Bij de presentatie van De Klik, uitgave van de Gouden Ganzenveer.

Bij de presentatie van De klik, een mooie kleine uitgave geschreven door Nelleke Noordervliet, Gouden Ganzenveer 2022 en Nina Polak, Jonge Veer 2022, mocht ik, als Gouden Ganzenveer 2021, hen toespreken.

Lieve Nelleke, lieve Nina,

Toen ik de mooie uitgave ter ere van jullie veren kreeg, vorige week, las ik net een anonieme brief van een schrijfster van dan twee eeuwen geleden, een brief gericht aan een tijdgenote.

Tot mijn verrassing zag ik dat jullie boek De klik, ook uit een briefwisseling bestaat. Twee geweldige schrijfsters, met ieder een veer. En een klik. Hoe zou die eruit zien?

Afgelopen zaterdag hoorde ik jullie bij de Taalstaat vertellen dat jullie eigenlijk nooit brieven schrijven. Toen werd ik nog nieuwsgieriger.

De brief van meer dan 200 jaar geleden die ik vorige week net aan het lezen was, was een anonieme, maar wel publieke brief, wat niet ongebruikelijk was in die tijd.  De auteur was een schrijfster van 48 jaar. De schrijfster tot wie ze zich richtte was zo’n 26  jaar jonger. De jonge schrijfster, die aan het begin van haar carrière stond, had een stuk geschreven over haar idool, de filosoof Jean-Jacques Rousseau. Die was net overleden. De jonge schrijfster bewonderde hem, bejubelde hem. In haar essay schoof ze de schuld van zijn dood in de schoenen van zijn vrouw. Die was hem niet waard geweest, die was niet in staat geweest hem gelukkig te maken.

In haar anonieme brief, als antwoord op dat essay, veegde de oudere schrijfster de vloer met haar jonge collega aan. Hoe kon ze zoiets beweren: had ze Rousseau soms gekend? Wist ze überhaupt wel wat voor vrouw die echtgenote was? Was het niet zo dat ze gewoon napraatte wat kwaadsprekers over haar hadden verteld? Was dat nu rechtvaardigheid, was dat nu goedheid? Met superieure ironie liet ze haar jonge collega alle hoeken van de moraal zien.

Die oudere schrijfster was Isabelle de Charrière, hier beter bekend als Belle van Zuylen, van Nederlandse origine, getrouwd met een Zwitser, wonend in Colombier, bij Neuchatel, aan het meer van Genève.
De jonge schrijfster was de toen 22-jarige Frans-Zwitserse Germaine de Staël,  die uit zou groeien tot een invloedrijk auteur en een nog invloedrijkere stem in Europa. Zij woonde in Coppet, ook aan het meer van Genève.
De relatie tussen beide schrijfsters zou er in de loop der tijd niet beter op worden. Al was het maar omdat ze van dezelfde man hielden.

In de brief die Belle van Zuylen aan Germaine de Staël schreef, werden er dus bepaald harde noten gekraakt.

Dat is in jullie briefwisseling niet het geval. Integendeel. In jullie correspondentie overheersen vriendschap, begrip en empathie. Jullie beginnen met een gedeeld guilty pleasure, het kijken naar het datingprogramma B&B Vol liefde, dat ik eerlijk gezegd niet kende voor ik er bij jullie over las.

Van het een komt het ander, jullie schrijven verder over de taal der liefde, over de hardnekkige zoektocht naar de ware, die steeds opnieuw de kop opsteekt, en jullie schrijven over liefdesverdriet.

Jullie uitgave staat daarmee in een lange traditie: de brief als vorm van literatuur, een intiem genre en eeuwenlang het domein van vrouwen. In de Taalstaat bespraken jullie de vraag of het nu wel of niet passend was liefdesverdriet te benoemen bij een publieke gelegenheid als een prijsuitreiking. Moest dat geopenbaard of kon dat beter verzwegen blijven?

Grappig genoeg eas dat 400 jaar geleden ook al een vraag. Ik moest bijvoorbeeld denken aan de brieven van Madame de Sévigné. Ook zij schreef over liefdesverdriet. Dat gold niet haar man of haar minnaar, maar haar dochter. Van haar hield ze innig, maar haar dochter trouwde in 1669 met een  graaf uit het Zuiden van Frankrijk en dus verhuisde ze van Parijs naar de Provence. Haar moeder schrijft dat ze wanhopig is, dat ze zich voelt alsof haar hart en haar ziel zijn uitgerukt. Ik citeer: ‘Ik omhels je met een tederheid die zijn gelijke niet kent’, ’wees ervan verzekerd dat ik voortdurend aan je denk. Ik ben steeds bij je. Blijf altijd van me houden. Dat is het enige dat me kan troosten’. Die dochter was wat minder bedroefd.

Die moeder zou honderden brieven aan haar dochter schrijven, en daarmee de beroemdste épistoliere van haar eeuw worden. Hoewel ze niet met het oog op derde lezers waren geschreven, werden die brieven na haar dood gepubliceerd. Sommigen spraken er schande van – wat pathetisch, een moeder die zo van haar kind houdt, dat had ze beter binnenskamers kunnen houden.

