Wie zijn de gele hesjes? Het staat al in de romans van de afgelopen maanden.

Wie zijn de gele hesjes? En wat willen ze? Het is een vraag die de afgelopen weken voortdurend is gesteld. Kijk naar de puber Anthony, die opgroeit in een arbeidersgezin in Heillange, in het noordoosten van Frankrijk, waar de sluiting van de staalindustrie voor werkeloosheid zorgt. Hij is de zoon van een ontslagen staalarbeider en ex-vrachtwagenschauffeur, die nu de eindjes aan elkaar probeert te knopen als tuinman. Hij heeft nog een motor in de garage staan waar hij niet meer op wil rijden: het doet hem teveel denken aan de tijd dat hij nog de illusie had jong en vrij te zijn. Als hij drinkt wordt hij gewelddadig. Anthony’s moeder heeft al een paar keer haar koffers gepakt. Maar ze komt toch weer terug. Als ze weer thuis is laat ze een nieuw permanentje zetten en gaat het leven door als ervoor. Soms gaat Anthony naar een feestje in een andere wijk. Daar ziet hij hoe zijn rijkere leeftijdsgenoten wonen, de zonen van hoge ambtenaren, apothekers, ingenieurs en grootindustriëlen. Ze hebben drugs, een retourtje Maastricht is voor hen geen probleem.
Of neem de twintigjarige Candice, geboren in een arme buitenwijk. Ze is fietskoerier voor een bedrijfje waarvan de eigenaar een business school heeft gedaan. Als hij haar tot seks dwingt, vlucht ze. Weg baan. Ze speelt de hoofdrol in Shakespeare’s Richard III, uit haar mond komt de eerste zin van het stuk: ‘Now is the winter of our discontent’. Candice ontmoet Jones, een jazzmusicus, die ondanks allerlei bijbaantjes, nauwelijks genoeg verdient om zich in leven te houden.
Maak tenslotte kennis met de vader van Edouard. Hij werkte in een industriestadje in Picardië, ging de kroeg in als hij aan het eind van de week zijn loon kreeg en sloeg zijn vrouw als hij thuis kwam. Ze ging van hem weg. Toen kreeg hij een ongeluk en werd hij arbeidsongeschikt. De medicijnen worden steeds duurder, de banen die hij krijgt aangeboden liggen ver van zijn woonplaats.
Anthony, Candice, Jones en de vader van Edouard zijn hoofdpersonen in recent verschenen Franse boeken. Anthony is het belangrijkste personage uit Leurs enfants après eux van Mathieu Nicolas, de roman die ruim een maand geleden werd bekroond met Frankrijks belangrijkste literaire prijs. Candice en Jones komen uit de pen van Thomas B. Reverdy. Zijn roman met de voorspellende titel L’hiver du mécontentement (De winter van onze ontevredenheid) kreeg onlangs de prix Interallié 2018. De vader van Edouard tenslotte is de vader uit de titel Ze hebben mijn vader vermoord, van Edouard Louis, een biografisch politiek pamflet dat ook onlangs in het Nederlands verscheen.
Lees de boeken die er de afgelopen maanden in Frankrijk verschenen en je ziet wie de gele hesjes zijn. Het zijn Fransen die niet behoren tot de hoogste klassen, die niet in Parijs wonen, die de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen, die zien dat stijging op de sociale ladder een illusie is geworden. Het zijn ouders die beseffen dat hun kinderen het niet beter zullen hebben dan zijzelf. Het zijn Fransen die zien dat de ongelijkheid vergroot wordt, dat de kloof tussen arm en rijk groter wordt: de belasting voor de ‘solidariteit op het kapitaal’ is afgeschaft terwijl de brandstofprijzen extra worden belast.
‘De geschiedenis die op school werd onderwezen was niet jouw geschiedenis’, schrijft Edouard Louis in zijn boek, ‘ze leerden ons de geschiedenis van de wereld en jij werd buiten de wereld gehouden.’ Schrijvers zijn antennes van onze samenleving.
Wie zijn de gele hesjes? Je hoeft er de recente romans uit de Franse rentrée maar op na te lezen.

