Over Station Osnabrück naar Jeruzalem van Hélène Cixous

Wie Hélène Cixous zegt, benoemt niet alleen een vrouw met een uitzonderlijke carrière, maar ook een wereld, een universum, een labyrint, een taal – uniek en onvergelijkbaar. Het autobiografische deel van haar oeuvre cirkelt rond plaatsnamen als Osnabrück, Oran, Jeruzalem en Parijs. Het zijn steden die het leven bepaalden van haar grootmoeder, haar moeder, haarzelf. Met haar moeder, die in 2013 op honderddriejarige leeftijd overleed, had ze een innige band. Station Osnabrück naar Jeruzalem cirkelt rond haar leven. ‘Je hebt altijd inlevingsvermogen gehad’, zegt de moeder tegen haar schrijvende dochter, ‘je hebt mij bedacht. Je schrijft en je denkt dat je ontdekkingen werkelijkheid zijn […] ik ben geen fictie.’ Nee, haar moeder heeft ze niet verzonnen, haar geschiedenis ook niet. En toch heeft de tekst alle schijn van fictie – vanwege de stijl en de heel eigen registers.

In de kern gaat dit boek over de zoektocht naar een ‘onontwarbare stamboom’, die van de familie Jonas, van haar moeders kant. En passant komt ze die van de familie Klein (haar grootmoeder) tegen, evenals die van Nussbaum (van de schilder Felix Nussbaum), Frank en Van Pels (die beide voorkomen in Het achterhuis van Anne Frank). Allemaal zijn ze verbonden met Osnabrück. Cixous heeft, zoals ze schrijft, al gravend een glimp opgevangen van ‘ontelbare individuele grote en kleine tragedies’. Ze maakte kennis met ‘een gek die zijn kleine Jodin Zuckerkrönchen noemde’ en ze las over de nacht waarin de nazi’s de synagoge in brand staken.

‘Naar Osnabrück gaan’, schrijft Cixous, is zoiets als ‘naar Jeruzalem gaan’: het betekent geheimen delven, doden tot leven wekken. Ze vindt foto’s (onder andere van een afscheid op een station), ontdekt historische feiten (bijvoorbeeld dat in 1935 een derde van de 90.000 inwoners van Osnabrück demonstreerde voor het verwijderen van de 230 Joden in de stad).

Drie jaar later vertrok haar grootmoeder, Rosi Klein, dan ook om bij haar dochter te gaan wonen in Oran, Algerije. Die dochter, Ève, vroedvrouw van beroep, was getrouwd met een arts. Beiden waren Joods maar niet gelovig. Rosi Klein was de enige van haar familie die het overleefde. ‘Broers en zussen deportiert. Daarna ermordet.’

Voor haar kleindochter, Hélène Cixous, geboren in 1937, zong ze Duitse liederen, Goethe en Heine. Ze vertelde haar de verhalen en anekdotes uit haar familiegeschiedenis. Cixous ging Engels studeren, promoveerde op James Joyce, werd hoogleraar en maakte naam als geëngageerd schrijver. Zo was ze betrokken bij de oprichting van de fameuze, experimentele Université Paris VIII-Vincennes en richtte er later het eerste centrum voor vrouwenstudies op. Beroemd werd ze met het Théâtre du Soleil waarin ze samenwerkte met Ariane Mnouchkine (zoals voor de onvergetelijke tragedie Norodom Sihanouk, koning van Cambodja). Ook stond ze aan de wieg van het Centre National du Livre en het Internationale Schrijversparlement. Decennialang gaf ze college over onder anderen Clarice Lispector, Ingeborg Bachman, Franz Kafka, Montaigne en Maurice Blanchot en doceerde ze ‘écriture féminine’; generaties studenten zijn erdoor gevormd. Haar feministische essay De lach van de Medusa (1975) werd een internationale bestseller.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/09/22/de-taal-van-deze-franse-schrijfster-is-volstrekt-uniek-a4142865

Aysegül Savas: Wit op wit

In Art, het wereldberoemde toneelstuk van Yasmina Reza, is de aankoop van een volledig wit schilderij aanleiding voor een ruzie. Ruzie tussen drie vrienden die elkaar al een leven lang kennen. Twee ton uitgeven voor een wit schilderij – wat de een het waard vindt, vindt de ander belachelijk. Hoe goed kennen ze elkaar eigenlijk, de vrienden?

