Bij de toekenning van de Nobelprijs voor literatuur aan Annie Ernaux

Donderdagmiddag heeft de Zweedse Academie de Nobelprijs voor Literatuur toegekend aan de Franse schrijfster Annie Ernaux, voor ‘de moed en de klinische scherpte waarmee ze de wortels en de collectieve beperkingen van het persoonlijke geheugen blootlegt’. Dat is een ingewikkelde manier om te zeggen dat ze het volstrekt unieke oeuvre eert van een schrijfster die het individuele geheugen weet te kruisen met dat van ons allemaal, met het collectieve. Daarbij geeft Ernaux, de zeventiende vrouw die de Nobelprijs ten deel valt, haar werk een intieme én een sociologisch-historische dimensie mee.

Vanaf haar eerste boek, Les armoires vides (1974, vert. Lege kasten) bleef Ernaux dicht bij haar eigen leven. Haar debuutroman gaat over een jonge vrouw die net een abortus heeft ondergaan en alleen op haar bed ligt. De verwekker is met de noorderzon vertrokken. De jonge vrouw doet een letterenstudie, zoekt naar troost in de literatuur. Maar bij Victor Hugo en Charles Peguy, de auteurs die ze voor haar studie moet lezen, vindt ze niets waar ze in haar situatie iets aan heeft. Daar wil ze verandering in brengen.

Ernaux was moedig: geen auteur die tot dan toe zo’n onderwerp aandurfde. Net als Simone de Beauvoir en vele vrouwelijke schrijfsters voor haar, kreeg ze te maken met felle, negatieve reacties op haar eerste boeken. Een criticus verklaarde eens dat ze bij hem ‘een gevoel van diepe walging’ opriep. Het was onfatsoenlijk over abortus, menstruatie, het vrouwelijk lichaam en vrouwelijke passie te schrijven – dat waren toch geen onderwerpen voor de literatuur!

Ernaux liet zich niet weerhouden. De vrouw deed ertoe, in alle facetten van haar leven. Woede werd een van haar drijfveren. Sec, klinisch, afstandelijk, bijna kaal is haar stijl, waaruit iedere beeldspraak, iedere lyriek is verbannen. Juist daarom maakt haar werk zoveel indruk, er is geen ornament te bekennen, steeds word je getroffen door een rechtse directe.

Haar oeuvre bestaat inmiddels uit zo’n dertig titels, plus een groot aantal essays en bijdragen aan allerhande bundels. Met bijna iedere titel doorbrak ze een taboe. In Passion simple (1991, vert. Alleen maar hartstocht) schreef ze over een allesverterende passie, in La honte (1999, vert. De schaamte) over de dag waarop haar vader haar moeder wilde vermoorden. In Une femme (1988, vert. Een vrouw) portretteert ze het harde leven van haar moeder, La Place (1983, De plek) gaat over haar vader. In de korte dagboeknotities van Je ne suis pas sortie de ma nuit (1997) beschrijft ze cru de lichamelijke aftakeling van haar moeder. (2016, vert. Meisjesherinneringen), een van de laatste puzzelstukjes uit haar oeuvre, gaat over de rauwe manier waarop ze als beschermd opgevoed, bleu meisje, verliefd werd, zich gaf en zich daarmee uitleverde aan spot en vernedering. Gedesillusioneerd en beschaamd betaalt ze haar verliefdheid met uitsluiting uit de gemeenschap waartoe ze dacht te behoren.

In haar werk schrijft Ernaux over haar jeugd, haar ouders, haar lichaam, de ontsnapping uit haar milieu en het ouder worden – allemaal gerelateerd aan haar eigen ervaringen, en op schitterende wijze tot literatuur getransformeerd. Het motto van haar recent verschenen titel, Le jeune homme, luidt: ‘Als ik ze niet opschrijf, zijn de dingen niet afgerond, dan zijn ze alleen maar doorgemaakt’. Wat ze in dit kleine boek opschreef was haar liefdesrelatie met een veel jongere man – het onbegrip en de scheve ogen die dit opleverde.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/10/06/nobelprijswinnaar-annie-ernaux-legt-in-haar-ervaringen-de-tijdgeest-vast-a4144342

100 jaar Proust: hoe lezen we hem nu?