 

De vlecht van Laetitia Colombani

‘Deze roman brengt je aan het wankelen’, zei François Busnel, presentator van het populaire Franse boekenprogramma La grande librairie, ‘hij heeft alles: muzikaliteit, ritme, spanning, sterke personages, een intrige die je pakt tot aan de laatste zin.’ Zo werd in de zomer van 2017 op alle Franse stranden het boek met de zwart-gele boekomslag gelezen. De vlecht van Laetitia Colombani werd een bestseller. De debuutroman verschijnt inmiddels in bijna dertig vertalingen.

Colombani (1976) is actrice, scenarioschrijfster en producente. Van de film naar de literatuur – Colombani is niet de eerste die zich waagt aan het schrijven van een roman.

De vlecht is een roman over drie vrouwen op drie verschillende continenten. De eerste vrouw met wie we kennismaken is Smita, een vrouw uit Badlapur in India, een ‘dalit’, een ‘onreine’, een vrouw die behoort tot de laagste Indiase kaste. Met blote handen leegt ze dagelijks de latrines van twintig huizen, ze gaat blootsvoets, zoals een paria, die onzichtbaar moet blijven, behoort.

Colombani’s tweede vrouwelijke personage is Giulia, een jonge vrouw die werkt in haar vaders atelier in Palermo, op Sicilië. Al bijna een eeuw leeft haar familie van de cascatura, het lokale gebruik om afgeknipt haar te hergebruiken en er pruiken van te fabriceren. En de derde vrouw is Sarah, een ambitieuze advocate uit Montreal, die door het glazen plafond is gestoten en nog hoger wil klimmen op de professionele ladder.

Lees verder via

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/11/23/drie-sterke-vrouwen-in-uiteenlopende-werelden-a2756238

 

Goncourt nominaties laten een trend zien: de transclasse

Wie schrijft spreekt uit andermans naam, in andermans plaats, zei de Franse socioloog en schrijver Édouard Louis bij zijn recente bezoek aan Amsterdam. Schrijvers moeten zich daarom afvragen wie er niet spreekt, wie er niet bij is, wie níet gehoord wordt. Wie is er zo afwezig dat we hem niet eens missen?

In Louis’ eerste autobiografische romans zijn dat de ‘petites gens’ uit een industriestadje in Picardië, de werkloze, gewelddadige vader, de moeder die thuis de klappen opvangt, de geterroriseerde homoseksuele jongen. En de dorpsgenoten die de bezuinigingen van de regering aan den lijve voelen, degenen die niet profiteren van de globalisering. Louis herinnert zich hoe hij in 2008 – hij was 16 – naar de tv keek toen J.M.G. Le Clézio de Nobelprijs kreeg. Waarom sprak hij over fictieve personages die het moeilijk hebben in het leven? Waarom sprak hij niet over hén, hier, in Noord-Frankrijk, zíj hadden het net zo moeilijk! Louis: „Mijn sociale klasse stierf van de afwezigheid.”

Als het aan hem ligt, komt daar verandering in: „Hoe kun je over iets anders schrijven dan over geweld, klassenstrijd, armoede, onrecht, homofobie, racisme en vernedering? Literatuur moet de lezer confronteren en wel zo dat die zich niet lachend kan afwenden.”

Edouard Louis is een ‘transfuge de classe’, iemand die van het ene naar het andere milieu is opgeschoven. Hij doorbrak de wet van de ‘sociale reproductie’, waar dat in Frankrijk zeldzaam is: in zeven van de tien gevallen wordt een kind van arbeiders zelf arbeider. Louis (26) is een uitzondering, net als zijn vriend en socioloog Didier Eribon (65), de schrijfster Annie Ernaux (78) en de auteur van De kunst van het verliezen, Alice Zeniter (32).