Ook de tweede, bijzonder knappe roman van de Turks-Deense schrijfster Aysegül Savas, die debuteerde met Lopen op het plafond (2020), draait om een wit schilderij, dat leidt tot afkeer en verbijstering. De vertelster huurt een kamer van een hoogleraar in een niet nader genoemde universiteitsstad. Hij is specialist Middeleeuwse studies, zij doet onderzoek naar de iconografie van het naakte lichaam in de Middeleeuwen. Ze analyseert twaalfde-eeuwse gotische naaktsculpturen in de kerken en kathedralen die ze bezoekt. Het contact over praktische zaken van de verhuur verloopt via de echtgenote van de professor, Agnes, een schilderes. ‘In het jaar dat ik er woonde’, schrijft de vertelster, ‘had ik het gevoel een ander leven te zijn binnengestapt.’

Dat is niet alleen omdat het huis waar ze gaat wonen duidelijk sporen draagt van eerdere bewoners. Er hangt een spiegel, ze treft een ‘groene keramische kom’ aan, aan de wanden hangen schilderijen, waaronder een miniatuur in een zwarte lijst, van een kromme boom en een sluierwolk tegen een grijsgroene lucht. Nee – het gevoel dat ze een ander leven binnenstapt heeft ze vooral omdat de schilderes, Agnes, ineens in de studio boven haar gaat wonen en haar haar verleden, haar leven in trekt.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/08/04/vermommen-en-verbergen-daar-gaat-het-om-in-deze-fascinerende-roman-a4138139

 

Melancholie uit Bosnië – Semezdin Mehmedinović

Sarajevo – een van die steden met een mythische naam. Een klank die meteen doet denken aan de oorlog waarbij Joegoslavië uiteen viel, aan het beleg dat vier jaar lang, van 1992 tot 1996, de inwoners teisterde. Wie herinnert zich niet de Bosnisch Servische sluipschutters, de blokkades op de afgesloten wegen, de ook nu weer al te actuele beelden van een binnenstad onder vuur. Wie denkt niet aan beroemdheden als Susan Sontag en Bernard Henri Lévy, die ernaar toe gingen om kunst in te zetten als onderdeel van een overlevingsstrategie?
Velen vertrokken, sommigen bleven – ze weigerden zich te laten verdrijven uit de stad waar ze geboren en getogen waren. Ze trotseerden het geweld, de honger en de kou, het voortdurende spervuur van schoten vanaf de heuvels, het verdriet om de duizenden doden die er vielen. Srebrenica als nationaal en internationaal trauma. Sommigen vertrokken na de oorlog alsnog. Moe, wanhopig, met een trauma van wat ze hadden meegemaakt. Ze vulden een koffer met wat boeken en kleren, namen de auto of het vliegtuig, op zoek naar stilte en rust, balsem voor hun getraumatiseerde ziel.
Een van hen ontmoet ik als ik op uitnodiging het Bookstan festival in Sarajevo bezoek voor een interview met de Franse schrijver Mathias Enard, groot kenner van de culturele relaties tussen oost en west. Semezdin Mehmedinović is onderdeel van het kloppend hart van het festival, dat op de binnenplaats van de beroemde boekhandel Buybook plaatsvindt. Het is een zestiger, groot, slank en grijs, sympathiek en met een onvergetelijke melancholieke blik. Schrijver en dichter is hij, mede-oprichter tijdschriften vóór de oorlog, journalist bij Reuters later, in de VS. Beroemd werd hij met Sarajevo Blues (1998), dat ook in het Nederlands verscheen. Onlangs is een van zijn boeken in het Frans vertaald en uitstekend ontvangen, Le jour où j’aurais dû mourir heet het, De dag waarop ik had moeten sterven. Zijn Franse uitgeefster publiceerde in haar gloednieuwe uitgeverij onlangs haar eerste titel, Les choses que nous avons vues van Hanna Bervoets. Daarna stuurde ze me vol trots haar volgende titels toe. Daaronder  deze roman van Semezdin Mehmedinović. Ik las een paar pagina’s, werd verleid door de mooie uitgave, de fijne tekeningen, het pakkende begin.
Na terugkeer uit Sarajevo, vol indrukken en bijzondere ontmoetingen, las ik verder. Een tapijt van herinneringen is het – fijngeweven, prachtig geobserveerd en verwoord, steeds verbonden met literatuur, films, foto’s, muziek. Een man vertrekt na de oorlog vanuit Sarajevo naar de VS, samen met zijn gezin. Hij vindt werk, een huis, probeert zich te settelen, voelt zich een buitenstaander. Hij merkt dat wie een vreemde taal spreekt in de loop der jaren steeds minder welkom is.
Het boek is ingenieus gecomponeerd, begint op ‘de ochtend dat hij had moeten sterven’ aan een hartinfarct, vervolgt met een trip down memory lane, in het gezelschap van zijn inmiddels volwassen zoon, fotograaf en filmer. Samen halen ze nachten door, in stilte, in Death Valley, VS, terwijl de camera draait en de zwarte hemel filmt, waarin dingen zichtbaar worden die met het blote oog niet waar te nemen zijn. Een problematische en o zo hechte relatie hebben vader en zoon. Beiden eenzaam, beiden kunstenaar.
Mehmedinović verstaat de kunst om zware thema’s – exil, oorlog, trauma – poëtisch en licht te verwoorden, in anekdotes, in een universeel, persoonlijk verhaal dat uit vele kleinere bestaat. Zo verpakt hij zijn existentiële twijfel en zijn grote melancholie in prachtige literatuur. Een auteur om met gezwinde spoed in het Nederlands te vertalen.