In ‘Herinnering’, een korte, vroege tekst van Marcel Proust, loopt de verteller door de gang van Grand Hôtel T., waar hij logeert, terug naar zijn kamer. Een „verrukkelijke en zeldzame geur” die uit een van de openstaande deuren komt, maakt dat hij stil blijft staan. Die kamer moest wel aan een „uiterst beminnelijke persoon” toebehoren. Hij hoort een mannenstem, ziet een vrouwensilhouet, dat ook een mannelijke schaduw kan zijn. Is het een ‘hij’ of een ‘zij’? Wie behoort dit ‘parfum van de droefheid’ toe? Hij/zij blijft ambigu, is ongrijpbaar, niet te definiëren. De verteller voelt ‘verwarrende voorboden van de hartstocht’.

In een paar pagina’s ontvouwt zich hier een wereld, opgeroepen door een geur, een parfum. Later, in Prousts meesterwerk Op zoek naar de verloren tijd, zou een cakeje, de beroemde madeleine, gedoopt in een kopje thee, op een vergelijkbare manier de verbeelding in gang zetten, het verleden oproepen. Ook vind je hier, in deze vroege tekst, al het ongrijpbare van Prousts personages, de ambiguïteit, het versluierde – gevoelens in vermomming.

De bundel Zeewind op het platteland, waarin ‘Herinnering’ is opgenomen, is samengesteld en vertaald door Kiki Coumans. Het is één van de tientallen nieuwe publicaties van en over Marcel Proust, die precies honderd jaar geleden, op 18 november 1922, stierf. Niet eerder gepubliceerde briefwisselingen, essays, podcasts, romans geïnspireerd op zijn werk – op zijn honderdste sterfdag is Proust nog springlevend.

Opvallend, want wat valt er nog voor nieuws te zeggen over de schrijver die de Franse literatuur een radicaal ander aanzien gaf, de modernist die zijn eerste werk op eigen kosten moest uitgeven en vervolgens bekritiseerd, bekroond en bewierookt werd? Wat in zijn werk spreekt ons nu nog aan en hoe is dat parcours de afgelopen honderd jaar eigenlijk verlopen?

In zijn sprankelende, persoonlijke essay Proust Océan vat Charles Dantzig, schrijver, uitgever en curator van een wekelijkse podcast over Proust, in een paar pagina’s samen hoe het diens oeuvre is vergaan. In het interbellum heeft het erom gespannen: vlak na zijn dood werd Proust als watje weggezet, hij werd verwijfd, nichterig, decadent en saai gevonden. Zeker in vergelijking met auteurs die de loopgraven van Eerste Wereldoorlog beschreven en niet de salons van de aristocratie of de wereld van de gegoede burgerij.

De eerste postume roem dankt Proust volgens Dantzig aan twee werelden, de literaire en de mondaine. Met de prix Goncourt, die in 1919 zijn roman À l’ombre des jeunes filles en fleurs bekroonde, was Prousts literaire roem gevestigd. Maar ook die andere, wereldse, mondaine kringen droegen hun steentje bij. Proust ging om, schrijft Dantzig, met de enigszins afglijdende, dus interessante adel, die na zijn dood luid en veel lieten horen dat ze met de Goncourtwinnaar hadden verkeerd.
Na de postume publicatie van Jean Santeuil (1952) en Contre Sainte-Beuve (1954) werd Proust voorzichtig door een breder publiek omarmd. En dan, schrijft Dantzig niet zonder spot, nog zonder de kern van zijn werk te benoemen: niemand durfde zich te branden aan het thema van de homoseksualiteit in zijn werk. Critici en biografen repten hoogstens van ‘gepassioneerde vriendschap’ als het om Proust zelf of om zijn personages ging. In een later stadium waren het vooral ‘de Joden, de gays en de academici’ die Proust zijn definitieve postume glorie bezorgden.

Die lang onbesproken homoseksualiteit bij Proust zouden we nu wellicht eerder duiden als ‘fluïde identiteit’ van zijn personages, het queer-aspect van zijn zevendelige romancyclus. Bij Proust is, anders dan bij Balzac bijvoorbeeld, niets in marmer gehouwen. Niet als het om sekse gaat, niet als het karakter of sociale klasse betreft. Niets is voor de eeuwigheid, alles is in beweging, niets is éénduidig.