Rijkeluiszoontjes

Sinds deze rentrée kunnen we een naam aan dit lijstje toevoegen, die van Nicolas Mathieu (40). Zijn roman Leurs enfants après eux kreeg woensdag de prix Goncourt, de belangrijkste Franse literatuurprijs. Het boek is een vuistdikke coming-of-age-roman, met vaart, geschreven in de nuchtere, rauwe taal van alledag, met veel dialogen. Mathieu heeft een verhaal te vertellen: dat van zijn alter ego en diens leeftijdgenoten die opgroeien in Heillange, een imaginair stadje in het noordoosten van Frankrijk. De krimp in de staalindustrie veroorzaakt werkloosheid: ‘De mannen spraken weinig en stierven vroeg. De vrouwen verfden hun haar en keken naar het leven met een optimisme dat langzaam afnam. Eenmaal oud geworden herinnerden ze zich hoe hun man zich afbeulde op zijn werk en daarna naar het café ging, dachten ze aan hun zoon die zich op de weg had doodgereden, en dan hadden ze het nog niet eens over de mannen die er doodleuk vandoor waren gegaan. […] Bij ons werd je ontslagen, werd er gescheiden, werd je bedrogen of kreeg je kanker. We waren gewoon normaal.’

Lees verder:

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/11/08/sociale-mobiliteit-vergeet-het-maar-a2754507

Philippe Claudel en Khaled Hosseini

Vorige week vroeg een Franse journalist aan de Vlaamse schrijver Stefan Hertmans of zijn historische roman Le coeur converti (De bekeerlinge) ook door een hedendaagse bril gelezen kon worden. Mocht hij het verhaal over de twee geliefden in de twaalfde eeuw, op de vlucht vanwege hun verboden verhouding, ook lezen als een metafoor voor de vluchtelingen van nu? Hertmans antwoordde dat hij zelf geen hedendaagse elementen in zijn boek had willen brengen, het was een verhaal uit de vroege Middeleeuwen. Maar verder: ja, literatuur neemt het al eeuwen op voor de buitenstaander, voor de verstotene, de ‘ander’, de vluchteling.

Het werk van Philippe Claudel, die deze vrijdag de SPUI25-lezing houdt in Amsterdam, illustreert dat als geen ander. De roman waarmee hij beroemd werd, Grijze zielen (2003), gaat over de moord op een uitzonderlijk mooi tienjarig meisje in 1917, een buitenbeentje. Het is niet zozeer een boek over 1914-1918 als wel een boek over wat oorlog doet met een mens. Zijn novelle Het kleine meisje van meneer Linh (2016) gaat op het eerste gezicht over een grootvader en zijn kleinkind, maar blijkt bij nader inzien een geëngageerde fabel over asielzoekers. In Het verslag van Brodeck (2008) laat Claudel zien hoe er irrationele, xenofobe gevoelens de kop opsteken als er een vreemdeling in een klein dorp komt wonen.

Iedere schrijver staat, bewust of onbewust, in verhouding tot zijn eigen tijd. Dat weten wij lezers maar al te goed en dus lezen we tussen de regels door: wat staat er? En vooral ook: wat staat er niet? ‘Een roman brengt je daar waar feitelijke verwoording tekort schiet’, zei Hella S. Haasse, ‘er gebeurt iets waardoor je zicht op de werkelijkheid verruimd wordt.’ Een romanschrijver reikt ons, onnadrukkelijk en indirect, die dingen aan waar het hem om gaat. Daarvoor heb je lange adem nodig – die van de roman.

Lees verder via

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/09/21/voel-hoe-wij-omgaan-met-vluchtelingen-a1617290

 

De vrouw die vluchtte van Anaïs Barbeau-Lavalette

Kunstenaar Suzanne Meloche (1926-2009) liet haar kinderen adopteren om zich volledig op haar werk te kunnen richten. Vrijheid voor alles.