Zo’n 100 jaar later lijkt Germaine de Staël daarop te reageren. ‘Ik respecteer het hart dat lijdt’, schreef ze in haar essay over fictie, ‘ik houd van fictie die het lijden van het hart verlicht. Degene die de mens afleidt van zichzelf, van zijn eigen hartstocht, en er ik citeer ‘onafhankelijke verrukkingen’ voor in de plaats zet, geeft ons het enige echte geluk waar de mens gevoelig voor is.’

Dat schreef ze in haar essay over de fictie, uit 1795. Het was een ode aan fictie, een lofzang op de roman.

‘De mens heeft geen kostbaarder eigenschap dat zijn verbeelding’, schreef ze, ‘de mens is zo weinig  in de wieg gelegd voor geluk, dat je alleen met behulp van schepping, van verbeelding, nog wat plezier op aarde kunt vergaren en kunt vechten tegen het ongeluk’.

Zo melancholiek zijn jullie niet, in De klik. Maar met de eerste zin, die over de verbeelding, zijn jullie het vast eens. Want jullie schrijven ook over de populariteit van ‘waar gebeurd’ en de huidige trend waarbij fictie wordt gedevalueerd ten gunste van puur autobiografische boeken.   ‘Een waargebeurde jeugd vol misbruik’ – ik citeer – is nog het enige boek is dat goed verkoopt. ‘Zelf moeten interpreteren wat een tekst je te vertellen heeft is te veel gevraagd. Het is te intensief, te tijdrovend’.

Maar vooral moest ik bij het lezen van jullie correspondentie denken aan die andere bijzondere briefwisseling van zo’n vijftig jaar geleden: Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven, van Hella S. Haasse, uit 1976. Dat boek heeft de vorm van een imaginaire briefwisseling tussen een alter ego van de schrijfster en de markiezin de Merteuil, een fictief personage uit Les Liaisons dangereuses (1782) van Choderlos de Laclos. Die markiezin is, zoals u weet, een uitzonderlijke, misdadige, perverse vrouw die niet aarzelt jonge vrouwen te verleiden, te misleiden en hun leven te volledig te ruïneren.
Aan het eind van het boek laat Laclos de markiezin naar Holland vluchten, waar Haasse de draad weer oppakt. Haasse raakte helemaal in de ban van de markiezin. Ze stelde zich voor dat ze, mismaakt en eenzaam, in Den Haag was gaan wonen en schreef haar brieven, waarop de markiezin dan weer antwoordde.

Haasse gebruikt die imaginaire correspondentie om met ironie de aristocratische kringen van die tijd te beschrijven en vooral de positie van de vrouw daarin.

Ook in deze briefwisseling worden hard noten gekraakt:
‘Ik voel geen sympathie voor u’, schrijft Haasse met understatement.

Maar verdomd interessant vindt ze haar wel, die markiezin van het kwaad.

Bij jullie briefwisseling zou het motto anders luiden, namelijk:
’ik voel grote sympathie voor u’.

Jullie vinden elkaar in sommige angsten, in het ’s nachts wakker liggen, jullie uiten zorgen over  – ik citeer – ‘de neergang waarin de literatuur zich bevindt, de heersersblik van sommige mannelijke collega’s die het schrijven zien als het allerhoogste, ten spijt’.
Jullie schrijven over de populariteit van true crime. Over de vrolijkheid van de poëzie van Fritzi Harmsen van Beek, over de gevaren van strenge identiteitspolitiek. Over discipline en motivatie. Over gepriviligieerd nihilisme.

Als Nina schrijft dat ze soms de interesse in het schrijverschap verliest, spitst Nelleke haar oren.

En ik ook.

Dat krijg je als je twee geweldige auteurs, met twee prachtige veren aan elkaar koppelt.

Jullie blazen, met deze prachtige uitgave, de traditie van de literaire correspondentie op een fantastische manier nieuw leven in.
En hopelijk schrijven jullie nog een tijdje verder.

 

Margot Dijkgraaf, 30 januari 2023

 

 

De letterkast van het onvoltooide, Henk van der Waal

Wie wil scheppen moet eerst de keten
van oorzaak en gevolg
doorbreken

dat kan op twee manieren: of je zorgt
ervoor dat alle oorzaken geen gevolgen meer hebben
of je zorgt ervoor dat alle gevolgen geen oorzaak meer worden

het niets dat je in beide gevallen overhoudt
is uitermate geschikt om een nieuwe
eerste oorzaak in te planten

stel dat je beseft
wat zo’n nieuwe eerste oorzaak
allemaal teweeg gaat brengen

dan begrijp je dat god
getrild moet hebben van angst
toen hij aan zijn schepping begon

Het zijn strofes uit De letterkast van het onvoltooide van de dichter, filosoof en docent Henk van der Waal. Ze staan niet dik gedrukt boven aan de pagina – nee, bijna achteloos rechts of links onderaan de pagina, in de serie tijger/god. Waar het gedicht over gaat? Van der Waals poëzie geeft zich nooit meteen bloot, en misschien zelfs wel nooit. tijger/god raakt aan ‘stagnerend verval/dat is wat je bent’ aan de armoede van ‘opstaan, tandenpoetsen, sporten, douchen, series kijken/dat is het wel zo’n beetje’.
En dat is het dus helemaal niet, in de literaire wereld van Van der Waal. Integendeel. Hij analyseert de mens in zijn zwaktes, in zijn gebreken. En schreef daarmee paradoxaal genoeg een ode aan het onaffe, aan die gebreken, aan het onvolledige. Dat alles gewikkeld in, vermomd als, verborgen in schitterende, gebeitelde, betekenisvolle taal. Met zinnen en frasen die je in kunt lijsten. De filosoof stelt de grote vragen (waarom?), over angst, over god, over het scheppen. Zijn poëzie heeft, net als in zijn eerdere bundels, soms een spirituele, mystieke invalshoek – ook daar kun je nog menige koude zondag mee doorbrengen.