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/11/16/de-seksuele-mobiliteit-van-marcel-proust-a4148514

Over La fabrique de l’oeuvre, expositie Proust in de BnF

Bij binnenkomst kijkt een jonge Marcel Proust je recht aan, donkere haren met de scheiding precies in het midden, licht geloken ogen, dun snorretje boven sensuele lippen, een witte gardenia in het knoopsgat. In 1892 maakte Jacques-Émile Blanche dit bekende schilderij van de schrijver die honderd jaar geleden, op 18 november 1922, stierf. Op de donkere muur ernaast worden letters geprojecteerd die woorden worden, dan zinnen vormen en vervolgens alinea’s. Een krassende kroontjespen haalt woorden door, schrijft er andere bij, streept zinnen door, brengt nieuwe aan en laat daarna een halve alinea verdwijnen. Tot er, na een paar minuten en vele correcties later, slechts één korte zin overblijft: „Longtemps, je me suis couché de bonne heure”, de fameuze eerste zin van À la recherche du temps perdu, het zevendelige literaire meesterwerk van 3.000 pagina’s, geschreven tussen 1908 en 1922, en in delen gepubliceerd vanaf 1913 . „Er is een tijd geweest dat ik vroeg naar bed ging”, luidt die zin in de vertaling van Martin de Haan en Rokus Hofstede uit 2015.

De animatie geeft meteen weer waar het in deze unieke tentoonstelling, in de Bibliothèque François Mitterand, om gaat: „La fabrique de l’oeuvre”, het vervaardigen van het werk: hoe is die enorme literaire kathedraal gebouwd, in elkaar gezet? Het gaat hier om het proces, de totstandkoming, de compositie van het immense werk van Marcel Proust (1871-1922), de beroemdste Franse schrijver ooit. In vitrines trekt de hele geschiedenis van Op zoek naar de verloren tijd aan je voorbij: van de mededeling van uitgeverij Gallimard dat ze niet in het boek geïnteresseerd waren, tot de prix Goncourt in 1919 en de postume uitgave van zijn nog ongepubliceerde werk, in eerste instantie door Marcels broer, Robert Proust.

Anders dan de expositie over Proust begin van dit jaar in het Parijse stadsmuseum Musée Carnavalet, heeft deze tentoonstelling niet in eerste instantie de ambitie een beeld te geven van de tijd waarin het werk tot stand kwam. Het gaat er duidelijk ook niet om een jong publiek voor Proust te enthousiasmeren of zijn belang voor het heden te illustreren. Hier gaat het om de manuscripten, de handschriften, de oorsprong. Wie de expositie binnengaat, betreedt een literair heiligdom. De belichting is minimaal, waardoor de handschriften nauwelijks te lezen zijn. Er heerst een bijna gewijde stilte, slechts onderbroken door korte fragmenten klassieke muziek. Bezoekers zijn, als ik er ben, op de vingers van één hand te tellen. Aandachtig en eerbiedig bestuderen ze, bril op de neus, de vele vitrines in een poging de handschriften te ontcijferen – het zijn kenners van het oeuvre, zoveel is duidelijk.

Degene die het werk van Proust goed kent, of minstens enigszins, komt hier uitstekend aan zijn trekken. Wie bekend is met het werk, herkent de indeling van de tentoonstelling, die de delen belicht in de volgorde waarin ze gepubliceerd werden. We zien dus eerst de manuscripten van Du côté de chez Swann (‘Swanns kant op’) uit 1913 en eindigen met die van Le Temps Retrouvé (‘De tijd hervonden’), postuum gepubliceerd in 1927. Dat de catalogus dan weer alfabetisch op trefwoord is geordend, maakt nalezen achteraf tot een uitdagende exercitie.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/11/16/een-kijkje-in-het-literaire-heiligdom-van-marcel-proust-a4148505

Wie krijgt de prix Goncourt 2022?

Van Michel Houellebecq is de slogan: ‘Morgen zal vrouwelijk zijn’. Hij zat er, in 1998, niet helemaal naast. Of helemaal niet, zou je kunnen zeggen. Dit najaar wordt overal in Frankrijk stilgestaan bij vijf jaar #MeToo: de beweging leidde er tot verschillende protestgolven, met hashtags als #balancetonporc en #metooinceste. Kranten maken dezer dagen overzichten van wetswijzigingen die volgden. Of ze publiceren bijlagen met titels als ‘Hauts les soeurs!’ en verwijzen naar nieuwe feministische publicaties zoals ‘Un texte à soi’. Culturele organisaties van allerlei aard organiseren debatten over ‘het nieuwe feminisme’, over ‘feminicide’, dominantie en onderdrukking. Er wordt gediscussieerd over de beste manier om gelukkig te worden: is dat met de traditionele ‘amour hétéro’ of juist niet? Daarover publiceerde bijvoorbeeld de essayiste Mona Chollet (auteur van het ook in het Nederlands vertaalde Heksen, eerherstel voor de vrouwelijke rebel) dit jaar Réinventer l’amour, een doorwrocht boek met de vraag ‘hoe het patriarchaat de heterosexuele relaties saboteert’.

