Interview met David Diop

Gedistingeerd is hij, in lichtgrijs pak en wit overhemd, hij spreekt ontspannen en met zachte stem. Hier zit een gerespecteerd wetenschapper en een gelauwerd romanschrijver. In zijn universitaire carrière specialiseerde David Diop (1966) zich in reisverhalen over Afrika uit de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting. Zijn tweede roman, Meer dan een broer (Frère d’âme), werd onder andere bekroond met de International Booker Prize, waardoor hij in één klap een internationale beroemdheid werd.

Diop werd geboren in Parijs en bracht in zijn jeugd een paar jaar door in Senegal. Zowel zijn wetenschappelijke werk als zijn romans cirkelen rond de cultuur en de geschiedenis van dat West-Afrikaanse land, waar zijn familie vandaan komt.

Voor zijn derde roman, Reis zonder terugkeer (La porte du voyage sans retour), verplaatste Diop zich in een Franse botanicus die in 1750 naar Senegal reist. Deze Michel Adanson wijdt zijn leven aan het determineren van flora en fauna die hij samen wil brengen in een allesomvattende encyclopedie. Hij is bovendien gefascineerd door een verhaal over een Senegalese vrouw die uit de slavernij zou zijn teruggekeerd – iets wat in die tijd onmogelijk werd geacht. Reis zonder terugkeer is zo een biografisch reisverhaal en een avonturenroman ineen. Maar het is ook een boek over de eeuw van de rede, waarin de wereld door encyclopedisten in systemen werd ondergebracht en waarin meten weten werd.

Hoe kwam u op het idee voor deze roman?

„Mijn wetenschappelijke werk draait om reisverhalen over Senegal, uit de 18de eeuw. Ik heb er heel veel gelezen en bestudeerd. Op een gegeven moment vond ik Voyage au Sénégal, een reisverhaal geschreven door de botanicus Michel Adanson. Het is dus een historische figuur, die bekend was in zijn tijd. Notitieboekjes van hem bevinden zich in het Musée d’Histoire naturelle – een geweldige bron die mijn verbeelding aan het werk zette. Eerst heb ik zijn reisverhaal grondig bestudeerd, er een nummer van een wetenschappelijk tijdschrift aan gewijd. Ik heb in mijn jeugd een paar jaar in Senegal gewoond, voor ik ging studeren. In wat hij beschreef herkende ik veel.”

Wat herkende u bijvoorbeeld?

„Wat mij opviel was dat Adanson, een geleerde, zijn lichaam gebruikte om het ‘anders zijn’ te onderzoeken. Hij proeft bijvoorbeeld couscous bereid met haai. Daarna schrijft hij: de eerste keer dat ik het proefde vond ik het niet lekker, maar je went eraan. Hij beschreef via zijn zintuigen een Senegal van drie eeuwen geleden en toch stond het heel dicht bij het land dat ik kende. Ik heb nooit haaiencouscous gegeten, dat bestaat niet meer. Maar ik herkende wel andere gerechten en specerijen die hij noemt. Ook ik proefde van het fruit dat hij beschrijft, herkende het uitzonderlijke zingen van de vogels. Hij heeft het ook over de apenbroodboom, de baobab. Hij wist dat je de bladeren ervan kunt koken, dat het sap ervan je tegen ziekten beschermt. Ik herkende dus een heel zintuiglijk universum.”

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/12/kan-de-mens-zijn-lot-alleen-maar-ondergaan-of-kun-je-het-zelf-beinvloeden-a4124234

 

 

Een teruggevonden Céline

‘Een ruwe diamant” noemt weekblad Le Point de onlangs ontdekte en komende donderdag gepubliceerde roman van Louis-Ferdinand Céline. „Een wonder”, schrijft dagblad Le Monde, „een cruciaal deeltje van de immense literaire puzzel” die Céline baseerde op zijn eigen leven. Dagblad Le Figaro reageert wat laconieker: er is niet zoveel aan de hand, alleen fanatieke Célinekenners zullen ervan over de rooie raken, het is de choquerende, obscene Céline die we kennen, schrijft de krant, en ja, er staan een paar mooie bladzijden in.