De tweeëntwintigjarige Suzanne Meloche gaat in de jaren veertig om met jonge kunstenaars van de avant-gardistische automatistenbeweging in Quebec. Ze is zwanger. Op een avond krijgt ze zin om zelf te gaan schilderen. Ze schildert een figuratieve vogel, een rode vogel ‘met reusachtige vleugels en een sierlijke snavel’, die zich uitstrekt over het hele doek. Als haar man thuiskomt ‘glimlacht hij’, en ‘levert hij kritiek op zoveel conventie.’

Een paar dagen later gaat Suzanne, met haar mans schilderijen onder de arm, naar het Museum van Schone Kunsten en weet de directeur daar te overtuigen dat hij ze tentoon moet stellen. Bij terugkeer is haar man aan het schilderen. Onder zijn verf ziet ze haar rode vogel verdwijnen. ‘Meer blijft er van zijn tijdelijke vlucht niet over’.

Overgeschilderd, weggewerkt, de mond gesnoerd. Het is een cruciaal beeld in het levensverhaal van Suzanne Meloche (1926-2009), tekenend voor haar tijd en voor veel vrouwen van haar generatie. Maar Suzanne laat zich niet ringeloren. Ze vertrekt, gaat haar eigen gang, brengt haar kinderen bij een opvang en laat ze adopteren. Vrijheid voor alles.

Anaïs Barbeau-Lavalette: De vrouw die vluchtte. Vert. Katelijne de Vuyst. Querido, 328 blz. € 20,-

Lees verder op:

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/10/12/een-artistieke-grootmoeder-om-te-haten-a2417667

 

Lees meer

Les correspondances de Manosque 2018

Voor de twintigste keer staat het provençaalse dorpje Manosque bol van de literatuur. Duizenden mensen stromen toe om onder de platanen, op de middeleeuwse pleintjes en in het theater Jean Le Bleu de schrijvers van de rentrée te beluisteren. Jean Christophe Bailly, een welbespraakte brombeer van rond de 70, wordt geïnterviewd over Saisir, zijn nieuwe essay over Wales. Bailly heeft een eigen signatuur, hij gaat uit van landschappen, observeert ze nauwkeurig, bezoekt kleine lokale musea, destilleert er de verhalen en  refereert al schrijvend aan romans, poëzie. Hij rolt van het ene verhaal in het andere, de interviewer kijkt het geamuseerd aan. Een pleintje verderop discussieert de Mexicaanse Aura Xilonen met de levendige, in Manosque erg populaire schrijver Miguel Bonnefoy (Sucre noire). Ze trekken honderden bezoekers.

De avondvoorstellingen zijn al dagen van te voren uitverkocht. Wie niet ruim op tijd is, is geheid zijn kaartje kwijt. 800 mensen luisteren naar Mathieu Almaric en musicus Dominique Mahut, die de Brieven van een twintigjarige soldaat van Jacques Higelin ten gehore brengen. Zanger en acteur Higelin, die in april van dit jaar stierf, is razend populair, tijdens de voordracht kun je een speld horen vallen, het applaus is ovationeel. De twintigjarige Franse soldaat uit de titel is in 1960 uitgezonden naar Algerije, waar de onafhankelijkheid wordt bevochten. Hij schrijft smachtende brieven naar zijn geliefde. Haar lippen, haar lichaam, zijn dromen, hun toekomst, gemis, wanhoop. Na twee jaar blijven zijn brieven uit, desondanks houdt zijn liefde stand.

De avond ervoor beluisterde ik in de Stadsschouwburg Halina Reijn in La voix humaine van Jean Cocteau, in de regie van Ivo van Hove. Een wanhopige vrouw die uit alle macht probeert haar geliefde terug te winnen, in een laatste telefoongesprek. Ze doet haar uiterste best haar verdriet niet te tonen, verhult en verbergt. Ook zij is verlaten, ook zij kan niet verder. Zij springt; Higelins soldaat schrijft verder. Moedig voorwaarts. Cocteau stelt de vraag naar de existentiële leegte, waartoe ben ik op aarde, wat doet het ertoe, wat is de zin van alles. Reijn, als de grote actrice die ze is, brengt het over, ze wordt de wanhoop, ze incarneert de angst. Amalric draagt de tekst voor, en blijft wie hij is. Ondanks de schoenen die uit gaan. Ondanks zijn pianosolo.