In Frankrijks literaire rentrée weerklinkt een ongekend heldere echo van de actualiteit. De zomer was niet nog voorbij of de Fransen stortten zich op Cher connard (vrij vertaald ‘Beste eikel’), het nieuwe boek van feministisch icoon Virginie Despentes, een fascinerende brievenroman rond een #MeToo-affaire die de positie van alle partijen laat zien.

Maar ook de jongere auteurs schrijven dit najaar over huiselijk geweld, fysieke en psychologische onderdrukking, incest, mannelijke dominantie en hoe eraan te ontsnappen. Vrolijk word je er niet van, maar wat kunnen ze schrijven, die auteurs die dit najaar op tournee zijn om over hun boek te praten, in boekhandels en op drukbezochte festivals. Terecht vind je hun titels terug op de longlist van menige literaire prijs. Hun romans hebben niets van een pamflet of een activistische stellingname, het gaat om eigen ervaring of scherpe observatie in combinatie met een flinke dosis inlevingsvermogen en verbeelding. Zoektochten, enquêtes, speurtochten – dat zijn in deze rentrée de favoriete formules. In de schaduw bevinden zich pijnlijke geheimen, de literatuur is de plek waar ze voorzichtig omcirkeld en belicht worden. De een komt met een autobiografische zoektocht, de volgende duikt in haar familiegeschiedenis of het verleden van haar geboorteland.

Zo woont Jeanne, de jonge hoofdpersoon in Sa préféree van Sarah Jollien-Fardel, in een benauwend dorp, tussen hoge bergen en met een brute vader en een bang muisje als moeder. De jonge Lou, in de roman Vers la violence van Blandine Rinkel, heeft ook al zo’n moeite met ademen in haar door geweld en leugens verstikte gezin. Wegduiken, op het juiste moment zwijgen, wachten tot het huis clos uit elkaar barst, ontsnappen naar school, naar studie. Kun je loskomen van zo’n beschadigde jeugd, is de vraag die deze schrijfsters indirect stellen? Vaak wel: ze worstelen, ze lezen, ze studeren en ze zwemmen letterlijk weg van het geweld. Daarmee plaatsen de auteurs zich in de voetsporen van ‘transfuges de classes’ als Edouard Louis en Annie Ernaux.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/10/27/de-nieuwe-franse-literatuur-blaakt-van-actualiteit-a4146509

Over Winter in Sokcho van Elisa Shua Dusapin

Voor vijfhonderd won kun je, bij een uitkijkpost, door een verrekijker naar Noord-Korea kijken. Als je dat doet blijven je oogleden, door de kou en de rijp, aan de metalen rand kleven. Onderweg, bij de controlepost, krijg je instructies: verboden te fotograferen, verboden te filmen, verboden van de aangegeven route af te wijken, te schreeuwen, te lachen.

Naar deze ijzige wereld neemt Elisa Shua Dusapin je mee, in haar schitterende debuutroman Winter in Sokcho. Dusapin (1992), van Frans-Koreaans-Zwitserse afkomst, schetst het leven in deze stad aan de kust in het noorden van Zuid-Korea. In de zomer komen er in Sokcho toeristen, gelokt door het strand. In de winter is het er uitgestorven, vanwege de kou, de sneeuw en de mist.

Die sfeer wordt weerspiegeld in het ijle, etherische register van de roman. Je leest als in een dansende mistsluier, soms komt die naar je toe, soms zweeft hij van je af. Niets is helder of eenduidig. De intrige niet, het karakter van de personages niet, hun drijfveren niet. Het maakt deze kleine roman onweerstaanbaar.

Want wie is die naamloze jonge vertelster, aan de receptie van dat middelmatige hotel? En wat komt die Franse striptekenaar doen in die glansloze stad, zo ver van huis? Wat we weten is dat hij Yan Kerrand heet, in 1968 is geboren en dat hij van de vertelster de kleinste hotelkamer krijgt zodat ze zo min mogelijk hoeft schoon te maken. Wat we begrijpen is dat er in de loop van het verhaal een woordeloze dialoog tussen hen tot stand komt.

De stranden waar hij vandaan komt, dragen de landing van de geallieerden in hun geheugen. Haar stranden wachten al zo lang ‘op het einde van een oorlog, dat we zijn gaan geloven dat hij er niet meer is’.