Wat de kranten delen is de verbazing én de opwinding over de ongelofelijke manier waarop het manuscript van de roman, Guerre getiteld, bijna 80 jaar na dato, is teruggevonden. In juni 1944 verliet Céline (1894-1961), de omstreden auteur van antisemitische en racistische pamfletten, halsoverkop zijn appartement in Montmartre, Parijs. Om zich heen zag de collaborateur Louis-Ferdinand Destouches, zoals hij in werkelijkheid heette, zijn Duitse vrienden vertrekken. Hij besefte dat hij zelf ook beter de benen kon nemen. Zijn vrouw Lucette en hij naaiden wat gouden munten in de voering van hun kleren, namen hun kat onder de arm en vertrokken naar Sigmaringen, waar ook het staatshoofd, maarschalk Pétain zich bevond.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/04/oorlog-dood-en-seks-in-teruggevonden-boek-celine-a4121793

 

Interview met Amitav Ghosh

Op 21 april 1621 viel er een lamp om in het gebouw waar Martijn Sonck, een Nederlandse koloniale ambtenaar, kwartier had gemaakt. Hij bevond zich in het dorp Selamon, op Lonthor, een van de Banda-eilanden. Sonck is met zijn mannen naar het eiland gekomen met de opdracht om het eiland onder controle te krijgen, de inwoners te verdrijven en desnoods te doden. Gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen ligt met zijn vloot voor de kust. De VOC wil het alleenrecht op de handel in nootmuskaat en foelie, specerijen waar men in Europa een fortuin voor betaalt. In die tijd zijn de Banda-eilanden de enige plek ter wereld waar nootmuskaatbomen groeien. Er heerst een gespannen sfeer en als de lamp in het donker omvalt, leidt dat tot angst en verwarring bij de Nederlanders. Er wordt geschoten, Coens soldaten vallen aan, branden dorpen plat, doden inwoners, honderden Bandanezen worden verjaagd of tot slaaf gemaakt.

Zo begint The Nutmeg’s Curse. Parables for a Planet in Crisis. Voor zijn verslag van de gruwelijkheden op Lonthor put de Indiase schrijver Amitav Ghosh, in lockdown in Brooklyn, uit werk van Nederlandse en Indonesische historici. Ghosh is het er in zijn boek niet om te doen de verschrikkingen van de kolonisatie onder de aandacht te brengen, al komt hij er vele malen op terug. Hij zet die in als een brede metafoor voor de toestand waarin de aarde zich bevindt: eeuwenlang is de mens bezig geweest Gaia te onderwerpen, uit te putten en te zo vernietigen. Zoals Coen het hele Indonesische eiland, de nootmuskaatbomen en al het andere niet-menselijke als betekenisloos beschouwde, louter als producten waarmee winst te genereren viel, zo heeft de mensheid Gaia behandeld. Als brute grondstof, stomme, bewegingsloze materie ter vergaring van winst en rijkdom. Dat de nootmuskaatboom of, in bredere zin, de natuur, wel eens een verhaal zou kunnen vertellen, betekenis zou kunnen hebben, kwam in de mens niet op.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/02/24/klimaatfictie-zal-de-manier-waarop-mensen-over-het-klimaat-denken-niet-veranderen-a4093358

 

Pionnières au Musée du Luxembourg

Meteen bij binnenkomst zie je de fabriekspoort opengaan, vrouwen drommen naar binnen. Een paar seconden later zie je ze staan, aan de lopende band van de wapenfabriek, ze maken granaten, sjouwen met onderdelen voor kanonnen en andere wapens. De historische filmbeelden maken het duidelijk: de mannen zijn naar het front, de vrouwen nemen hun plaats in. Ze dragen niet alleen bij aan de oorlogsoverwinning van 1918, maar veroveren ook hun plek in de nabije toekomst, die in Parijs als het decennium van de ‘Années Folles’ de geschiedenis in zou gaan. Het verdrag van Versailles kondigde een nieuw Europa aan, de Spaanse griepepidemie was achter de rug, de Russische Revolutie had migratiestromen op gang gebracht. In het puriteinse Amerika begon de periode van de Drooglegging. Er brak een nieuwe tijd aan waarin de vrouw zich niet één, twee, drie weer naar huis liet sturen.