Over Kijk ons dansen van Leïla Slimani

In 2014 kwam Leïla Slimani met een klap de Franse literatuur binnen. In De tuin van het beest (Le jardin de l’ogre) zette ze een nymfomane neer, een getrouwde vrouw en moeder, die al hardlopend probeerde haar opgefokte seksuele drang onder controle te krijgen. Het was een metafoor voor de onderdrukte seksualiteit in haar geboorteland, Marokko. Hoe reëel dat was, en welke rol religie daarbij speelde, bleek toen ze, in Marokko op toernee met haar boek, verhalen van vrouwelijke toehoorders aanhoorde. Die bundelde ze daarna in Sexe et mensonges. La vie sexuelle au Maroc (Seks en leugens). In 2016 publiceerde ze Une chanson douce (De perfecte oppas), dat bekroond werd met de Prix Goncourt. Haar schrijverschap kon niet meer stuk.

Ze bundelde haar kronieken in een uitgave van cultureel tijdschrift Le1, met onder andere een tekst waarin ze van leer trok tegen gewelddadig jihadisme: ‘Intégristes, je vous hais’ (ik haat jullie) en ‘ik kots van de sharia’. Ze zette zich in voor minderheden en migranten, de Frans-Algerijnse schrijver Kamel Daoud bestempelde haar als ‘de Française van de toekomst’ en president Emmanuel Macron benoemde haar tot zijn vertegenwoordiger van de francofonie. Met verve draagt ze sindsdien haar denkbeelden over het Frans uit: Frankrijk is niet langer het centrum, het Frans is net zo goed een Afrikaanse taal.

Al die activiteit naar buiten vroeg ook om reflectie. Le parfum des fleurs la nuit (2021) is een autobiografische overpeinzing over haar schrijverschap, over het scheppingsproces en vooral over haar vader. Othman Slimani was een bankier die na een politiek-financieel schandaal in de cel belandde en pas postuum werd gerehabiliteerd. Ook kondigde Slimani aan dat ze ging onderzoeken waar ze precies vandaan kwam en hoe het verleden haar gemaakt had tot wie ze was. Dat wilde ze doen in een trilogie onder de overkoepelende titel Le pays des autres (Het land van de anderen). Na de ophef, na de taboes, na de provocatie en na het enorme succes, wilde Slimani het verleden onder de loep nemen. Ze bevroeg haar familieleden, ging te rade bij wat oudere vrienden zoals de Frans-Marokkaanse schrijver Tahar Ben Jelloun, ze dook in de tijd voor haar geboorte, verzamelde verhalen. Een epos geïnspireerd op haar eigen familie wilde ze schrijven, in de traditie van Nagieb Mahfouz, in de stijl van Elena Ferrante. De vrouwen van haar familie moesten fungeren als rode lijn. Ze legde zichzelf een strak schema op.

In 2020 verscheen het eerste deel, La guerre, la guerre, la guerre (in het Nederlands vertaald als Mathilde), waarin een jonge vrouw uit de Elzas, gemodelleerd naar haar grootmoeder, in 1946 trouwt met Amine, een Marokkaanse soldaat en met hem meegaat naar zijn vaderland. Ze belandt op een boerderij buiten Meknès, in the middle of nowhere. Haar man heeft alleen aandacht voor zijn werk, zij wordt geacht hun kinderen op te voeden: de werkelijkheid lijkt in niets op wat ze verwachtte toen ze alles en iedereen in Frankrijk achterliet. Het conflict tussen de jong getrouwden is de rode draad in de roman, de culturele kloof lijkt niet te overbruggen.

In het onlangs vertaalde tweede deel, Regardez-nous danser (Kijk ons dansen), pakken we de draad van het familieverhaal op in de jaren zestig. Mathilde en Amine hebben met de jaren een modus vivendi gevonden, beiden berusten in hun desillusies, de focus van het verhaal verschuift naar hun kinderen, Aïcha en Selim. Hun dochter vertrekt naar Straatsburg om er medicijnen te gaan studeren. Ze vindt geen aansluiting, doet niets dan studeren. Haar hospita noemt haar minachtend ‘l’Africaine’. Aangezien ze van huis uit niet heeft meegekregen het nieuws te volgen, begrijpt ze niets van de gebeurtenissen in mei ’68. Ze houdt zich afzijdig, vertrekt naar huis. Op de valreep laat ze haar haar ontkrullen en kleedt ze zich volgens de laatste Franse mode. Op het vliegveld herkent haar vader haar in eerste instantie niet, daarna ontsteekt hij in woede.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2023/01/05/slimani-vertelt-hoe-de-geest-van-68-ook-zijn-weg-naar-marokko-vond-a4153409

 

Lana Bastašic over haar debuutroman Vang de haas

‘Ik was vierentwintig toen ik uit Bosnië vertrok, ik kon geen baan vinden, ik wilde schrijven. Ik zag mezelf verbitteren, begon mijn land te haten, ik werd nihilistisch. Toen ben ik verhuisd, uiteindelijk naar Barcelona. Ik heb alles achtergelaten, inclusief mijn taal. Ik moest afrekenen met wat ik in Bosnië had achtergelaten.”

