Ouder worden in de literatuur – van Casanova to De Beauvoir, van Duras tot Roth

Iedere vrouw boven de 40 in Frankrijk gebeurt het. Van het ene moment op het andere wordt ze niet langer aangesproken met ‘mademoiselle’, maar met ‘madame’. In een artikel in The Guardian legde de Franse schrijfster Marie Darrieussecq de Engelsen onlangs uit wat het verschil is: de Fransen noemen een vrouw ‘mademoiselle’ zolang ze er in hun ogen jong en aantrekkelijk uitziet. Er kan nog met haar geflirt worden, het is de moeite waard te proberen haar in bed te krijgen. Wordt het ‘madame’, dan is haar tijd voorbij. Voor Darrieussecq mede reden om te pleiten voor afschaffing van het woord ‘mademoiselle’, een man is immers op alle leeftijden een ‘monsieur’.
Wanneer ben je eigenlijk oud in 2013? En wat betekent dat dan? Dat is de vraag die Martine Boyer-Weinmann stelt in haar ‘anthropologie littéraire de l’âge’, een recente, gedegen wetenschappelijke studie met de Durassiaanse titel Vieillir, dit elle. Dat ‘vieillir’ is een worsteling – zoveel is meteen duidelijk. Uit ontzetting over het feit dat hij drie maanden later 50 zou worden, schreef de Franse schrijver Stendhal stiekem aan de binnenkant van zijn ceintuur: ‘J.vaisavoirla5’. In dezelfde toestand van shock noteert Giacomo Casanova in zijn autobiografie De geschiedenis van mijn leven dat hij in september 1763, op zijn achtendertigste, ‘begon te sterven’. Bij Marguerite Duras viel het kwartje eerder, in haar autobiografische roman De minnaar lezen we (in de vertaling van Marianne Kaas): ‘Op mijn achttiende ben ik oud geworden. (..) Die veroudering is abrupt geweest. Ik vond dat niet angstaanjagend, integendeel, hoe de veroudering van mijn gezicht zich voltrok heb ik gezien met dezelfde belangstelling als waarmee ik bijvoorbeeld de gebeurtenissen in een boek zou hebben gevolgd. (..) Ik heb een verwoest gezicht.’ Uit dat verwoeste gezicht, uit de manier waarop Duras haar eigen plotse verouderingsproces heeft gelezen en vormgegeven, is in zekere zin Duras als schrijfster geboren.
Hoe worden mensen oud in de literatuur? De vijfenzestigplusser van nu is immers sportief, reislustig en zongebruind. Híj is fit en voetbalt met zijn kleinzoon, zíj is rimpelloos en gaat zingend naar de kinderboerderij met het kroost van haar werkende dochter. De ‘babyboomer is een dynamische zestiger’, schrijft Boyer-Weinmann, iemand die in zijn tienerjaren ‘verrukkelijke utopieën’ koesterde, hij was ‘geboren om nooit oud te worden, nooit te sterven’. En achterom kijken – daar heeft de babyboomer nooit de tijd voor genomen, veronderstelt ze.
Maar hoe zit dat in de literatuur? Wie het werk van een schrijver volgt, volgt tegelijkertijd, onvermijdelijk, zijn of haar proces van ouder worden. Crises, breekpunten, de balans opmaken – het zijn altijd literaire  onderwerpen geweest. Is er eigenlijk een verschil tussen de manier waarop vrouwelijke en mannelijke auteurs met dat proces omgaan?Ja, zegt Boyer-Weinmann in een interview met dagblad Le Monde. In het vrouwelijke schrijven wordt er een stuk minder gezucht en gesteund, er worden minder angsten gekoesterd en geventileerd: ‘het vrouwelijke schrijven is prikkelender en stimulerender’ (dan dat van mannelijke schrijvers).