De expositie ‘Pionnières. Artistes dans le Paris des Années Folles’ in het Musée du Luxembourg brengt die uitbarsting van vrouwelijke creativiteit in kaart. Letterlijk, in een overzicht op de muur vlak na de entree: Marie Vassilieff komt uit Smolensk, Sonia Delaunay uit Odessa, Tamara de Lempicka uit Warschau, Romaine Brooks uit New York, om er maar een paar te noemen. De route volgend kom je werk tegen van tientallen vrouwelijke kunstenaars die in deze Roaring Twenties naar Parijs kwamen: schilderijen, boeken, marionetten, tekeningen, design, mode, video’s. We zien foto’s en publicaties van de Amerikaanse Sylvia Beach die de beroemde boekhandel Shakespeare & Co opende, terwijl haar vriendin Adrienne Monnier La Maison des Amis des Livres runde. Samen werden ze het culturele trefpunt van kunstenaars en schrijvers van over de hele wereld. We komen foto’s tegen van het naaiatelier van de Poolse Sarah Lipska, marionetten van Marie Vassilieff, bronzen beelden van de Israëlische Chana Orloff.

Veel vrouwelijke kunstenaars zijn op meer dan één gebied actief, zo benadrukt deze expositie. Ze moeten de kost verdienen, ze tekenen én ontwerpen, ze naaien én openen een winkel. Josephine Baker, een ‘nouvelle Ève’ die onlangs door President Macron in het Pantheon werd bijgezet, zien we dansen in een video. Ze maakte naam in de music-hall, koppelde haar naam aan een veelheid van produkten, opende een cabaret-restaurant, gaf een tijdschrift uit en zette zich in voor gelijke rechten voor Afro-Amerikanen – geslaagder ondernemer van haar tijd is er niet. Aandacht is er ook voor de ‘garçonnes’, vrouwen die hun haar kort lieten knippen, genoemd naar een personage uit de gelijknamige roman van Victor Marguerite uit 1922. In de jaren ’20 openen ze een galerie of beginnen een kunstacademie. Vrouwelijk sporters nemen de vrijheid zich zo te kleden dat ze beter kunnen bewegen. Prachtig is het schilderij van de Russisch-Letse kunstenares Aleksandra Belcova, La joueuse de tennis, afgebeeld met racket en bal: voor het eerst spelen tennissters in een korte rok.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/04/12/van-het-vrouwelijk-cultureel-front-veel-nieuws-a4111040

 

De onscherpte van de wereld, Iris Wolff

Een familiegeschiedenis is De onscherpte van de wereld zonder twijfel. Tegelijkertijd lijkt deze roman van Iris Wolff (1977) op geen enkele andere familiegeschiedenis. Niet in compositie, noch in toon of register. Deze roman beschouwt vooral de manier waarop de interpretatie van de geschiedenis verschuift, en de herinnering wordt vervormd. De werkelijkheid blijkt mistig, de wereld onscherp. Wat woorden kunnen doen, en dus de schrijfster, is de herinnering aan die verdwenen realiteit benaderen, voorzichtig, tastend en zoekend.

De onscherpte van de wereld speelt zich af in het Banaat, een Balkanregio die tot de Eerste Wereldoorlog tot de Donaumonarchie behoorde. Er woonden Roemenen, Duitsers, Serviërs, Hongaren, Slowaken en Kroaten, er werd een veelheid aan talen gesproken. In 1919 viel de multi-etnische streek uit elkaar, er kwam een Hongaars, Roemeens en een Servisch, Kroatisch, Sloveens deel. Iris Wolff werd in 1977 in Sibiu, het huidige Hermannstadt, geboren, in het zuiden van Transsylvanië, Roemenië. Op haar achtste verhuisde ze met haar ouders naar Duitsland. Al die bewegingen en grensveranderingen in de geschiedenis van het Banaat vormen, onnadrukkelijk, de achtergrond van haar roman.