Ik denk terug aan de monoloog die ik een tijd geleden zag van Ramsey Nasr, De andere stem. Hij liet de man aan de andere kant van de lijn aan het woord, de man met wie Cocteau/Halina zo wanhopig spreekt. In zijn versie waren er ook momenten van ontspanning, van humor. Literatuur en toneel – de absurditeit van het leven zelf.

 

Eric Vuillard over De orde van de dag

Parijs, 38 graden, geen zuchtje wind in de kantoren van uitgeverij Actes Sud. Zijn overhemd is doorweekt, maar zijn ogen stralen. Hij geniet ervan over de geschiedenis te spreken, op vragen antwoordt hij in elegante pirouettes. Éric Vuillard (Lyon, 1968) houdt ervan achter historische maskers te kijken en clichés tegen het licht te houden. Heerlijk – in de archieven duiken, grasduinen in de coulissen en in de schijnwerpers zetten wat er zich schuilhoudt.

Vuillards achtste récit, zoals in Frankrijk de literaire non-fictie wordt genoemd, werd bekroond met Frankrijks belangrijkste prijs, de Prix Goncourt. De orde van de dag (L’ordre du jour) schetst in een aantal sleutelscènes, tragisch en hilarisch tegelijk, de aanloop tot de Anschluss, de Duitse annexatie van Oostenrijk in 1938. In het eerste hoofdstuk zoomt Vuillard in op een geheime bijeenkomst op 20 februari 1933, in de Rijkskanselarij in Berlijn, waarbij 24 Duitse groot-industriëlen (Krupp, Opel, Siemens, Agfa, etc.) hun portemonnee trekken om Goering en Hitler met miljoenen te steunen.

De afgelopen jaren zijn er in Frankrijk verschillende boeken over de Tweede Wereldoorlog verschenen, bijna allemaal even succesvol. Waar komt die interesse van de Fransen voor deze periode volgens u vandaan?

„Literatuur is een sociaal fenomeen, ze is schatplichtig aan de sociale en politieke spanningen. Ze weerspiegelt die niet per definitie, ze houdt afstand, maar ze probeert er wel iets over te zeggen. Dat geldt zeker voor literatuur over de geschiedenis. Het heden is vaag, ontoegankelijk, de geschiedenis wordt dan een toevlucht. Het geeft je de mogelijkheid een uitweg te vinden, oorzaken uit te pluizen, een manier om je tot de werkelijkheid te verhouden. Ik kan de vergaderingen over de Brexit van nu niet beschrijven, maar wel die van de Duitse staatshoofden met kopstukken uit de financiële en industriële wereld van toen. Bij dat soort vergaderingen is er altijd iets gevaarlijks, iets geheimzinnigs. De oorlog was tumultueus, tragisch, het is nog warme geschiedenis, het draait om politiek. De geschiedenis van toen biedt, in een tijdperk waarin er nauwelijks ideologieën meer zijn, ideologische verheldering. Dat geldt voor Fransen, maar net zo goed voor Amerikanen of Nederlanders.”

Lees verder op

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/08/30/de-propaganda-van-goebbels-beinvloedt-ons-nog-steeds-a1614743

 

Houellebecq over Schopenhauer

In de bundel Rester vivant uit 1991 steekt Michel Houellebecq de beginnende dichter een hart onder de riem: hij zal lijden, maar dat is niet erg, lijden is goed en vruchtbaar voor een dichterschap, hoe intenser hoe beter. Hij voorspelt dat de jonge dichter bevangen zal worden door angst en verbittering, hij zal zijn bestaan als pijnlijk zinloos ervaren en aan de drank gaan. Maar in die ellende zal hij een paar momenten vinden om te schrijven. Die ogenblikken moet hij goed benutten. Tenslotte moet de jonge kunstenaar er wel voor zorgen dat hij in leven blijft, een dode dichter schrijft immers niet meer.