 

 

 

 

Een onverwachte broederschap van Amin Maalouf

Dertig jaar geleden schreef Amin Maalouf een feministische toekomstroman, Eeuwig zonder vrouwen, over een wereld waarin alleen nog mannen geboren werden. Daar werd het natuurlijk een ramp, het archaïsch conservatisme kreeg geen weerwoord meer, obscurantisme, ongelijkheid en geweld namen toe.

In zijn recente roman Een onverwachte broederschap stelt Maalouf zich een wereld voor zonder communicatiemiddelen. Het internet valt uit, geen radio meer, kaarsen op tafel en een mobiele telefoon die nergens voor dient – het is zo ongeveer de hel voor de moderne westerse mens. Dat is precies wat Maalouf beoogt in deze nieuwe roman: de hel scheppen, de wereld on hold zetten, de mens uit zijn verdoving losrukken – en dat alles schreef hij nog vóór de pandemie, de wereldwijde crisis waarna, weet u nog, alles anders zou worden.

In Een onverwachte broederschap wonen twee mensen op een piepklein eiland in de Atlantische Oceaan: de verteller Alec Zander, een tekenaar wiens cartoons in verschillende media verschijnen, en een schrijfster die ooit een bestseller publiceerde en sindsdien geen letter meer op papier kreeg. Dat wegvallende contact met de wereld, die fluitende radio, het kan voor Zander maar één ding betekenen: er is een wereldomvattende kernoorlog uitgebroken. Hij zoekt zijn buurvrouw op, drinkt een glas whisky met de laatste smeltende ijsblokken uit haar koelkast en proost met haar op de laatste dag van zijn leven.

Jaren geleden erfde de verteller de helft van dit eiland van zijn vader die het ooit, in een romantische bui kocht, en verliet hij zijn woonplaats Montreal. Hij bouwde een huis en observeerde de wereld vanuit zijn verafgelegen uitkijkpost – een ideale positie voor zijn dagelijkse cartoons. Alleen bij eb komt er een lange dijkweg vrij en kan hij, op een smalle streep land dwars door de Oceaan, naar het dichtstbijzijnde dorp fietsen. De rest van de tijd is hij aangewezen op de diensten van de veerman, zijn Griekse vriend Agamemnon.

Zo staan na de eerste dertig bladzijden alle elementen klaar die Maalouf nodig heeft voor zijn verhaal, verreweg het urgentste tot nu toe. Het voortbestaan van de mens wordt bedreigd, de veerman beweegt zich tussen mysterieuze werelden en de verteller observeert, doet verslag – precies de positie die Maalouf graag inneemt. Zelf woont de schrijver een flink deel van het jaar op het Île d’Yeu, een eilandje voor de kust van de Franse Vendée, dat alleen per veerboot te bereiken is. Van daaruit toont hij zich al decennia een oplettend, kritisch en verontrust beschouwer. In zijn recentste essay Schipbreuk der beschavingen, de opvolger van De ontregeling van de wereld (2009), gaf de Frans-Libanese schrijver, denker en lid van de Académie Française, zijn visie op de toestand waarin de wereld zich bevindt. En die lijkt op die van de Titanic, zei hij vorig jaar in een interview met deze krant. Overal zag de auteur, die met één been in het Westen staat en met het andere in het Oosten, opvlammende gewelddadige conflicten, religieus fanatisme dat voortkwam uit identiteitspolitiek, overal nam hij polarisatie en morele neergang waar. Optimisme is nooit Maaloufs handelsmerk geweest.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/23/er-gloort-zowaar-hoop-in-deze-magisch-mythologische-toekomstroman-2-a4134480