Nu is Lana Bastašic zesendertig en woont ze in Belgrado. Eerder deze zomer was ze een van de eregasten op het Bookstan festival in Sarajevo. Dit jaar wordt het beleg van die stad herdacht; van 1992 tot 1996 werd Sarajevo door Bosnische Serviërs onder vuur genomen, waarbij duizenden burgers de dood vonden. De oorlog en de nasleep ervan zijn alom zichtbaar, in de stad én in de literatuur.

Vanaf haar achtste was ze bezig met schrijven. Dagboeken, korte verhalen, poëzie. Haar eerste roman moest gaan over opgroeien in Banja Luka, een stad in het Servische deel van Bosnië en Herzegovina, over haar jeugd, over haar geprivilegieerde positie. Vang de haas, in de mooie vertaling van Pavle Trkulja, stond dit najaar op de shortlist van de Europese Literatuurprijs, de Nederlandse prijs voor vertaalde Europese boeken.

Het boek gaat over twee jeugdvriendinnen in de periode vlak voor en tijdens de oorlog. Ze hebben een verschillende afslag genomen. De een, Lejla, dochter van Bosniakken, bleef in Bosnië, trouwde en werkt in een toeristenrestaurant. De ander, Sara, de vertelster, dochter van een Bosnisch-Servische politiecommissaris, vertrok naar Dublin en woont er samen met een informaticus en een avocadoplant. Ze werd schrijver.

Het boek begint op het moment dat Sara na twaalf jaar radiostilte een telefoontje krijgt van Lejla; ze wil dat Sara terugkomt om haar van Mostar naar Wenen te rijden. Ze heeft een levensteken gekregen van haar tijdens de oorlog verdwenen broer. Tijdens de rit kruisen hun herinneringen én hun zwaarden elkaar. Wie zijn ze eigenlijk? En wie is die ander die ze vroeger zo goed dacht te kennen? En passant trekt de gewelddadige geschiedenis van de regio voorbij.

Uw hoofdpersonen waren in hun jeugd vriendinnen, maar wat zijn ze eigenlijk nu?

„Hun relatie is niet in één woord te vatten. Vriendschap, mentorschap, jaloezie, haat, schuld, seksuele aantrekkingskracht – het is er allemaal. Ze spiegelen elkaar, leren van elkaar. Schrijven is een onderzoek naar het geheugen. Wat behoud je, wat fabriceer je, wat vergeet je? Je vraagt je af wat echt is, maar het ware verhaal glijdt steeds weg. Soms zijn we hypocriet over wie we waren, willen we dat liever vergeten. Maar er zijn altijd mensen van vroeger die nog weten hoe je was. Dat is het geval bij Sara en Lejla.”

In zekere zin staat Sara, die wegging, voor Europa, en Lejla, die bleef, voor Bosnië.

„Ja, het is een metafoor. Ik wilde de verschillen laten zien. Bosnië stond op de derde plaats op de wereldranglijst van landen waaruit jongeren vertrekken. Die braindrain is een groot probleem. Sara kon weg, ze kan alles van een afstandje bekijken. Voor Lejla is het een kwestie van overleven.”

Uw boek gaat over machtsrelaties, ook over de macht van de verteller.

„In mijn vroegste dagboeken praat ik tegen een imaginaire lezer. Schrijven is voor mij een manier om orde te scheppen in mijn hoofd. Over de macht van de verteller leerde ik veel van Nabokovs Lolita. Die roman laat de hypocrisie van de verteller zien, hij esthetiseert een verschrikkelijk verhaal, laat de lezer deel uit maken van de schoonheid en de gruwel van die misdaad. Als Lolita het verhaal had verteld zouden er niet al die prachtige woorden hebben gestaan, het zou pure horror zijn geweest. Bij mij is Sara de verteller, maar hoe zou het eruit hebben gezien als Lejla dat was? Ik wilde dat de lezer daarover nadacht.”

Lejla zegt op een zeker moment: ‘we zullen altijd in Bosnië zijn’. Wat bedoelt u daarmee?

„Sara is de dagdromende schrijver, Lejla vertegenwoordigt de stem van de rede. Ik wilde laten zien wat het betekent om uit Bosnië te komen, hoe het definieert wie je bent, bepaalt wat je wel en niet kunt doen. Het zijn patronen die je meeneemt. Ze remmen je, blokkeren je.”

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/12/08/lana-bastasic-het-voordeel-van-opgroeien-in-bosnie-is-dat-je-niets-als-vanzelfsprekend-beschouwt-a4150861

Mohamed Mbougar Sarr over zijn totaalroman

‘Ik strijd tegen versimpeling van de literatuur”, houdt hij zijn publiek in Nancy voor, „ik voer sinds kort een kruistocht tegen degenen die in twee zinnen willen zeggen waar een boek over gaat”. Zijn toehoorders staren Mohamed Mbougar Sarr lichtelijk verbaasd aan, je ziet ze denken: maar iedereen wil toch weten waar een boek over gaat?

Hoe gerechtvaardigd die wens van een boekenkoper ook is, Sarr maakt er een punt van. Ook in zijn vuistdikke roman De diepst verborgen herinnering van de mens, vorig jaar bekroond met Frankrijks belangrijkste literaire prijs de Prix Goncourt, neemt hij stelling. Zo betoogt een van zijn personages dat alleen een slecht boek of een middelmatig boek een onderwerp heeft, een echt groot boek gaat nergens over, en toch zit alles erin.

