Hoewel.. ik dacht aan Soumission, Houellebecqs roman waarin juist in dit quartier van Parijs rellen uitbreken na de verkiezingsuitslag die hij in zijn roman verbeeldt.
Maar nee, de zon schijnt, het museum opent net zijn deuren, er staat al een rij voor de minuscule ruimte waarin de kassa zich bevindt. Op de kruip-door-sluip-door route kom je langs een keur van negentiende-eeuwse vrouwen uit de literatuur, de beeldende kunsten en het theater. Sapho, Ophelia, George Sand, heldinnen uit het werk van Chateaubriand en Germaine de Staël, allemaal hebben ze het stof van eeuwen van zich afgeblazen, blij met onze tijd, waarin ze opnieuw in de belangstelling staan. Wie was de beroemde Rachel, die de rol van Phèdre speelde rond 1850? Wie was Flora Tristan ook alweer, over wie onlangs een vuistdikke biografie verscheen? Ik zie een mooi portret van George Sand, een pamflet uit 1848 dat oproept ook vrouwen stemrecht te geven, een schilderij van Anna Boleyn in haar Londense toren. Ik zie hoe Fragonard in 1822 Jeanne d’Arc schilderde op haar brandstapel, ik zie Delacroix die Romeo weergeeft op het moment dat hij zijn dode Julia in de armen sluit.
Zoetsappig of romantisch in de huidige zin des woords is het allemaal niet. Tragische heldinnen, sterke vrouwen op de meest dramatische momenten van hun leven  – dat is wat we zien.

Tot 4 september.

De woestijnroos van Qatar

Nooit had ik me afgevraagd hoe een woestijnroos er eigenlijk uitzag. Ik herinner me vaag dat Antoine de Saint-Exupéry erover schreef, de vliegenier die vaak over woestijnen vloog en er regelmatig crashte. Nu ik het Nationale Museum van Doha heb gezien, zal ik het nooit meer vergeten. Het museum, een ontwerp van de Franse architect Jean Nouvel, heeft een van de mooiste vormen die ik ooit zag. Als Doha nog woestijn was, zou je het over het hoofd zien, zo gaat het op in het landschap (dat nu een bouwput is, ook hier). Het museum heeft de vorm van dat gesteente, dat mineraal dat in woestijnen aan het oppervlakte komt en dan snel verdampt: het zijn nog nauwelijks ontloken rozen, met een veelheid van blaadjes, sierlijk en breekbaar.
De galeries van het museum zijn als het ware aan elkaar geschakelde rozenblaadjes, eenmaal binnen – het kost overal altijd moeite de ingang te vinden, omdat nergens bordjes staan – val je van de ene in de andere verbazing. Een video over de parelvisserij, waarvan Qatar leefde voordat er olie en gas werd ontdekt. Wandhoge films van de strijd tegen de Ottomanen, de Britten en andere historische schermutselingen, met haldhaftige mannen op paarden en kamelen. Een hele schaarsverlichte ruimte met sieraden en kleden van toen tot nu, zonder uitzondering rijk versierd met parels. De ontdekking van het gas, de zakelijke overeenkomsten, de machinerieën. Tot slot een portrettengalerij van alle mannen die een rol hebben gespeeld in de geschiedenis van Qatar en de relaties met omliggende landen. Zonder uitzondering dragen ze de Arabische guhtrah (de doek op het hoofd) en de thobe, een stralend witte, rechte ‘jurk’ die tot de grond reikt. Vrouwen komen in deze geschiedenislijn niet voor.

 