Sneeuw en stilte heersen, als een van Wolffs hoofdpersonen, Florentine, die op bevallen staat, aan het begin van de jaren zeventig naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis in Arad wordt vervoerd. Met haar man Hannes is ze onlangs van de stad naar het platteland verhuisd. Het is Hannes’ eerste post als predikant. Het duurt lang voor hun zoon Samuel zijn eerste woordje zegt. En als hij dat doet, is het ‘sneeuw’. Net als zijn moeder is Samuel zwijgzaam. Hij observeert, ziet de kleinste details en mengt zich ook later, als volwassene, net zoveel onder de mensen als nodig is om geen zonderling gevonden te worden. Hij is niet op zijn gemak in de wereld die hij maar moeilijk kan vatten. Net zoals zijn moeder maar niet haar draai kan vinden in het dorp waar ze, als predikantsvrouw, toe veroordeeld is: ‘voor haar bestond er geen saamhorigheid’.

Haar schoonmoeder, Karline, kan ook geen hoogte krijgen van de vrouw met wie haar zoon ondanks haar bezwaren is getrouwd. Karline’s vader begon een wolwasserij die welvaart bracht, maar na de onteigening van alle bezit door Nicolae Ceausescu, ‘het genie van de Karpaten’, raakten ze aan de grond. Karline ging in een knopenfabriek werken, trouwde een zwijgzame man. Florentine kan het beter vinden met twee liftende studenten uit de DDR, die op doortocht zijn en onderdak vragen bij de pastorie. Hun verborgen gehouden homoseksualiteit intrigeert haar, hun vrolijkheid doet haar opleven en ook de gesloten Samuel kan het goed met hen vinden.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/03/17/roemenie-onder-ceausescu-een-onscherpe-wereld-die-intens-gekleurd-is-door-onvrijheid-en-repressie-a4102742

 

Over de Algerijnse kronieken van Albert Camus

Tijdens de coronapandemie werd De pest van Albert Camus opnieuw een bestseller. De roman over de pestepidemie gaf precies aan hoe iedereen zich voelde: opgesloten, eenzaam en angstig. Ook de hoofdpersonen waren herkenbaar. De een maakte zich grote zorgen over de toekomst, de ander nam het wat luchtiger op. Wat eigenlijk niemand opviel was dat de roman zich afspeelde in Oran, een stad in het noordwesten van Algerije, het land waar Albert Camus in 1913 werd geboren.

Met dat land, in die tijd een Franse kolonie, had Camus een sterke band: hij groeide op in een volkswijk van Algiers, in een gezin van pieds-noirs. Zijn moeder was van Spaanse komaf, zijn vader, afstammeling van Elzassers die zich in de 19de eeuw in Algerije hadden gevestigd, sneuvelde als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. Op zijn zeventiende stelden artsen bij Camus tuberculose vast, wat hem de absurditeit van het leven deed inzien. Wat was de zin ervan, als het er van de ene op de andere dag volstrekt anders uit kon zien? Het legde de basis voor zijn filosofie van het absurde, zijn zoeken naar evenwicht tussen opstand en opgeven, tussen schaduw en licht. Vanaf dat moment besloot hij zijn leven te wijden aan wat hem het meest zinvol leek: schrijven.

In 1940 – hij was toen 27 jaar – vertrok Camus naar Parijs om werk te zoeken. Bij de krant Alger républicain had hij naam gemaakt als journalist, hij had een geëngageerde toneelgroep opgericht en was kort lid geweest van de communistische partij. In Frankrijk ging hij werken voor de clandestiene krant Le Combat en begon hij aan zijn roman De vreemdeling (1942) die hem beroemd zou maken.

Op en neer reizend tussen Algerije en Frankrijk, dacht Camus zijn leven lang na over de verhouding die beide landen tot elkaar moesten innemen. Hoe zijn denken zich ontwikkelde en ook hoe consequent hij daarin was, wordt duidelijk uit zijn onlangs voor het eerst vertaalde Algerijnse kronieken (1939-1958).