Vertellen wat er in De diepst verborgen herinnering van de mens zit, is geen sinecure. Je zou kunnen zeggen dat het een ‘totaalroman’ is, een labyrintisch meesterwerk, een eindeloze kluwen van in elkaar grijpende verhalen en een liefdesverklaring aan de literatuur. Maar het is ook de zoektocht naar een verdwenen auteur die een meesterwerk schreef, een grote prijs in de wacht sleepte, van plagiaat werd beschuldigd en spoorloos verdween. In de roman heet die schrijver T.C. Elimane, in werkelijkheid heette hij Yambo Ouologuem, en kreeg hij in 1968 de Prix Renaudot.

Hoe kruiste uw weg die van de Malinese schrijver Yambo Ouologuem?

„Op het lyceum in Senegal was ik bevriend met een docent die me veel over Ouologuem vertelde, hij zei dat ik zijn roman echt moest lezen en beloofde het boek mee te nemen. Maar hij kon het niet meer vinden. Iedere dag zei hij: morgen neem ik het mee. Ik werd natuurlijk steeds nieuwsgieriger. Toen hij het me eindelijk gaf, was het een voddige, ingekorte versie, met uitgescheurde pagina’s en bladzijden op zijn kop. Maar zelfs in die vorm kon ik al zien dat het iets heel bijzonders was.”

Waarom fascineerden Ouologuem en zijn geschiedenis u zo?

„Hij en ik zijn verbonden door de waarde die wij aan literatuur hechten. Zijn vragen zijn de mijne. Als je een boek schrijft dat wezenlijk is voor jezelf, eist dat in ruil iets van je op. Ik bespeurde in zijn boek een faustiaans pact. Als je een boek schrijft dat polemisch is, politiek en persoonlijk, dan is er altijd iets wat datzelfde boek je ontneemt. Bij Ouologuem was dat zijn carrière, eigenlijk zijn hele leven. Hij is ook het symbool van de route die veel Afrikaanse schrijvers in Frankrijk hebben afgelegd, de manier waarop ze werden geredigeerd, uitgegeven, gelezen, bekroond of niet.”

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/10/13/prix-goncourt-winnaar-mohamed-mbougar-sarr-over-zijn-totaalroman-over-afrika-a4145073

Bij de toekenning van de Nobelprijs voor literatuur aan Annie Ernaux

Donderdagmiddag heeft de Zweedse Academie de Nobelprijs voor Literatuur toegekend aan de Franse schrijfster Annie Ernaux, voor ‘de moed en de klinische scherpte waarmee ze de wortels en de collectieve beperkingen van het persoonlijke geheugen blootlegt’. Dat is een ingewikkelde manier om te zeggen dat ze het volstrekt unieke oeuvre eert van een schrijfster die het individuele geheugen weet te kruisen met dat van ons allemaal, met het collectieve. Daarbij geeft Ernaux, de zeventiende vrouw die de Nobelprijs ten deel valt, haar werk een intieme én een sociologisch-historische dimensie mee.

Vanaf haar eerste boek, Les armoires vides (1974, vert. Lege kasten) bleef Ernaux dicht bij haar eigen leven. Haar debuutroman gaat over een jonge vrouw die net een abortus heeft ondergaan en alleen op haar bed ligt. De verwekker is met de noorderzon vertrokken. De jonge vrouw doet een letterenstudie, zoekt naar troost in de literatuur. Maar bij Victor Hugo en Charles Peguy, de auteurs die ze voor haar studie moet lezen, vindt ze niets waar ze in haar situatie iets aan heeft. Daar wil ze verandering in brengen.

Ernaux was moedig: geen auteur die tot dan toe zo’n onderwerp aandurfde. Net als Simone de Beauvoir en vele vrouwelijke schrijfsters voor haar, kreeg ze te maken met felle, negatieve reacties op haar eerste boeken. Een criticus verklaarde eens dat ze bij hem ‘een gevoel van diepe walging’ opriep. Het was onfatsoenlijk over abortus, menstruatie, het vrouwelijk lichaam en vrouwelijke passie te schrijven – dat waren toch geen onderwerpen voor de literatuur!

Ernaux liet zich niet weerhouden. De vrouw deed ertoe, in alle facetten van haar leven. Woede werd een van haar drijfveren. Sec, klinisch, afstandelijk, bijna kaal is haar stijl, waaruit iedere beeldspraak, iedere lyriek is verbannen. Juist daarom maakt haar werk zoveel indruk, er is geen ornament te bekennen, steeds word je getroffen door een rechtse directe.

Haar oeuvre bestaat inmiddels uit zo’n dertig titels, plus een groot aantal essays en bijdragen aan allerhande bundels. Met bijna iedere titel doorbrak ze een taboe. In Passion simple (1991, vert. Alleen maar hartstocht) schreef ze over een allesverterende passie, in La honte (1999, vert. De schaamte) over de dag waarop haar vader haar moeder wilde vermoorden. In Une femme (1988, vert. Een vrouw) portretteert ze het harde leven van haar moeder, La Place (1983, De plek) gaat over haar vader. In de korte dagboeknotities van Je ne suis pas sortie de ma nuit (1997) beschrijft ze cru de lichamelijke aftakeling van haar moeder. (2016, vert. Meisjesherinneringen), een van de laatste puzzelstukjes uit haar oeuvre, gaat over de rauwe manier waarop ze als beschermd opgevoed, bleu meisje, verliefd werd, zich gaf en zich daarmee uitleverde aan spot en vernedering. Gedesillusioneerd en beschaamd betaalt ze haar verliefdheid met uitsluiting uit de gemeenschap waartoe ze dacht te behoren.