 

Interview met David Diop

Gedistingeerd is hij, in lichtgrijs pak en wit overhemd, hij spreekt ontspannen en met zachte stem. Hier zit een gerespecteerd wetenschapper en een gelauwerd romanschrijver. In zijn universitaire carrière specialiseerde David Diop (1966) zich in reisverhalen over Afrika uit de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting. Zijn tweede roman, Meer dan een broer (Frère d’âme), werd onder andere bekroond met de International Booker Prize, waardoor hij in één klap een internationale beroemdheid werd.

Diop werd geboren in Parijs en bracht in zijn jeugd een paar jaar door in Senegal. Zowel zijn wetenschappelijke werk als zijn romans cirkelen rond de cultuur en de geschiedenis van dat West-Afrikaanse land, waar zijn familie vandaan komt.

Voor zijn derde roman, Reis zonder terugkeer (La porte du voyage sans retour), verplaatste Diop zich in een Franse botanicus die in 1750 naar Senegal reist. Deze Michel Adanson wijdt zijn leven aan het determineren van flora en fauna die hij samen wil brengen in een allesomvattende encyclopedie. Hij is bovendien gefascineerd door een verhaal over een Senegalese vrouw die uit de slavernij zou zijn teruggekeerd – iets wat in die tijd onmogelijk werd geacht. Reis zonder terugkeer is zo een biografisch reisverhaal en een avonturenroman ineen. Maar het is ook een boek over de eeuw van de rede, waarin de wereld door encyclopedisten in systemen werd ondergebracht en waarin meten weten werd.

Hoe kwam u op het idee voor deze roman?

„Mijn wetenschappelijke werk draait om reisverhalen over Senegal, uit de 18de eeuw. Ik heb er heel veel gelezen en bestudeerd. Op een gegeven moment vond ik Voyage au Sénégal, een reisverhaal geschreven door de botanicus Michel Adanson. Het is dus een historische figuur, die bekend was in zijn tijd. Notitieboekjes van hem bevinden zich in het Musée d’Histoire naturelle – een geweldige bron die mijn verbeelding aan het werk zette. Eerst heb ik zijn reisverhaal grondig bestudeerd, er een nummer van een wetenschappelijk tijdschrift aan gewijd. Ik heb in mijn jeugd een paar jaar in Senegal gewoond, voor ik ging studeren. In wat hij beschreef herkende ik veel.”

Wat herkende u bijvoorbeeld?

„Wat mij opviel was dat Adanson, een geleerde, zijn lichaam gebruikte om het ‘anders zijn’ te onderzoeken. Hij proeft bijvoorbeeld couscous bereid met haai. Daarna schrijft hij: de eerste keer dat ik het proefde vond ik het niet lekker, maar je went eraan. Hij beschreef via zijn zintuigen een Senegal van drie eeuwen geleden en toch stond het heel dicht bij het land dat ik kende. Ik heb nooit haaiencouscous gegeten, dat bestaat niet meer. Maar ik herkende wel andere gerechten en specerijen die hij noemt. Ook ik proefde van het fruit dat hij beschrijft, herkende het uitzonderlijke zingen van de vogels. Hij heeft het ook over de apenbroodboom, de baobab. Hij wist dat je de bladeren ervan kunt koken, dat het sap ervan je tegen ziekten beschermt. Ik herkende dus een heel zintuiglijk universum.”

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/12/kan-de-mens-zijn-lot-alleen-maar-ondergaan-of-kun-je-het-zelf-beinvloeden-a4124234

 

 

Een teruggevonden Céline

‘Een ruwe diamant” noemt weekblad Le Point de onlangs ontdekte en komende donderdag gepubliceerde roman van Louis-Ferdinand Céline. „Een wonder”, schrijft dagblad Le Monde, „een cruciaal deeltje van de immense literaire puzzel” die Céline baseerde op zijn eigen leven. Dagblad Le Figaro reageert wat laconieker: er is niet zoveel aan de hand, alleen fanatieke Célinekenners zullen ervan over de rooie raken, het is de choquerende, obscene Céline die we kennen, schrijft de krant, en ja, er staan een paar mooie bladzijden in.