Voor de bundel, die oorspronkelijk in 1958 verscheen, selecteerde Camus een aantal artikelen die hij gedurende meer dan twintig jaar over Algerije publiceerde. Hij reisde door het land, kende het door en door. In 1939 bijvoorbeeld schreef hij een reportage over de hongersnood in Kabylië en een artikel over het verwerpelijke Franse beleid ten aanzien van het onderwijs in die regio: Franse en Algerijnse kinderen kregen gescheiden onderwijs, 80 procent van de Algerijnse kinderen viel buiten de boot. In de felle tekst ‘Crisis in Algerije’ wees hij erop dat er ‘niets inferieurs’ was aan het Algerijnse volk; de Fransen waren volstrekt onwetend, ze beseften niet eens dat honderdduizenden Arabieren twee jaar lang in de oorlog voor hen hadden gevochten.

Mahmoud of het wassende water van Antoine Wauters

Wie ooit op een pad bovenop de hoge wand van een stuwmeer heeft gelopen, weet hoe angstaanjagend dat kan zijn: de gladde muur bijna loodrecht onder je, de immense watermassa die tegen de wand duwt, de verborgen wereld in de peilloze diepte onder het spiegelende wateroppervlak. Zelfs de ervaren onderhoudstechnicus in het recente verhaal van Maylis de Kerangal en Joy Sorman (de in het Frans recent verschenen roman Sayvoz), wordt op zo’n dreigende plek door duizelingen en angstaanvallen bevangen en krijgt nachtmerrieachtige visioenen. Zo’n onheilspellend beeld is ook gevangen in een van de foto’s in de recente bundel fotosyntheses van Maarten Asscher. De foto laat een desolaat oorlogslandschap zien, zoals we nu dagelijks uit Oekraïne onder ogen krijgen: de ruïnes van een kerk, restanten van huizen. De foto blijkt geen oorlogstafereel, maar de bodem van een stuwmeer, dat één keer in de tien jaar leeg moet stromen, om noodzakelijk onderhoud te kunnen plegen.

Zijn twaalfde boek situeert de Waalse schrijver Antoine Wauters op het water van een heel concreet stuwmeer, dat ontstond door de bouw van de Tabqa-stuwdam bij Raqqa in Syrië. Zijn hoofdpersoon, de oude dichter Mahmoud Almasji, vaart er iedere dag in zijn dennenhouten sloep, denkend aan zijn gestorven vrouw en aan zijn verdwenen kinderen. Het Assad-meer, gevormd op de rivier de Eufraat en in 1973 officieel in gebruik genomen door de toenmalige president van Syrië, Hafiz al-Assad, wordt zo een tweede, heel aanwezige hoofdpersoon in het boek. De jihadisten van Daes (IS) nemen bezit van de dam, stoppen hem vol explosieven, er wordt om gevochten, de dam dreigt door te breken.

Tegen deze angstaanjagende achtergrond deint Almasji ieder dag op het meer. Vaak zet hij zijn snorkel en zijn hoofdlamp op en duikt hij naar beneden, dwalend in zijn herinneringen. Daar spreekt hij met zijn eerste vrouw, Sarah, met zijn tweede vrouw Leila-uit-de-bergen, daar maakt hij in gedachten brood klaar voor zijn drie kinderen, inmiddels opgeslokt door de oorlog. Leraar was hij, docent spraakkunst, een internationaal beroemd dichter, tot hij het niet langer verdroeg ‘betaald te worden om de corruptie en de machtsgeilheid van onze dierbare president in stand te houden.’ Hij liep weg, verdween drie jaar in de gevangenis. Toen hij eruit kwam, ‘droeg ik alleen nog een grote ijskap op mijn hoofd. Ik was mijn ziel kwijt.’ Spreken kan hij niet meer, hij schaamt zich voor zijn ‘angst op hete kolen’, voor ‘het treurige, afgematte schepsel’ dat hij is geworden: ‘het kwaad slaat van alle kanten toe, op allerlei manieren, maar het echte kwaad, ja, dat is zij, de afwezigheid.’

‘Wat is het woord van een oude man waard in een wereld/ als de onze? Heeft het zin te willen duren?/ De wereld is erdoor bezeten./ Zoveel mogelijk ruimte innemen./ Blijven duren./ Je eigen kamp laten triomferen./ Je familie./ Je God.’