Het zijn gedachten die, ironisch en quasi-nonchalant neergeschreven, overal in Houellebecqs werk resoneren. Ideeën ook die Houellebecq tot een geestverwant maken van Arthur Schopenhauer (1788-1860), de ‘filosoof van de wil’, aan wie Houellebecq een klein essay wijdt. Er is geen enkele denker zo ‘aangenaam en opbeurend’ als hij, schrijft hij. Houellebecq had Baudelaire gelezen, evenals Dostojevski, Lautréamont, de Bijbel, Pascal en De toverberg, toen hij, zo rond zijn 26e, Schopenauers De wereld als wil en voorstelling ontdekte, ‘het belangrijkste boek van de wereld’.

Tien jaar later zou hij nog één keer een vergelijkbare filosofische schok ondergaan, toen hij de positivist en Schopenhauers tijdgenoot Auguste Comte las. Sindsdien is er ‘op intellectueel vlak niets meer gebeurd’. Dat vindt hij knap vervelend, want ‘het gaat je op den duur de keel uithangen om midden in een tijdperk van middelmatigen te leven, vooral wanneer je jezelf niet in staat acht het niveau omhoog te halen.’

In aanwezigheid van Schopenhauer is Houellebecqs persoonlijke interpretatie van diens gedachtegoed, waarbij hij ruim uit zijn werk citeert en zijn eigen commentaar kort houdt. Dat is vaak ironisch en geestig, zonder uitleg, alsof alles vanzelf spreekt. Citeert hij Schopenhauers visie op het individu dat zichzelf in rustige contemplatie verliest en wordt tot ‘een zuiver, willoos, pijnloos, tijdloos subject van het kennen’, dan haakt Houellebecq aan met een paar opmerkingen over de kunstenaar. Die heeft als het goed is een ‘aangeboren neiging tot het passieve, je zou haast zeggen afgestompte aanschouwing van de wereld’. Een kunstenaar zou evengoed niets kunnen doen en alleen een beetje mijmeren over de wereld. Wie ambitie heeft, kan het wel vergeten. Juist een ‘amorfe minkukel die van meet af aan tot de status van loser voorbestemd lijkt’ kan het maken in de kunst. Alleen hij heeft de benodigde naïeviteit, de ‘onbedorven opmerkingsgave’ van een kind. Citeert Houellebecq Schopenhauer in zijn kritiek op de ‘Nederlandse stillevens’, omdat die de eetlust of wellust opwekken en zo de kijker uit ‘de zuivere contemplatie’ halen, dan vraagt Houellebecq zich af hoe het dan zit met de pornografie: kan die niet ook kunst zijn, als hij erin slaagt de begeerte buiten de deur te houden? Hoe hij zich dat voorstelt, licht hij niet toe.

En zo blijft er in zijn commentaar wel meer een open vraag. In aanwezigheid van Schopenhauer is dan ook precies wat de titel weergeeft: de filosoof ís er, net als de fragmenten die Houellebecq aanspreken. Tot een echte dialoog, een gedegen commentaar komt het niet. In het laatste hoofdstukje (2 bladzijden, over bezit), als je een conclusie verwacht, blijft commentaar zelfs geheel uit.

Dat neemt niet weg dat dit boekje fascinerende lectuur is voor lezers van Houellebecq die zich afvragen waarom al zijn hoofdpersonen van de wereld vervreemde individuen zijn, worstelen met innerlijke leegte, met de bevrediging van hun seksuele begeerte en meer in het algemeen waarom ze zo lijden aan het leven.