Wat de kranten delen is de verbazing én de opwinding over de ongelofelijke manier waarop het manuscript van de roman, Guerre getiteld, bijna 80 jaar na dato, is teruggevonden. In juni 1944 verliet Céline (1894-1961), de omstreden auteur van antisemitische en racistische pamfletten, halsoverkop zijn appartement in Montmartre, Parijs. Om zich heen zag de collaborateur Louis-Ferdinand Destouches, zoals hij in werkelijkheid heette, zijn Duitse vrienden vertrekken. Hij besefte dat hij zelf ook beter de benen kon nemen. Zijn vrouw Lucette en hij naaiden wat gouden munten in de voering van hun kleren, namen hun kat onder de arm en vertrokken naar Sigmaringen, waar ook het staatshoofd, maarschalk Pétain zich bevond.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/04/oorlog-dood-en-seks-in-teruggevonden-boek-celine-a4121793

 

Interview met Amitav Ghosh

Op 21 april 1621 viel er een lamp om in het gebouw waar Martijn Sonck, een Nederlandse koloniale ambtenaar, kwartier had gemaakt. Hij bevond zich in het dorp Selamon, op Lonthor, een van de Banda-eilanden. Sonck is met zijn mannen naar het eiland gekomen met de opdracht om het eiland onder controle te krijgen, de inwoners te verdrijven en desnoods te doden. Gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen ligt met zijn vloot voor de kust. De VOC wil het alleenrecht op de handel in nootmuskaat en foelie, specerijen waar men in Europa een fortuin voor betaalt. In die tijd zijn de Banda-eilanden de enige plek ter wereld waar nootmuskaatbomen groeien. Er heerst een gespannen sfeer en als de lamp in het donker omvalt, leidt dat tot angst en verwarring bij de Nederlanders. Er wordt geschoten, Coens soldaten vallen aan, branden dorpen plat, doden inwoners, honderden Bandanezen worden verjaagd of tot slaaf gemaakt.

Zo begint The Nutmeg’s Curse. Parables for a Planet in Crisis. Voor zijn verslag van de gruwelijkheden op Lonthor put de Indiase schrijver Amitav Ghosh, in lockdown in Brooklyn, uit werk van Nederlandse en Indonesische historici. Ghosh is het er in zijn boek niet om te doen de verschrikkingen van de kolonisatie onder de aandacht te brengen, al komt hij er vele malen op terug. Hij zet die in als een brede metafoor voor de toestand waarin de aarde zich bevindt: eeuwenlang is de mens bezig geweest Gaia te onderwerpen, uit te putten en te zo vernietigen. Zoals Coen het hele Indonesische eiland, de nootmuskaatbomen en al het andere niet-menselijke als betekenisloos beschouwde, louter als producten waarmee winst te genereren viel, zo heeft de mensheid Gaia behandeld. Als brute grondstof, stomme, bewegingsloze materie ter vergaring van winst en rijkdom. Dat de nootmuskaatboom of, in bredere zin, de natuur, wel eens een verhaal zou kunnen vertellen, betekenis zou kunnen hebben, kwam in de mens niet op.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/02/24/klimaatfictie-zal-de-manier-waarop-mensen-over-het-klimaat-denken-niet-veranderen-a4093358

 

Pionnières au Musée du Luxembourg

Meteen bij binnenkomst zie je de fabriekspoort opengaan, vrouwen drommen naar binnen. Een paar seconden later zie je ze staan, aan de lopende band van de wapenfabriek, ze maken granaten, sjouwen met onderdelen voor kanonnen en andere wapens. De historische filmbeelden maken het duidelijk: de mannen zijn naar het front, de vrouwen nemen hun plaats in. Ze dragen niet alleen bij aan de oorlogsoverwinning van 1918, maar veroveren ook hun plek in de nabije toekomst, die in Parijs als het decennium van de ‘Années Folles’ de geschiedenis in zou gaan. Het verdrag van Versailles kondigde een nieuw Europa aan, de Spaanse griepepidemie was achter de rug, de Russische Revolutie had migratiestromen op gang gebracht. In het puriteinse Amerika begon de periode van de Drooglegging. Er brak een nieuwe tijd aan waarin de vrouw zich niet één, twee, drie weer naar huis liet sturen.