In haar werk schrijft Ernaux over haar jeugd, haar ouders, haar lichaam, de ontsnapping uit haar milieu en het ouder worden – allemaal gerelateerd aan haar eigen ervaringen, en op schitterende wijze tot literatuur getransformeerd. Het motto van haar recent verschenen titel, Le jeune homme, luidt: ‘Als ik ze niet opschrijf, zijn de dingen niet afgerond, dan zijn ze alleen maar doorgemaakt’. Wat ze in dit kleine boek opschreef was haar liefdesrelatie met een veel jongere man – het onbegrip en de scheve ogen die dit opleverde.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/10/06/nobelprijswinnaar-annie-ernaux-legt-in-haar-ervaringen-de-tijdgeest-vast-a4144342

100 jaar Proust: hoe lezen we hem nu?

In ‘Herinnering’, een korte, vroege tekst van Marcel Proust, loopt de verteller door de gang van Grand Hôtel T., waar hij logeert, terug naar zijn kamer. Een „verrukkelijke en zeldzame geur” die uit een van de openstaande deuren komt, maakt dat hij stil blijft staan. Die kamer moest wel aan een „uiterst beminnelijke persoon” toebehoren. Hij hoort een mannenstem, ziet een vrouwensilhouet, dat ook een mannelijke schaduw kan zijn. Is het een ‘hij’ of een ‘zij’? Wie behoort dit ‘parfum van de droefheid’ toe? Hij/zij blijft ambigu, is ongrijpbaar, niet te definiëren. De verteller voelt ‘verwarrende voorboden van de hartstocht’.

In een paar pagina’s ontvouwt zich hier een wereld, opgeroepen door een geur, een parfum. Later, in Prousts meesterwerk Op zoek naar de verloren tijd, zou een cakeje, de beroemde madeleine, gedoopt in een kopje thee, op een vergelijkbare manier de verbeelding in gang zetten, het verleden oproepen. Ook vind je hier, in deze vroege tekst, al het ongrijpbare van Prousts personages, de ambiguïteit, het versluierde – gevoelens in vermomming.

De bundel Zeewind op het platteland, waarin ‘Herinnering’ is opgenomen, is samengesteld en vertaald door Kiki Coumans. Het is één van de tientallen nieuwe publicaties van en over Marcel Proust, die precies honderd jaar geleden, op 18 november 1922, stierf. Niet eerder gepubliceerde briefwisselingen, essays, podcasts, romans geïnspireerd op zijn werk – op zijn honderdste sterfdag is Proust nog springlevend.

Opvallend, want wat valt er nog voor nieuws te zeggen over de schrijver die de Franse literatuur een radicaal ander aanzien gaf, de modernist die zijn eerste werk op eigen kosten moest uitgeven en vervolgens bekritiseerd, bekroond en bewierookt werd? Wat in zijn werk spreekt ons nu nog aan en hoe is dat parcours de afgelopen honderd jaar eigenlijk verlopen?

In zijn sprankelende, persoonlijke essay Proust Océan vat Charles Dantzig, schrijver, uitgever en curator van een wekelijkse podcast over Proust, in een paar pagina’s samen hoe het diens oeuvre is vergaan. In het interbellum heeft het erom gespannen: vlak na zijn dood werd Proust als watje weggezet, hij werd verwijfd, nichterig, decadent en saai gevonden. Zeker in vergelijking met auteurs die de loopgraven van Eerste Wereldoorlog beschreven en niet de salons van de aristocratie of de wereld van de gegoede burgerij.

De eerste postume roem dankt Proust volgens Dantzig aan twee werelden, de literaire en de mondaine. Met de prix Goncourt, die in 1919 zijn roman À l’ombre des jeunes filles en fleurs bekroonde, was Prousts literaire roem gevestigd. Maar ook die andere, wereldse, mondaine kringen droegen hun steentje bij. Proust ging om, schrijft Dantzig, met de enigszins afglijdende, dus interessante adel, die na zijn dood luid en veel lieten horen dat ze met de Goncourtwinnaar hadden verkeerd.
Na de postume publicatie van Jean Santeuil (1952) en Contre Sainte-Beuve (1954) werd Proust voorzichtig door een breder publiek omarmd. En dan, schrijft Dantzig niet zonder spot, nog zonder de kern van zijn werk te benoemen: niemand durfde zich te branden aan het thema van de homoseksualiteit in zijn werk. Critici en biografen repten hoogstens van ‘gepassioneerde vriendschap’ als het om Proust zelf of om zijn personages ging. In een later stadium waren het vooral ‘de Joden, de gays en de academici’ die Proust zijn definitieve postume glorie bezorgden.

Die lang onbesproken homoseksualiteit bij Proust zouden we nu wellicht eerder duiden als ‘fluïde identiteit’ van zijn personages, het queer-aspect van zijn zevendelige romancyclus. Bij Proust is, anders dan bij Balzac bijvoorbeeld, niets in marmer gehouwen. Niet als het om sekse gaat, niet als het karakter of sociale klasse betreft. Niets is voor de eeuwigheid, alles is in beweging, niets is éénduidig.