Kijken in Qatar

Nee, we gingen niet voor het voetbal naar Doha, Qatar. We gingen onze zoon opzoeken. Al kregen we al snel door dat het WK het leven van veel Qatari beheerst. Iedere taxichauffeur was er vol van, uit de middenberm van brede wegen groeien enorme halve voetballen in de kleuren van de deelnemende landen, zelfs bij het schitterende National History Museum wapperen de vlaggen fier in de woestijnwind.
Amsterdam mag onderhand een permanente bouwput zijn, vergeleken met Doha is het peanuts. Waar hier de zeventiende-eeuwse kademuren verzakken, wordt daar op het woestijnzand de ene na de andere wolkenkrabber gebouwd. Het zakencentrum van Doha, de West Bay, heeft een adembenemende skyline. ’s Nachts is de hoogbouw verlicht, iedere toren heeft zijn eigen kleur en verlichting. Er is er een in blauw-geel, in de vorm van een partje van een citroen, een ander heeft een rode kroon in de vorm van het dak van een moskee, elders schieten de hele avond blauwe pijlen van beneden naar boven. Gezellig – nee. Wat wil je, in zo’n zakencentrum, of in een gigantische shopping mall is het nu eenmaal niet sfeervol. Nu is het in de dertig graden, nog prima uit te houden, maar ’s zomers wordt het hier rustig rond de 50 graden, en haast iedereen zich van airco naar airco. Brandschoon is het overal, geen sigarettenpeuk op straat, geen snippertje papier.
Neem je de lift naar het dak van een hotel, dan wacht je een adembenemend uitzicht. Overal zie je zee, kunstig opgespoten land staat vol met hoge flats met designuiterlijk, smaakvol gekleurd in aardetinten. Dit is een jonge stad, een jong land, veroverd op de woestijn en op het water. Een klein aantal families zwaait in dit Arabisch emiraat de scepter. Op zo’n 2 miljoen inwoners telt Qatar 300.00 Qatari, het merendeel van de bevolking wordt dus gevormd door expats in alle soorten en maten. Qatar (uitspreken met de klemtoon op de eerste lettergreep) beslaat zo’n twee keer Brabant en ligt op de 3e grootste gasreservers van de wereld. Geen wonder dat de Gulf Times iedere dag weer een nieuw hoog bezoek op de voorpagina toont, als wij er zijn geeft de Franse minister van Buitelandse Zaken, Jean-Yves Le Drian, acte de présence, noemt Qatar ‘a friendly country and reliable partner’. Ze zijn het eens dat ‘a diplomatic solution tot the crisis in Ukraine’ een absolute noodzaak is. De vriendschap wordt uitbundig gevierd. Als de emir zijn gast gaat ontvangen, wordt de snelweg eenvoudig even stilgelegd.

Kiev door de ogen van Germaine de Staël, twee eeuwen geleden

200 jaar geleden, in 1812, reisde Germaine de Staël door de Oekraïne. In haar boek Dix années d’exil doet ze verslag van haar reis; ze is op de vlucht voor Napoleon die bezig is Europa te veroveren. Hij ziet in haar een geduchte tegenstander, heeft haar eerst uit Frankrijk verbannen en haar uiteindelijk huisarrest gegeven op haar Château de Coppet, aan het meer van Genève. Maar Germaine laat zich niet de les lezen en is ervandoor gegaan, vertrokken onder de ogen van de spionnen die haar in de gaten moesten houden.
In een koets met vier paarden die ze regelmatig moet wisselen, snelt ze via Wenen naar Kiev, doodsbang dat het oprukkende leger van Napoleon haar zal inhalen.
Oekraïne is een vruchtbaar land, constateert ze, als ze erdoorheen rijdt, maar prettig lijkt het haar niet. Ze ziet enorme vlaktes met graan, die wel door ‘onzichtbare handen’ te lijken aangelegd, zo weinig dorpen en mensen komt ze tegen. Als ze in Kiev  aankomt, is het eerste dat ze ziet een kerkhof – een teken dat er mensen wonen. De stad lijkt in niets op de steden die ze kent. De wegen zijn slecht, de huizen lijken nog het meest op tenten, cabanes, verplaatsbare behuizingen zoals de Tartaren ze gebruiken. Maar ze ziet ook ook  paleizen en kerken met groene en goudkleurige koepels. Als de zon erop schijnt, lijkt het wel een feestverlichting, schrijft ze. Ze bewondert de kleurige kleren die de mensen er dragen en hoopt dat ze zich niet zullen moeten onderwerpen aan de macht van Napoleon, zodat ze zich zullen gaan kleden zoals de rest van Europa.
De Staël analyseert religieuze rituelen in Oekraïne, verwant aan de Griekse orthodoxie: riveiren worden gewijd. Ze beschrijft ceremonies bij doop, huwelijk en overlijden. De Oekraïners vrezen noch vermoeidheid nog fysiek lijden, schrijft ze, er zit geduld én actie in het volkskarakter, vrolijkheid én melancholie. De grootste contrasten ziet ze er naast elkaar, ‘het kan een voorbode zijn voor grote gebeurtenissen’.
In Kiev wordt ze gastvrij ontvangen door de gouverneur van de provincie, generaal Miloradowitsch. Voor het eerst ontmoet ze ‘een echte Rus’, gepassioneerd, onbesuisd en dapper. Volgens De Staël hebben de Russen veel meer gemeen met de volken in de Midi, of met de Oriënt, dan met de noordelijke volken.
Dan vervolgt ze haar vlucht, het is nog 900 werst van Kiev naar Moskou –  860 km, een enorme tocht in een koets met paarden. Het landschap is monotoon, het zijn ‘eindeloze lege ruimtes’, de enige afleiding is het gezang van haar koetsiers. Af en toe komen ze een koerier tegen. Hun paarden gaan zo hard dat de koerier, in zijn koets, de lucht in vliegt als ze over een hobbel gaan. ‘Er is zoveel ruimte dat alles erin verdwijnt’.
Het land dat ze doorkruist kent  enorme contrasten, schrijft ze, misschien komt dat door de mix van de Europese  beschaving en het Aziatische karakter. Zelf wordt ze, als beroemde schrijfster en aristocratie, overal met égards ontvangen, ook keizer Alexander nodigt haar uit. Trots, ambitie, macht en moed – het zijn die eigenschappen die De Staël onderweg opvallen. Poëzie, welsprekendheid, letteren en kunsten, alles wat de Verlichting bracht, treft ze er niet aan. Bovendien zijn bijna alle mannen verdwenen, het leger in, om Napoleon een halt toe te roepen. Toen kwam de dreiging uit het Zuid-Westen.