De expositie ‘Pionnières. Artistes dans le Paris des Années Folles’ in het Musée du Luxembourg brengt die uitbarsting van vrouwelijke creativiteit in kaart. Letterlijk, in een overzicht op de muur vlak na de entree: Marie Vassilieff komt uit Smolensk, Sonia Delaunay uit Odessa, Tamara de Lempicka uit Warschau, Romaine Brooks uit New York, om er maar een paar te noemen. De route volgend kom je werk tegen van tientallen vrouwelijke kunstenaars die in deze Roaring Twenties naar Parijs kwamen: schilderijen, boeken, marionetten, tekeningen, design, mode, video’s. We zien foto’s en publicaties van de Amerikaanse Sylvia Beach die de beroemde boekhandel Shakespeare & Co opende, terwijl haar vriendin Adrienne Monnier La Maison des Amis des Livres runde. Samen werden ze het culturele trefpunt van kunstenaars en schrijvers van over de hele wereld. We komen foto’s tegen van het naaiatelier van de Poolse Sarah Lipska, marionetten van Marie Vassilieff, bronzen beelden van de Israëlische Chana Orloff.

Veel vrouwelijke kunstenaars zijn op meer dan één gebied actief, zo benadrukt deze expositie. Ze moeten de kost verdienen, ze tekenen én ontwerpen, ze naaien én openen een winkel. Josephine Baker, een ‘nouvelle Ève’ die onlangs door President Macron in het Pantheon werd bijgezet, zien we dansen in een video. Ze maakte naam in de music-hall, koppelde haar naam aan een veelheid van produkten, opende een cabaret-restaurant, gaf een tijdschrift uit en zette zich in voor gelijke rechten voor Afro-Amerikanen – geslaagder ondernemer van haar tijd is er niet. Aandacht is er ook voor de ‘garçonnes’, vrouwen die hun haar kort lieten knippen, genoemd naar een personage uit de gelijknamige roman van Victor Marguerite uit 1922. In de jaren ’20 openen ze een galerie of beginnen een kunstacademie. Vrouwelijk sporters nemen de vrijheid zich zo te kleden dat ze beter kunnen bewegen. Prachtig is het schilderij van de Russisch-Letse kunstenares Aleksandra Belcova, La joueuse de tennis, afgebeeld met racket en bal: voor het eerst spelen tennissters in een korte rok.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/04/12/van-het-vrouwelijk-cultureel-front-veel-nieuws-a4111040

 

De onscherpte van de wereld, Iris Wolff

Een familiegeschiedenis is De onscherpte van de wereld zonder twijfel. Tegelijkertijd lijkt deze roman van Iris Wolff (1977) op geen enkele andere familiegeschiedenis. Niet in compositie, noch in toon of register. Deze roman beschouwt vooral de manier waarop de interpretatie van de geschiedenis verschuift, en de herinnering wordt vervormd. De werkelijkheid blijkt mistig, de wereld onscherp. Wat woorden kunnen doen, en dus de schrijfster, is de herinnering aan die verdwenen realiteit benaderen, voorzichtig, tastend en zoekend.

De onscherpte van de wereld speelt zich af in het Banaat, een Balkanregio die tot de Eerste Wereldoorlog tot de Donaumonarchie behoorde. Er woonden Roemenen, Duitsers, Serviërs, Hongaren, Slowaken en Kroaten, er werd een veelheid aan talen gesproken. In 1919 viel de multi-etnische streek uit elkaar, er kwam een Hongaars, Roemeens en een Servisch, Kroatisch, Sloveens deel. Iris Wolff werd in 1977 in Sibiu, het huidige Hermannstadt, geboren, in het zuiden van Transsylvanië, Roemenië. Op haar achtste verhuisde ze met haar ouders naar Duitsland. Al die bewegingen en grensveranderingen in de geschiedenis van het Banaat vormen, onnadrukkelijk, de achtergrond van haar roman.