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/11/16/de-seksuele-mobiliteit-van-marcel-proust-a4148514

Over La fabrique de l’oeuvre, expositie Proust in de BnF

Bij binnenkomst kijkt een jonge Marcel Proust je recht aan, donkere haren met de scheiding precies in het midden, licht geloken ogen, dun snorretje boven sensuele lippen, een witte gardenia in het knoopsgat. In 1892 maakte Jacques-Émile Blanche dit bekende schilderij van de schrijver die honderd jaar geleden, op 18 november 1922, stierf. Op de donkere muur ernaast worden letters geprojecteerd die woorden worden, dan zinnen vormen en vervolgens alinea’s. Een krassende kroontjespen haalt woorden door, schrijft er andere bij, streept zinnen door, brengt nieuwe aan en laat daarna een halve alinea verdwijnen. Tot er, na een paar minuten en vele correcties later, slechts één korte zin overblijft: „Longtemps, je me suis couché de bonne heure”, de fameuze eerste zin van À la recherche du temps perdu, het zevendelige literaire meesterwerk van 3.000 pagina’s, geschreven tussen 1908 en 1922, en in delen gepubliceerd vanaf 1913 . „Er is een tijd geweest dat ik vroeg naar bed ging”, luidt die zin in de vertaling van Martin de Haan en Rokus Hofstede uit 2015.

De animatie geeft meteen weer waar het in deze unieke tentoonstelling, in de Bibliothèque François Mitterand, om gaat: „La fabrique de l’oeuvre”, het vervaardigen van het werk: hoe is die enorme literaire kathedraal gebouwd, in elkaar gezet? Het gaat hier om het proces, de totstandkoming, de compositie van het immense werk van Marcel Proust (1871-1922), de beroemdste Franse schrijver ooit. In vitrines trekt de hele geschiedenis van Op zoek naar de verloren tijd aan je voorbij: van de mededeling van uitgeverij Gallimard dat ze niet in het boek geïnteresseerd waren, tot de prix Goncourt in 1919 en de postume uitgave van zijn nog ongepubliceerde werk, in eerste instantie door Marcels broer, Robert Proust.

Anders dan de expositie over Proust begin van dit jaar in het Parijse stadsmuseum Musée Carnavalet, heeft deze tentoonstelling niet in eerste instantie de ambitie een beeld te geven van de tijd waarin het werk tot stand kwam. Het gaat er duidelijk ook niet om een jong publiek voor Proust te enthousiasmeren of zijn belang voor het heden te illustreren. Hier gaat het om de manuscripten, de handschriften, de oorsprong. Wie de expositie binnengaat, betreedt een literair heiligdom. De belichting is minimaal, waardoor de handschriften nauwelijks te lezen zijn. Er heerst een bijna gewijde stilte, slechts onderbroken door korte fragmenten klassieke muziek. Bezoekers zijn, als ik er ben, op de vingers van één hand te tellen. Aandachtig en eerbiedig bestuderen ze, bril op de neus, de vele vitrines in een poging de handschriften te ontcijferen – het zijn kenners van het oeuvre, zoveel is duidelijk.

Degene die het werk van Proust goed kent, of minstens enigszins, komt hier uitstekend aan zijn trekken. Wie bekend is met het werk, herkent de indeling van de tentoonstelling, die de delen belicht in de volgorde waarin ze gepubliceerd werden. We zien dus eerst de manuscripten van Du côté de chez Swann (‘Swanns kant op’) uit 1913 en eindigen met die van Le Temps Retrouvé (‘De tijd hervonden’), postuum gepubliceerd in 1927. Dat de catalogus dan weer alfabetisch op trefwoord is geordend, maakt nalezen achteraf tot een uitdagende exercitie.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/11/16/een-kijkje-in-het-literaire-heiligdom-van-marcel-proust-a4148505

Wie krijgt de prix Goncourt 2022?

Van Michel Houellebecq is de slogan: ‘Morgen zal vrouwelijk zijn’. Hij zat er, in 1998, niet helemaal naast. Of helemaal niet, zou je kunnen zeggen. Dit najaar wordt overal in Frankrijk stilgestaan bij vijf jaar #MeToo: de beweging leidde er tot verschillende protestgolven, met hashtags als #balancetonporc en #metooinceste. Kranten maken dezer dagen overzichten van wetswijzigingen die volgden. Of ze publiceren bijlagen met titels als ‘Hauts les soeurs!’ en verwijzen naar nieuwe feministische publicaties zoals ‘Un texte à soi’. Culturele organisaties van allerlei aard organiseren debatten over ‘het nieuwe feminisme’, over ‘feminicide’, dominantie en onderdrukking. Er wordt gediscussieerd over de beste manier om gelukkig te worden: is dat met de traditionele ‘amour hétéro’ of juist niet? Daarover publiceerde bijvoorbeeld de essayiste Mona Chollet (auteur van het ook in het Nederlands vertaalde Heksen, eerherstel voor de vrouwelijke rebel) dit jaar Réinventer l’amour, een doorwrocht boek met de vraag ‘hoe het patriarchaat de heterosexuele relaties saboteert’.