 

Michel Houellebecq: In aanwezigheid van Schopenhauer. Vertaald en van een voorwoord voorzien door Martin de Haan. Arbeiderspers. 95 blz, € 15

Aal onder water, de debuutroman van Ali Zamir

De debuutroman van Ali Zamir bestaat uit één zin van meer dan driehonderd bladzijden – een literair-technisch hoogstandje dat in de recente Franse literatuur onder meer Marie NDiaye en Mathias Enard eerder lieten zien. Beiden kregen voor een latere roman de Prix Goncourt. Geen wonder dat het debuut van Ali Zamir, nu vertaald, twee jaar geleden hét evenement was van de Franse rentrée.

De vertelster van Aal onder water heeft haast om haar verhaal te doen, ze raakt steeds meer buiten adem, de urgentie wordt steeds groter. Als lezer voel je de tijdsdruk oplopen, snel je langs de zinnen, en hap je – bij de komma en de witregel die af en toe als een vluchtheuvel opduiken – even naar adem. Meegezogen word je door de cadans van golvende zinnen. Nieuwsgierig ben je naar die vrouw die door de aarde is ‘uitgespuugd’ en door de zee wordt opgeslokt. Beelden jagen door haar hoofd, scènes die ze wil vangen om zich te herinneren hoe ze daar, in de golven die ‘als furieuze monsters’ over haar heen slaan, terecht is gekomen.

Aal heet ze, de zeventienjarige vrouw die zich midden in de oceaan vastklampt aan een jerrycan, terwijl haar vingers langzaam verkrampen. In een lange, meanderende monoloog laat ze haar leven voorbijtrekken. Ze houdt van ‘alige verhalen, ongewone verhalen die kronkelen als een aal’. Alleen die benaderen volgens haar de realiteit. ‘Alig’ klankspel is favoriet (paradoxaal, illegaal, schandaal).

Lees verder via

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/07/27/een-vrouw-uitgespuugd-door-de-aarde-a1611324

Olga van Bernhard Schlink

Liegen en bedriegen – dat is een thema waarmee de Duitse schrijver en jurist Bernhard Schlink (1944) goed uit de voeten kan. Een leugentje om bestwil, een uitvlucht uit puur egoïsme, een excuus om de ander te sparen. Je vindt ze allemaal terug in zijn oeuvre. Soms gaat het geheugen, manipulatief en creatief, met ons op de loop. De grenzen tussen werkelijkheid en verbeelding, tussen echt gebeurd en echt gevoeld zijn vaak vloeibaar. ‘Als we liegen om het een ander makkelijker te maken’, zei Schlink ooit, ‘liegen we in wezen omdat we het onszélf makkelijker willen maken. Daar kan een levensleugen uit voortkomen.’

Dat laatste is het geval in Olga, een mooi portret van een sterke, realistisch ingestelde vrouw aan het begin van de 20ste eeuw. Na de vroege dood van haar ouders is haar Duitse grootmoeder vastbesloten de Slavische kant van haar zwijgzame kleindochter uit te vlakken en een echte Duitse van haar te maken. Tevergeefs. Olga zal haar leven lang rustig en vastbesloten haar eigen boontjes doppen. Vinden de leraar en de dominee het onnodig dat ze als meisje een vervolgopleiding doet? Dan maakt ze zich Linnaeus, Faust en Von Humboldt zelf wel eigen. Vinden de rijke ouders van haar grote liefde Herbert haar te min? Dan blijft die liefde zonder boterbriefje intact, een heel leven lang. Herbert houdt ook van haar, maar hij houdt nog meer van zijn eigen dromen. Hij wil ‘meer dan de velden, het landgoed, het garderegiment, hij wil iets dat er bovenuit stijgt’. Zij wil graag ‘een nieuwe vulpen en een zomerjurk, geld voor een kamer’. En dus gaat hij vrijwillig in dienst om met ‘de koloniale troepen’ de Herero te onderwerpen in ‘Duits-Zuidwest-Afrika’ en reist hij daarna naar Argentinië, Siberië en Brazilië. Hij gaat naar de Noordpool met een expeditie waar hij nooit van zal terugkeren.

Lees verder op

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/06/28/olga-leeft-met-iets-wat-niemand-hoeft-te-weten-a1608278