De vertelster heeft Franse en Koreaanse literatuur gestudeerd. Ze koos voor Frans om een taal te spreken die haar moeder niet begrijpt. Haar Franse vader is spoorloos verdwenen nadat hij haar verwekt had. Ze heeft een vriend, Jun-oh, van wie ze niet houdt. Hij is naar Seoul vertrokken, voor een casting voor een modellenbureau. Daar, ver van de hotelbalie in de sneeuw, ondergaan jonge mensen plastische chirurgie aan hun gezicht – alles om een betere baan te bemachtigen. ‘Je kon altijd wel iets verbeteren.’ Een jonge vrouw schuilt in het hotel totdat haar ideale gezicht toonbaar is – ze ziet eruit als een panda. De striptekenaar zoekt rust. Hij is zwijgzaam, doet niets anders dan tekenen op zijn kamer. Met klare lijn trekt hij de contouren van een vrouw die hij uiteindelijk met pen en inkt laat verdwijnen in een zwarte, vormloze brij, terwijl een spin langs zijn been omhoog klimt.

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/10/20/een-onweerstaanbare-woordeloze-dialoog-in-een-koreaans-hotel-a4145804

Over Station Osnabrück naar Jeruzalem van Hélène Cixous

Wie Hélène Cixous zegt, benoemt niet alleen een vrouw met een uitzonderlijke carrière, maar ook een wereld, een universum, een labyrint, een taal – uniek en onvergelijkbaar. Het autobiografische deel van haar oeuvre cirkelt rond plaatsnamen als Osnabrück, Oran, Jeruzalem en Parijs. Het zijn steden die het leven bepaalden van haar grootmoeder, haar moeder, haarzelf. Met haar moeder, die in 2013 op honderddriejarige leeftijd overleed, had ze een innige band. Station Osnabrück naar Jeruzalem cirkelt rond haar leven. ‘Je hebt altijd inlevingsvermogen gehad’, zegt de moeder tegen haar schrijvende dochter, ‘je hebt mij bedacht. Je schrijft en je denkt dat je ontdekkingen werkelijkheid zijn […] ik ben geen fictie.’ Nee, haar moeder heeft ze niet verzonnen, haar geschiedenis ook niet. En toch heeft de tekst alle schijn van fictie – vanwege de stijl en de heel eigen registers.

In de kern gaat dit boek over de zoektocht naar een ‘onontwarbare stamboom’, die van de familie Jonas, van haar moeders kant. En passant komt ze die van de familie Klein (haar grootmoeder) tegen, evenals die van Nussbaum (van de schilder Felix Nussbaum), Frank en Van Pels (die beide voorkomen in Het achterhuis van Anne Frank). Allemaal zijn ze verbonden met Osnabrück. Cixous heeft, zoals ze schrijft, al gravend een glimp opgevangen van ‘ontelbare individuele grote en kleine tragedies’. Ze maakte kennis met ‘een gek die zijn kleine Jodin Zuckerkrönchen noemde’ en ze las over de nacht waarin de nazi’s de synagoge in brand staken.

‘Naar Osnabrück gaan’, schrijft Cixous, is zoiets als ‘naar Jeruzalem gaan’: het betekent geheimen delven, doden tot leven wekken. Ze vindt foto’s (onder andere van een afscheid op een station), ontdekt historische feiten (bijvoorbeeld dat in 1935 een derde van de 90.000 inwoners van Osnabrück demonstreerde voor het verwijderen van de 230 Joden in de stad).

Drie jaar later vertrok haar grootmoeder, Rosi Klein, dan ook om bij haar dochter te gaan wonen in Oran, Algerije. Die dochter, Ève, vroedvrouw van beroep, was getrouwd met een arts. Beiden waren Joods maar niet gelovig. Rosi Klein was de enige van haar familie die het overleefde. ‘Broers en zussen deportiert. Daarna ermordet.’

Voor haar kleindochter, Hélène Cixous, geboren in 1937, zong ze Duitse liederen, Goethe en Heine. Ze vertelde haar de verhalen en anekdotes uit haar familiegeschiedenis. Cixous ging Engels studeren, promoveerde op James Joyce, werd hoogleraar en maakte naam als geëngageerd schrijver. Zo was ze betrokken bij de oprichting van de fameuze, experimentele Université Paris VIII-Vincennes en richtte er later het eerste centrum voor vrouwenstudies op. Beroemd werd ze met het Théâtre du Soleil waarin ze samenwerkte met Ariane Mnouchkine (zoals voor de onvergetelijke tragedie Norodom Sihanouk, koning van Cambodja). Ook stond ze aan de wieg van het Centre National du Livre en het Internationale Schrijversparlement. Decennialang gaf ze college over onder anderen Clarice Lispector, Ingeborg Bachman, Franz Kafka, Montaigne en Maurice Blanchot en doceerde ze ‘écriture féminine’; generaties studenten zijn erdoor gevormd. Haar feministische essay De lach van de Medusa (1975) werd een internationale bestseller.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/09/22/de-taal-van-deze-franse-schrijfster-is-volstrekt-uniek-a4142865