Sneeuw en stilte heersen, als een van Wolffs hoofdpersonen, Florentine, die op bevallen staat, aan het begin van de jaren zeventig naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis in Arad wordt vervoerd. Met haar man Hannes is ze onlangs van de stad naar het platteland verhuisd. Het is Hannes’ eerste post als predikant. Het duurt lang voor hun zoon Samuel zijn eerste woordje zegt. En als hij dat doet, is het ‘sneeuw’. Net als zijn moeder is Samuel zwijgzaam. Hij observeert, ziet de kleinste details en mengt zich ook later, als volwassene, net zoveel onder de mensen als nodig is om geen zonderling gevonden te worden. Hij is niet op zijn gemak in de wereld die hij maar moeilijk kan vatten. Net zoals zijn moeder maar niet haar draai kan vinden in het dorp waar ze, als predikantsvrouw, toe veroordeeld is: ‘voor haar bestond er geen saamhorigheid’.

Haar schoonmoeder, Karline, kan ook geen hoogte krijgen van de vrouw met wie haar zoon ondanks haar bezwaren is getrouwd. Karline’s vader begon een wolwasserij die welvaart bracht, maar na de onteigening van alle bezit door Nicolae Ceausescu, ‘het genie van de Karpaten’, raakten ze aan de grond. Karline ging in een knopenfabriek werken, trouwde een zwijgzame man. Florentine kan het beter vinden met twee liftende studenten uit de DDR, die op doortocht zijn en onderdak vragen bij de pastorie. Hun verborgen gehouden homoseksualiteit intrigeert haar, hun vrolijkheid doet haar opleven en ook de gesloten Samuel kan het goed met hen vinden.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/03/17/roemenie-onder-ceausescu-een-onscherpe-wereld-die-intens-gekleurd-is-door-onvrijheid-en-repressie-a4102742

 

Over de Algerijnse kronieken van Albert Camus

Tijdens de coronapandemie werd De pest van Albert Camus opnieuw een bestseller. De roman over de pestepidemie gaf precies aan hoe iedereen zich voelde: opgesloten, eenzaam en angstig. Ook de hoofdpersonen waren herkenbaar. De een maakte zich grote zorgen over de toekomst, de ander nam het wat luchtiger op. Wat eigenlijk niemand opviel was dat de roman zich afspeelde in Oran, een stad in het noordwesten van Algerije, het land waar Albert Camus in 1913 werd geboren.

Met dat land, in die tijd een Franse kolonie, had Camus een sterke band: hij groeide op in een volkswijk van Algiers, in een gezin van pieds-noirs. Zijn moeder was van Spaanse komaf, zijn vader, afstammeling van Elzassers die zich in de 19de eeuw in Algerije hadden gevestigd, sneuvelde als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. Op zijn zeventiende stelden artsen bij Camus tuberculose vast, wat hem de absurditeit van het leven deed inzien. Wat was de zin ervan, als het er van de ene op de andere dag volstrekt anders uit kon zien? Het legde de basis voor zijn filosofie van het absurde, zijn zoeken naar evenwicht tussen opstand en opgeven, tussen schaduw en licht. Vanaf dat moment besloot hij zijn leven te wijden aan wat hem het meest zinvol leek: schrijven.

In 1940 – hij was toen 27 jaar – vertrok Camus naar Parijs om werk te zoeken. Bij de krant Alger républicain had hij naam gemaakt als journalist, hij had een geëngageerde toneelgroep opgericht en was kort lid geweest van de communistische partij. In Frankrijk ging hij werken voor de clandestiene krant Le Combat en begon hij aan zijn roman De vreemdeling (1942) die hem beroemd zou maken.

Op en neer reizend tussen Algerije en Frankrijk, dacht Camus zijn leven lang na over de verhouding die beide landen tot elkaar moesten innemen. Hoe zijn denken zich ontwikkelde en ook hoe consequent hij daarin was, wordt duidelijk uit zijn onlangs voor het eerst vertaalde Algerijnse kronieken (1939-1958).

Voor de bundel, die oorspronkelijk in 1958 verscheen, selecteerde Camus een aantal artikelen die hij gedurende meer dan twintig jaar over Algerije publiceerde. Hij reisde door het land, kende het door en door. In 1939 bijvoorbeeld schreef hij een reportage over de hongersnood in Kabylië en een artikel over het verwerpelijke Franse beleid ten aanzien van het onderwijs in die regio: Franse en Algerijnse kinderen kregen gescheiden onderwijs, 80 procent van de Algerijnse kinderen viel buiten de boot. In de felle tekst ‘Crisis in Algerije’ wees hij erop dat er ‘niets inferieurs’ was aan het Algerijnse volk; de Fransen waren volstrekt onwetend, ze beseften niet eens dat honderdduizenden Arabieren twee jaar lang in de oorlog voor hen hadden gevochten.