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/12/het-verhaal-van-syrie-verwoord-in-het-verdriet-van-een-enkele-man-a4124229

 

Over De wedergekeerden van Georges Perec

‘J’erre près des berges de l’Elster. Elles sentent le genêt et les evergreens. Des gens blêmes, sevrés de mer, pêchent des brèmes et des espèces de flets.

Is uw Frans wat roestig geworden? Dan volgt hier de Nederlandse vertaling: ‘Elsters bermen werden m’n zwerfstreek. De brem en de evergreens beheersten de ether. Bleke mensen, geen enkele met zeebenen, hengelden er zeelt en sneep weg.’

Is dit beter? Duidelijk is in ieder geval dat we hier met een heel bijzondere tekst te maken hebben, zowel in het Franse origineel als in de Nederlandse vertaling. Het gaat om een fragment uit Les revenentes van Georges Perec, uit 1972, en de recente vertaling van Guido van de Wiel, De wedergekeerden.

Het eerste boek dat ik van Perec las, was Les choses (De dingen), zijn debuutroman uit 1965, over twee jonge mensen, ‘psychosociologen’, die marktonderzoek doen naar het consumptieve gedrag van hun tijdgenoten en en passant van zichzelf. Dingen verzamelen, objecten aanschaffen – dat is wat het gros van de mensen dan al bezighoudt. Perec (1936-1982) kreeg de Prix Renaudot voor het boek, dat vooral als een sociologische analyse van het toenmalige Frankrijk werd gezien. Niets wees er nog op dat Perec een van de origineelste schrijvers van Frankrijk zou worden.

Zijn oeuvre werd volstrekt uniek. Het heeft een sociologische, opsommende, romaneske of ludieke inslag en enkele van zijn titels, zoals W ou le souvenir d’enfance (W of de jeugdherinnering, 1975) en La vie mode d’emploi (Het leven een gebruiksaanwijzing, 1978) gelden als moderne klassiekers. Bij Perec zit onder ieder boek een verborgen autobiografische laag, die hij steeds op een andere manier vormgeeft. Zijn ouders emigreren vanuit Polen naar Parijs, waar Perec in 1936 wordt geboren. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sneuvelt zijn vader, die zich als vrijwilliger bij het leger had gemeld. Zijn Joodse moeder wordt opgepakt en verdwijnt naar Auschwitz. Hun zoon brengt de oorlog door bij zijn oom en tante in de Vercors. Die verdwijning, die wond, die leegte, is de bron van Perecs schrijverschap, die op alle mogelijke manieren cirkelt rond de verbeelding van het gemis.

Zo verscheen in 1969 La Disparition (’t Manco), een tekst waarin de letter e ontbreekt. Perec is dan lid geworden van de OuLiPo, Ouvroir de Littérature Potentielle, een groep schrijvers en wiskundigen die zichzelf bij het schrijven een bepaalde vormdwang oplegt, onder het motto ‘beperking bevrijdt’. De wedergekeerden, dat drie jaar na La Disparition verschijnt, kent een specifieke, tegenovergestelde regel: de auteur mag alleen de klinker e gebruiken, de andere klinkers gaan in de ban. Het levert een taalkundig bijzonder en inhoudelijk bizar boek op. Perec vormt veel dialogen, uitroepen, werkt met hoofdletters en vraagtekens. Zijn klinker e neemt de plaats in van ‘ei’ (Sène voor Seine, ‘nège’ voor ‘neige’), van de ‘ai’ (‘Je l’hême’ voor ‘je l’aime’, ‘frencèze’ voor ‘française’) of van de ‘i’ (‘extermeener’ voor ‘exterminer’). Hij kiest eigennamen met veel ‘e’s (René de Merelbeke, Thérèse, Mehmet, mémé Berthe) en ook zijn werkwoordsvormen zijn gekozen volgens de vormdwang die hij zichzelf oplegde. Wie de tekst enigszins wil begrijpen doet er goed aan hem hardop te lezen, iets wat ook geldt voor de Nederlandse vertaling.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/03/10/een-frans-boek-met-enkel-de-klinker-e-hoe-vertaal-je-dat-in-godsnaam-a4100019