Aysegül Savas: Wit op wit

In Art, het wereldberoemde toneelstuk van Yasmina Reza, is de aankoop van een volledig wit schilderij aanleiding voor een ruzie. Ruzie tussen drie vrienden die elkaar al een leven lang kennen. Twee ton uitgeven voor een wit schilderij – wat de een het waard vindt, vindt de ander belachelijk. Hoe goed kennen ze elkaar eigenlijk, de vrienden?

Ook de tweede, bijzonder knappe roman van de Turks-Deense schrijfster Aysegül Savas, die debuteerde met Lopen op het plafond (2020), draait om een wit schilderij, dat leidt tot afkeer en verbijstering. De vertelster huurt een kamer van een hoogleraar in een niet nader genoemde universiteitsstad. Hij is specialist Middeleeuwse studies, zij doet onderzoek naar de iconografie van het naakte lichaam in de Middeleeuwen. Ze analyseert twaalfde-eeuwse gotische naaktsculpturen in de kerken en kathedralen die ze bezoekt. Het contact over praktische zaken van de verhuur verloopt via de echtgenote van de professor, Agnes, een schilderes. ‘In het jaar dat ik er woonde’, schrijft de vertelster, ‘had ik het gevoel een ander leven te zijn binnengestapt.’

Dat is niet alleen omdat het huis waar ze gaat wonen duidelijk sporen draagt van eerdere bewoners. Er hangt een spiegel, ze treft een ‘groene keramische kom’ aan, aan de wanden hangen schilderijen, waaronder een miniatuur in een zwarte lijst, van een kromme boom en een sluierwolk tegen een grijsgroene lucht. Nee – het gevoel dat ze een ander leven binnenstapt heeft ze vooral omdat de schilderes, Agnes, ineens in de studio boven haar gaat wonen en haar haar verleden, haar leven in trekt.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/08/04/vermommen-en-verbergen-daar-gaat-het-om-in-deze-fascinerende-roman-a4138139

 

Melancholie uit Bosnië – Semezdin Mehmedinović

Sarajevo – een van die steden met een mythische naam. Een klank die meteen doet denken aan de oorlog waarbij Joegoslavië uiteen viel, aan het beleg dat vier jaar lang, van 1992 tot 1996, de inwoners teisterde. Wie herinnert zich niet de Bosnisch Servische sluipschutters, de blokkades op de afgesloten wegen, de ook nu weer al te actuele beelden van een binnenstad onder vuur. Wie denkt niet aan beroemdheden als Susan Sontag en Bernard Henri Lévy, die ernaar toe gingen om kunst in te zetten als onderdeel van een overlevingsstrategie?
Velen vertrokken, sommigen bleven – ze weigerden zich te laten verdrijven uit de stad waar ze geboren en getogen waren. Ze trotseerden het geweld, de honger en de kou, het voortdurende spervuur van schoten vanaf de heuvels, het verdriet om de duizenden doden die er vielen. Srebrenica als nationaal en internationaal trauma. Sommigen vertrokken na de oorlog alsnog. Moe, wanhopig, met een trauma van wat ze hadden meegemaakt. Ze vulden een koffer met wat boeken en kleren, namen de auto of het vliegtuig, op zoek naar stilte en rust, balsem voor hun getraumatiseerde ziel.
Een van hen ontmoet ik als ik op uitnodiging het Bookstan festival in Sarajevo bezoek voor een interview met de Franse schrijver Mathias Enard, groot kenner van de culturele relaties tussen oost en west. Semezdin Mehmedinović is onderdeel van het kloppend hart van het festival, dat op de binnenplaats van de beroemde boekhandel Buybook plaatsvindt. Het is een zestiger, groot, slank en grijs, sympathiek en met een onvergetelijke melancholieke blik. Schrijver en dichter is hij, mede-oprichter tijdschriften vóór de oorlog, journalist bij Reuters later, in de VS. Beroemd werd hij met Sarajevo Blues (1998), dat ook in het Nederlands verscheen. Onlangs is een van zijn boeken in het Frans vertaald en uitstekend ontvangen, Le jour où j’aurais dû mourir heet het, De dag waarop ik had moeten sterven. Zijn Franse uitgeefster publiceerde in haar gloednieuwe uitgeverij onlangs haar eerste titel, Les choses que nous avons vues van Hanna Bervoets. Daarna stuurde ze me vol trots haar volgende titels toe. Daaronder  deze roman van Semezdin Mehmedinović. Ik las een paar pagina’s, werd verleid door de mooie uitgave, de fijne tekeningen, het pakkende begin.
Na terugkeer uit Sarajevo, vol indrukken en bijzondere ontmoetingen, las ik verder. Een tapijt van herinneringen is het – fijngeweven, prachtig geobserveerd en verwoord, steeds verbonden met literatuur, films, foto’s, muziek. Een man vertrekt na de oorlog vanuit Sarajevo naar de VS, samen met zijn gezin. Hij vindt werk, een huis, probeert zich te settelen, voelt zich een buitenstaander. Hij merkt dat wie een vreemde taal spreekt in de loop der jaren steeds minder welkom is.
Het boek is ingenieus gecomponeerd, begint op ‘de ochtend dat hij had moeten sterven’ aan een hartinfarct, vervolgt met een trip down memory lane, in het gezelschap van zijn inmiddels volwassen zoon, fotograaf en filmer. Samen halen ze nachten door, in stilte, in Death Valley, VS, terwijl de camera draait en de zwarte hemel filmt, waarin dingen zichtbaar worden die met het blote oog niet waar te nemen zijn. Een problematische en o zo hechte relatie hebben vader en zoon. Beiden eenzaam, beiden kunstenaar.
Mehmedinović verstaat de kunst om zware thema’s – exil, oorlog, trauma – poëtisch en licht te verwoorden, in anekdotes, in een universeel, persoonlijk verhaal dat uit vele kleinere bestaat. Zo verpakt hij zijn existentiële twijfel en zijn grote melancholie in prachtige literatuur. Een auteur om met gezwinde spoed in het Nederlands te vertalen.