 

 

Royan, la professeure de français, van Marie NDiaye, door Nicole Garcia

Een vrouw komt thuis. In de hal van haar appartementengebouw pakt ze de post uit haar postvakje. Ze hoort dat er boven, op haar etage, twee mensen voor haar deur staan te wachten. Het zijn de ouders van een van haar leerlingen, een meisje dat zelfmoord heeft gepleegd. Ze wil hen niet spreken, niet ontmoeten. In een monoloog van ruim een uur vertelt ze, staande voor de postvakjes, in een donkere, onpersoonlijke hal, haar verhaal. Over haar leerling, niet de mooiste, wel de intelligentste, die werd gepest en getreiterd. Over de persoonlijke, wanhopige brieven die het meisje haar schreef en die ze nooit beantwoordde.
Maar ze vertelt ons ook over haar eigen leven. Haar jeugd in Oran, de harde, liefdeloze manier waarop ze werd opgevoed. Of beter gezegd, niet werd opgevoed. Over haar huwelijk, haar man en haar kind, die ze verliet om zich, anoniem, in Royan te vestigen, waar ze een respectabel leven opbouwde als docent Frans. Ze is niet geliefd, ze is geen liefdevolle vrouw, zegt ze. Nee, daarvan zijn we aan het eind van de vijf kwartier monoloog door een schitterende Nicole Garcia, maar al te goed doordrongen. Schuldgevoel schemert door haar woorden heen. Maar we weten ook waardoor dat komt.
Opnieuw schrijft Marie NDiaye over een ‘femme puissante’, een vrouw die moet knokken, een vrouw die verhard is, verstard wellicht door wat haar is overkomen. Ze heeft haar hand niet kunnen uitsteken om een ander te redden, ze zit gevangen in haar eigen universum, op de grens van realiteit en waanzin. Een indrukwekkend stuk, waar je beduusd vandaan komt. Marie NDiaye schreef het stuk speciaal voor Nicole Garcia, zelf geboren in Oran. De regie werd gevoerd door haar zoon, Frédéric Bélier-Garcia. Het stuk werd geprogrammeerd op het Festival van Avignon, in de zomer van 2021, maar werd door de pandemie geannuleerd. Het staat nu in de Espace Cardin, in Parijs.

Over anéantir van Michel Houellebecq

Een paar weken geleden reden achtentwintig vrachtwagens met elk twintig pallets boeken van een drukkerij in Italië naar Parijs. Na aankomst werden er exemplaren naar critici verstuurd, strikte geheimhouding was vereist. Meer dan dat het een mooi vormgegeven boek was, maakte uitgeverij Flammarion niet bekend: de nieuwe Houellebecq moest een mysterie blijven. Wie onder de kerstboom het boek van 734 bladzijden opensloeg, werd getroffen door mysterieuze tekens op de eerste bladzijde: een vijfhoek met vier ovalen, met daaronder vier regels onleesbare tekens. Was anéantir (te vertalen als ‘vernietigen’) opnieuw een boek met buitenaardse wezens, in lijn met Mogelijkheid van een eiland? Was het sciencefiction? Mystiek? Even verderop stond een afbeelding van een guillotine, een tekening van Frankrijk middenin een bizarre ster, verderop een afschrikwekkende, duivels uitziende gehoornde bok.