In Frankrijks literaire rentrée weerklinkt een ongekend heldere echo van de actualiteit. De zomer was niet nog voorbij of de Fransen stortten zich op Cher connard (vrij vertaald ‘Beste eikel’), het nieuwe boek van feministisch icoon Virginie Despentes, een fascinerende brievenroman rond een #MeToo-affaire die de positie van alle partijen laat zien.

Maar ook de jongere auteurs schrijven dit najaar over huiselijk geweld, fysieke en psychologische onderdrukking, incest, mannelijke dominantie en hoe eraan te ontsnappen. Vrolijk word je er niet van, maar wat kunnen ze schrijven, die auteurs die dit najaar op tournee zijn om over hun boek te praten, in boekhandels en op drukbezochte festivals. Terecht vind je hun titels terug op de longlist van menige literaire prijs. Hun romans hebben niets van een pamflet of een activistische stellingname, het gaat om eigen ervaring of scherpe observatie in combinatie met een flinke dosis inlevingsvermogen en verbeelding. Zoektochten, enquêtes, speurtochten – dat zijn in deze rentrée de favoriete formules. In de schaduw bevinden zich pijnlijke geheimen, de literatuur is de plek waar ze voorzichtig omcirkeld en belicht worden. De een komt met een autobiografische zoektocht, de volgende duikt in haar familiegeschiedenis of het verleden van haar geboorteland.

Zo woont Jeanne, de jonge hoofdpersoon in Sa préféree van Sarah Jollien-Fardel, in een benauwend dorp, tussen hoge bergen en met een brute vader en een bang muisje als moeder. De jonge Lou, in de roman Vers la violence van Blandine Rinkel, heeft ook al zo’n moeite met ademen in haar door geweld en leugens verstikte gezin. Wegduiken, op het juiste moment zwijgen, wachten tot het huis clos uit elkaar barst, ontsnappen naar school, naar studie. Kun je loskomen van zo’n beschadigde jeugd, is de vraag die deze schrijfsters indirect stellen? Vaak wel: ze worstelen, ze lezen, ze studeren en ze zwemmen letterlijk weg van het geweld. Daarmee plaatsen de auteurs zich in de voetsporen van ‘transfuges de classes’ als Edouard Louis en Annie Ernaux.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/10/27/de-nieuwe-franse-literatuur-blaakt-van-actualiteit-a4146509

Over Winter in Sokcho van Elisa Shua Dusapin

Voor vijfhonderd won kun je, bij een uitkijkpost, door een verrekijker naar Noord-Korea kijken. Als je dat doet blijven je oogleden, door de kou en de rijp, aan de metalen rand kleven. Onderweg, bij de controlepost, krijg je instructies: verboden te fotograferen, verboden te filmen, verboden van de aangegeven route af te wijken, te schreeuwen, te lachen.

Naar deze ijzige wereld neemt Elisa Shua Dusapin je mee, in haar schitterende debuutroman Winter in Sokcho. Dusapin (1992), van Frans-Koreaans-Zwitserse afkomst, schetst het leven in deze stad aan de kust in het noorden van Zuid-Korea. In de zomer komen er in Sokcho toeristen, gelokt door het strand. In de winter is het er uitgestorven, vanwege de kou, de sneeuw en de mist.

Die sfeer wordt weerspiegeld in het ijle, etherische register van de roman. Je leest als in een dansende mistsluier, soms komt die naar je toe, soms zweeft hij van je af. Niets is helder of eenduidig. De intrige niet, het karakter van de personages niet, hun drijfveren niet. Het maakt deze kleine roman onweerstaanbaar.

Want wie is die naamloze jonge vertelster, aan de receptie van dat middelmatige hotel? En wat komt die Franse striptekenaar doen in die glansloze stad, zo ver van huis? Wat we weten is dat hij Yan Kerrand heet, in 1968 is geboren en dat hij van de vertelster de kleinste hotelkamer krijgt zodat ze zo min mogelijk hoeft schoon te maken. Wat we begrijpen is dat er in de loop van het verhaal een woordeloze dialoog tussen hen tot stand komt.

De stranden waar hij vandaan komt, dragen de landing van de geallieerden in hun geheugen. Haar stranden wachten al zo lang ‘op het einde van een oorlog, dat we zijn gaan geloven dat hij er niet meer is’.

De vertelster heeft Franse en Koreaanse literatuur gestudeerd. Ze koos voor Frans om een taal te spreken die haar moeder niet begrijpt. Haar Franse vader is spoorloos verdwenen nadat hij haar verwekt had. Ze heeft een vriend, Jun-oh, van wie ze niet houdt. Hij is naar Seoul vertrokken, voor een casting voor een modellenbureau. Daar, ver van de hotelbalie in de sneeuw, ondergaan jonge mensen plastische chirurgie aan hun gezicht – alles om een betere baan te bemachtigen. ‘Je kon altijd wel iets verbeteren.’ Een jonge vrouw schuilt in het hotel totdat haar ideale gezicht toonbaar is – ze ziet eruit als een panda. De striptekenaar zoekt rust. Hij is zwijgzaam, doet niets anders dan tekenen op zijn kamer. Met klare lijn trekt hij de contouren van een vrouw die hij uiteindelijk met pen en inkt laat verdwijnen in een zwarte, vormloze brij, terwijl een spin langs zijn been omhoog klimt.

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/10/20/een-onweerstaanbare-woordeloze-dialoog-in-een-koreaans-hotel-a4145804