 

 

 

 

Een onverwachte broederschap van Amin Maalouf

Dertig jaar geleden schreef Amin Maalouf een feministische toekomstroman, Eeuwig zonder vrouwen, over een wereld waarin alleen nog mannen geboren werden. Daar werd het natuurlijk een ramp, het archaïsch conservatisme kreeg geen weerwoord meer, obscurantisme, ongelijkheid en geweld namen toe.

In zijn recente roman Een onverwachte broederschap stelt Maalouf zich een wereld voor zonder communicatiemiddelen. Het internet valt uit, geen radio meer, kaarsen op tafel en een mobiele telefoon die nergens voor dient – het is zo ongeveer de hel voor de moderne westerse mens. Dat is precies wat Maalouf beoogt in deze nieuwe roman: de hel scheppen, de wereld on hold zetten, de mens uit zijn verdoving losrukken – en dat alles schreef hij nog vóór de pandemie, de wereldwijde crisis waarna, weet u nog, alles anders zou worden.

In Een onverwachte broederschap wonen twee mensen op een piepklein eiland in de Atlantische Oceaan: de verteller Alec Zander, een tekenaar wiens cartoons in verschillende media verschijnen, en een schrijfster die ooit een bestseller publiceerde en sindsdien geen letter meer op papier kreeg. Dat wegvallende contact met de wereld, die fluitende radio, het kan voor Zander maar één ding betekenen: er is een wereldomvattende kernoorlog uitgebroken. Hij zoekt zijn buurvrouw op, drinkt een glas whisky met de laatste smeltende ijsblokken uit haar koelkast en proost met haar op de laatste dag van zijn leven.

Jaren geleden erfde de verteller de helft van dit eiland van zijn vader die het ooit, in een romantische bui kocht, en verliet hij zijn woonplaats Montreal. Hij bouwde een huis en observeerde de wereld vanuit zijn verafgelegen uitkijkpost – een ideale positie voor zijn dagelijkse cartoons. Alleen bij eb komt er een lange dijkweg vrij en kan hij, op een smalle streep land dwars door de Oceaan, naar het dichtstbijzijnde dorp fietsen. De rest van de tijd is hij aangewezen op de diensten van de veerman, zijn Griekse vriend Agamemnon.