Het is begin december, zo begint het boek, de tijd waarin vooral de celibatair het gevoel heeft zich ‘in het voorportaal van de dood’ te bevinden, en ‘het niets’ ongewoon dichtbij is. In één klap betreden we Houellebecqs depressieve, ironische universum. Frankrijks geheime dienst wordt geconfronteerd met hightech video’s van een getorpedeerde containerboot, een vernietigde spermabank in Denemarken, een filmpje waarin de Franse minister van Economie wordt onthoofd. Hier zijn terroristische technologie-experts aan het werk.

Deze thrillerachtige verhaallijn laat Houellebecq, seismograaf van onze tijd, vervolgens lang liggen om ons kennis te laten maken met zijn hoofdpersoon, Paul Raison, financieel expert en vertrouweling van de efficiënte maar weinig empathische minister Bruno Juge (die veel weg heeft van Frankrijks huidige minister van Economie, Bruno Le Maire). Paul is, net als Houellebecqs eerdere hoofdpersonen, melancholiek, laconiek, onderkoeld en licht depressief, zijn intellectuele leven is ‘niet heel intens geweest’. Dankzij Juge, Pauls baas, gaat het Frankrijk economisch voor de wind. Dat komt goed uit: de presidentsverkiezingen van 2027 komen eraan. De zittende president (waarin Emmanuel Macron te herkennen is) kan niet opgaan voor nog een termijn en zoekt een zwakke opvolger zodat hij zelf daarna terug kan keren. Die vindt hij in een voormalige tv-presentator die de media in zijn zak heeft, maar van dossiers geen kaas heeft gegeten.

Net als in Onderworpen schetst Houellebecq, meedogenloos en vaak geestig, de coulissen van de politiek: ‘de democratie als systeem is dood, te langzaam, te zwaar’. Voor de campagne nemen de kandidaten vrouwelijke spindoctors in de arm (wat krijgen we nu: geeft Houellebecq vrouwen een eigen leven, een betekenisvolle baan?) die het klappen van de politieke pr-zweep kennen. In 2027 is ‘links’ bijna verdwenen, is er sprake van ‘klassenstrijd’, een hoge werkloosheid en een enorme kloof tussen rijk en arm. Het Rassemblement national heeft een goedgebekte nieuweling en Zemmour, ‘een bastaard van zijn ras’, is nog steeds aardige brandstof voor gesprekken aan de keukentafel.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/01/06/in-de-nieuwe-houellebecq-schuilt-het-ongeluk-in-het-gezin-a4075903

 

 

Prix Goncourt 2021

‘Ik krijg geen adem meer’. ‘Kom eens op mijn schoot zitten’. ‘Je bent niets waard’. ‘Heb je dat zelf bedacht?’ ‘Het interesseert me niet wat je denkt’. Het zijn zinnetjes die kwetsen, die een milieu, een universum karakteriseren. Ze kunnen het verloop van een leven bepalen. Of maken dat iemand schrijver wordt.

Wie de negen boeken leest op de longlist van de voornaamste Franse literatuurprijs, de Prix Goncourt, raakt verzeild in een achtbaan van emoties. Je bent beurtelings verbijsterd, vol afschuw, vervuld van bewondering of schaamte. Aan al die gevoelens ligt zo’n zinnetje ten grondslag. De titels vormen samen een staalkaart van de hete hangijzers van onze tijd: onrecht, ongelijkheid, de Holocaust, racisme, incest, manipulatie, dekolonisatie, woke, cancel culture, om er maar een paar te noemen. Het lijden van de mens – dat is wat literatuur voedt.