 

Héroïnes romantiques, expositie Parijs

Op het Festival du Livre de Paris was de afgelopen dagen de spanning over de op handen zijnde verkiezingsuitslag voelbaar. ‘Stel je voor dat..’, zei iedereen tegen elkaar.
Om aan die dreigende sfeer even te ontsnappen bekeek ik tussendoor een expositie in het Musée de la Vie Romantique, in het 9e. Héroïnes romantiques heet de tentoonstelling. Bloeiende rozen op de binnenplaats, ontluikende blauwe regen, zoetgeurende passiebloemen – hier was de tweede ronde van de verkiezingen ver weg. Hoewel.. ik dacht aan Soumission, Houellebecqs roman waarin juist in dit quartier van Parijs rellen uitbreken na de verkiezingsuitslag die hij in zijn roman verbeeldt.
Maar nee, de zon schijnt, het museum opent net zijn deuren, er staat al een rij voor de minuscule ruimte waarin de kassa zich bevindt. Op de kruip-door-sluip-door route kom je langs een keur van negentiende-eeuwse vrouwen uit de literatuur, de beeldende kunsten en het theater. Sapho, Ophelia, George Sand, heldinnen uit het werk van Chateaubriand en Germaine de Staël, allemaal hebben ze het stof van eeuwen van zich afgeblazen, blij met onze tijd, waarin ze opnieuw in de belangstelling staan. Wie was de beroemde Rachel, die de rol van Phèdre speelde rond 1850? Wie was Flora Tristan ook alweer, over wie onlangs een vuistdikke biografie verscheen? Ik zie een mooi portret van George Sand, een pamflet uit 1848 dat oproept ook vrouwen stemrecht te geven, een schilderij van Anna Boleyn in haar Londense toren. Ik zie hoe Fragonard in 1822 Jeanne d’Arc schilderde op haar brandstapel, ik zie Delacroix die Romeo weergeeft op het moment dat hij zijn dode Julia in de armen sluit.
Zoetsappig of romantisch in de huidige zin des woords is het allemaal niet. Tragische heldinnen, sterke vrouwen op de meest dramatische momenten van hun leven  – dat is wat we zien.

Tot 4 september.

De woestijnroos van Qatar

Nooit had ik me afgevraagd hoe een woestijnroos er eigenlijk uitzag. Ik herinner me vaag dat Antoine de Saint-Exupéry erover schreef, de vliegenier die vaak over woestijnen vloog en er regelmatig crashte. Nu ik het Nationale Museum van Doha heb gezien, zal ik het nooit meer vergeten. Het museum, een ontwerp van de Franse architect Jean Nouvel, heeft een van de mooiste vormen die ik ooit zag. Als Doha nog woestijn was, zou je het over het hoofd zien, zo gaat het op in het landschap (dat nu een bouwput is, ook hier). Het museum heeft de vorm van dat gesteente, dat mineraal dat in woestijnen aan het oppervlakte komt en dan snel verdampt: het zijn nog nauwelijks ontloken rozen, met een veelheid van blaadjes, sierlijk en breekbaar.
De galeries van het museum zijn als het ware aan elkaar geschakelde rozenblaadjes, eenmaal binnen – het kost overal altijd moeite de ingang te vinden, omdat nergens bordjes staan – val je van de ene in de andere verbazing. Een video over de parelvisserij, waarvan Qatar leefde voordat er olie en gas werd ontdekt. Wandhoge films van de strijd tegen de Ottomanen, de Britten en andere historische schermutselingen, met haldhaftige mannen op paarden en kamelen. Een hele schaarsverlichte ruimte met sieraden en kleden van toen tot nu, zonder uitzondering rijk versierd met parels. De ontdekking van het gas, de zakelijke overeenkomsten, de machinerieën. Tot slot een portrettengalerij van alle mannen die een rol hebben gespeeld in de geschiedenis van Qatar en de relaties met omliggende landen. Zonder uitzondering dragen ze de Arabische guhtrah (de doek op het hoofd) en de thobe, een stralend witte, rechte ‘jurk’ die tot de grond reikt. Vrouwen komen in deze geschiedenislijn niet voor.