Zo staan na de eerste dertig bladzijden alle elementen klaar die Maalouf nodig heeft voor zijn verhaal, verreweg het urgentste tot nu toe. Het voortbestaan van de mens wordt bedreigd, de veerman beweegt zich tussen mysterieuze werelden en de verteller observeert, doet verslag – precies de positie die Maalouf graag inneemt. Zelf woont de schrijver een flink deel van het jaar op het Île d’Yeu, een eilandje voor de kust van de Franse Vendée, dat alleen per veerboot te bereiken is. Van daaruit toont hij zich al decennia een oplettend, kritisch en verontrust beschouwer. In zijn recentste essay Schipbreuk der beschavingen, de opvolger van De ontregeling van de wereld (2009), gaf de Frans-Libanese schrijver, denker en lid van de Académie Française, zijn visie op de toestand waarin de wereld zich bevindt. En die lijkt op die van de Titanic, zei hij vorig jaar in een interview met deze krant. Overal zag de auteur, die met één been in het Westen staat en met het andere in het Oosten, opvlammende gewelddadige conflicten, religieus fanatisme dat voortkwam uit identiteitspolitiek, overal nam hij polarisatie en morele neergang waar. Optimisme is nooit Maaloufs handelsmerk geweest.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/23/er-gloort-zowaar-hoop-in-deze-magisch-mythologische-toekomstroman-2-a4134480

 

Interview met David Diop

Gedistingeerd is hij, in lichtgrijs pak en wit overhemd, hij spreekt ontspannen en met zachte stem. Hier zit een gerespecteerd wetenschapper en een gelauwerd romanschrijver. In zijn universitaire carrière specialiseerde David Diop (1966) zich in reisverhalen over Afrika uit de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting. Zijn tweede roman, Meer dan een broer (Frère d’âme), werd onder andere bekroond met de International Booker Prize, waardoor hij in één klap een internationale beroemdheid werd.

Diop werd geboren in Parijs en bracht in zijn jeugd een paar jaar door in Senegal. Zowel zijn wetenschappelijke werk als zijn romans cirkelen rond de cultuur en de geschiedenis van dat West-Afrikaanse land, waar zijn familie vandaan komt.

Voor zijn derde roman, Reis zonder terugkeer (La porte du voyage sans retour), verplaatste Diop zich in een Franse botanicus die in 1750 naar Senegal reist. Deze Michel Adanson wijdt zijn leven aan het determineren van flora en fauna die hij samen wil brengen in een allesomvattende encyclopedie. Hij is bovendien gefascineerd door een verhaal over een Senegalese vrouw die uit de slavernij zou zijn teruggekeerd – iets wat in die tijd onmogelijk werd geacht. Reis zonder terugkeer is zo een biografisch reisverhaal en een avonturenroman ineen. Maar het is ook een boek over de eeuw van de rede, waarin de wereld door encyclopedisten in systemen werd ondergebracht en waarin meten weten werd.

Hoe kwam u op het idee voor deze roman?

„Mijn wetenschappelijke werk draait om reisverhalen over Senegal, uit de 18de eeuw. Ik heb er heel veel gelezen en bestudeerd. Op een gegeven moment vond ik Voyage au Sénégal, een reisverhaal geschreven door de botanicus Michel Adanson. Het is dus een historische figuur, die bekend was in zijn tijd. Notitieboekjes van hem bevinden zich in het Musée d’Histoire naturelle – een geweldige bron die mijn verbeelding aan het werk zette. Eerst heb ik zijn reisverhaal grondig bestudeerd, er een nummer van een wetenschappelijk tijdschrift aan gewijd. Ik heb in mijn jeugd een paar jaar in Senegal gewoond, voor ik ging studeren. In wat hij beschreef herkende ik veel.”

Wat herkende u bijvoorbeeld?

„Wat mij opviel was dat Adanson, een geleerde, zijn lichaam gebruikte om het ‘anders zijn’ te onderzoeken. Hij proeft bijvoorbeeld couscous bereid met haai. Daarna schrijft hij: de eerste keer dat ik het proefde vond ik het niet lekker, maar je went eraan. Hij beschreef via zijn zintuigen een Senegal van drie eeuwen geleden en toch stond het heel dicht bij het land dat ik kende. Ik heb nooit haaiencouscous gegeten, dat bestaat niet meer. Maar ik herkende wel andere gerechten en specerijen die hij noemt. Ook ik proefde van het fruit dat hij beschrijft, herkende het uitzonderlijke zingen van de vogels. Hij heeft het ook over de apenbroodboom, de baobab. Hij wist dat je de bladeren ervan kunt koken, dat het sap ervan je tegen ziekten beschermt. Ik herkende dus een heel zintuiglijk universum.”

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/12/kan-de-mens-zijn-lot-alleen-maar-ondergaan-of-kun-je-het-zelf-beinvloeden-a4124234