Onlangs publiceerde de socioloog Pierre Rosanvallon een essay waarin hij precies dat lijden, die beproevingen onder de loep neemt. Rosanvallon is een autoriteit op het gebied van democratie en democratisch burgerschap, een geëngageerde politieke denker die in Nederland de Spinozalens kreeg en onder meer verbonden is aan het prestigieuze Collège de France. Rosanvallon hecht grote waarde aan het verhaal, aan ‘le récit’. Een paar jaar geleden publiceerde hij het manifest Le parlement des invisibles, het startpunt van een reeks waarin hij ‘gewone mensen’ het woord gaf: de metrobestuurder, de verpleegster, de onderwijzer. Literatuur schept een ‘narratieve democratie’, meent Rosanvallon, zij heeft een morele en politieke functie in het creëren van een gemeenschappelijke wereld. De samenleving moet verteld worden.

In het essay, Les épreuves de la vie. Comprendre autrement les Français, schrijft hij dat je het echte leven niet kunt doorgronden met theorieën, peilingen of statistieken. Die brengen wel de politieke verschuivingen in kaart, laten de opkomst van het populisme zien, maar waar de angst, woede en teleurstellingen van de Fransman vandaan komen – dat tonen ze niet. En juist die doen ertoe.

Dus analyseert hij in zijn nieuwe boek de ‘beproevingen’ die de gemiddelde Fransman in het leven tegenkomt. In de eerste plaats onderscheidt hij de beproevingen van het individu en de persoonlijke integriteit. Daaronder verstaat hij alles wat de mens fysiek en psychisch ondermijnt, zoals (seksueel) geweld, manipulatie, pesten. Ten tweede zijn er de beproevingen van sociale aard: onrecht, minachting, discriminatie. En tenslotte is er het groeiende gevoel van onzekerheid, de angst voor de toekomst die vooral wordt veroorzaakt door de klimaatcrisis, de pandemie en schuivende geopolitieke factoren – alles waar je als individu geen invloed op hebt. Dat soort beproevingen en de emoties die daarmee gepaard gaan zitten in het hart van wat de mens van nu bezighoudt. Ze leiden tot een groeiend gevoel van onmacht en tot een verlies van vertrouwen in de politiek.

Al die gevoelens vind je natuurlijk bij uitstek in de hedendaagse literatuur – Franstalig of niet. Ze zijn ook terug te vinden in de vier titels die nu op de shortlist van de Goncourt zijn beland. Woensdag wordt de winnaar van dit jaar uitgeroepen – het boek dat dus een bestseller zal worden. De schrijver ervan weet zich voorlopig verzekerd van roem en geld.

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/10/28/een-staalkaart-van-hete-hangijzers-dit-zijn-de-kanshebbers-op-de-prix-goncourt-a4063473

 

Kinderscènes van Valéry Larbaud

‘Laat mij mijn kindertijd weer oppakken, daar waar ik was gebleven’, zei Valery Larbaud. Hoewel hij als kind ziekelijk was en zijn moeder hem regelmatig meenam naar kuuroorden, beschouwde hij zijn kindertijd als zijn verloren paradijs, een tijd ook die hij in zijn werk nooit helemaal achter zich heeft gelaten.

Larbaud werd in 1881 geboren in Vichy, in de ‘gouden driehoek’ in het hart van Frankrijk. Zijn vader was apotheker; hij ontdekte de heilzame werking van het water uit de bronnen van St. Yorre en werd schatrijk. Valery heeft dan ook nooit hoeven werken. Wel hield zijn moeder hem, na de dood van haar man, financieel kort; ze was bang dat hij zijn erfenis over de balk zou smijten.

Voor het voortzetten van de zakelijke belangen van de familie bleek Valery niet geschikt. Als jongen was hij een verlegen dromer, die zich terugtrok in zijn fantasiewereld. Als volwassen man was hij een lezer, schrijver, reiziger en kosmopoliet, die de kwaliteiten van Europa bezong. Als passeur bracht hij vooral de Engelse literatuur in Frankrijk onder de aandacht. Bekend werd Larbaud met A.O. Barnabooth (1913), een ironisch getoonzet fictief dagboek van een rijke Zuid-Amerikaanse wereldreiziger die een luxe leventje leidt (in het Nederlands vertaald als Dagboek van een miljardair). Net als zijn alter ego Barnabooth reisde Larbaud graag door Europa; hij installeerde zich in Engeland, Spanje of Portugal en zette zich aan een vertaling. Ook ondersteunde hij schrijvers die hij bewonderde, zoals James Joyce en Beckett.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/10/14/het-paradijs-van-de-kindertijd-is-ook-wreed-en-hard-a4061866