Aan die laatsten besteedt de wetenschapster niet veel aandacht. In een noot verwijst ze naar een paar late romans van Philip Roth, de Amerikaanse schrijver die onlangs aankondigde definitief met schrijven te stoppen. Inderdaad – zijn alter ego’s takelen lichamelijk af, lijden aan allerlei ouderdomskwalen en worstelen met doodsangst. Exit geest bijvoorbeeld opent met een man die naar New York rijdt voor een bezoek aan zijn uroloog. Sinds zijn prostaatoperatie is hij incontinent geworden, hij heeft weinig lol meer in zijn leven.
En ja – zijn Franse collega Michel Houellebecq, vijftiger, kreunt ook over zijn vorderende leeftijd. ‘Le monde est ennuyé de moy’, citeert hij Charles d’Orleans, de wereld heeft genoeg van mij en ik van hem, ‘et moy pareillement de luy’. Daarbij vergeet hij wel aan te tekenen dat de Franse vorst 40 jaar van zijn leven als gijzelaar moest slijten in een Engels fort. Houellebecqs recentste roman, De kaart en het territorium, draait om veroudering, aftakeling, ziekte, euthanasie en de dood. Het ultieme project van zijn hoofdpersoon, een beeldend kunstenaar, bestaat uit hypnotiserende beelden waarin voorwerpen verrotten, in elkaar schrompelen, verdrinken in lagen van vegetatie. Ashes to ashes, vergankelijkheid alom.
En wat te denken van de uitspraken van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre? Op zijn zeventigste verklaarde hij in een interview dat zijn geest nog superkrachtig was. Hij duldde geen oude mensen in zijn buurt, met dertigers wilde hij zich omringen. Oude mensen die hij ook in hun jonge jaren had gekend hadden ‘al hun frisheid verloren’.
Maar oudere mannelijke schrijvers kunnen hun nostalgie, doodsangst, obsessies of zelfoverschatting ook sublimeren in energiek schrijverschap. Dat bleek twee jaar geleden bijvoorbeeld uit De Patagonische haas van de 87-jarige filmmaker Claude Lanzmann. Zelden verscheen er een gretiger ode aan het leven. In een van zijn artikelen in zijn daarna verschenen bundel Le tombe du divin plongeur (2012) bejubelt hij de energie van Simone de Beauvoir, met wie hij ooit zeven jaar samenwoonde. Haar ‘onstilbare reislust’, haar ijzeren discipline, haar wil op reis alles te zien en te weten – het dwong bij hem diep respect af, zeker omdat zij op dat moment (al) 44 was en hij 27.
Boyer-Weinmann beschouwt De Beauvoir – hoe kan het anders – als de oermoeder van het vrouwelijke schrijven over ouder worden. De Franse filosofe wijdde haar bestaan aan de metamorfoses in een vrouwenleven. In haar eerste dagboeken uit 1926 (ze is dan 18) roept ze uit dat ze ‘zoveel ouder is dan haar leeftijdgenoten’, in haar beroemde essay De ouderdom(1970) laat ze zien hoe schandelijk de samenleving omgaat met bejaarden, een taboe dat ze als eerste doorbreekt. Haar romanpersonages verouderen tegen de achtergrond van hun gefnuikte ideologische idealen en hun onvermogen de loop van de geschiedenis te veranderen.  ‘Ik heb nooit een vrouw ontmoet’, schrijft De Beauvoir, ‘die blij was dat ze oud werd’. Ook haar eigen leven en dat van haar moeder neemt De Beauvoir onder de loep – dat feitelijk, afstandelijk en zonder in wanhoop of pathetische zelfoverschatting te vervallen.
Vóór De Beauvoir waren er George Sand en Colette, schrijfsters die tot op hoge leeftijd positief in het lev
en stonden. Tot op de dag van vandaag een patent tegengif voor iedere vorm van levensmoeheid. ‘Ik ben 75’, schrijft Sand in haar dagboek, ‘ik voel me veel beter dan in mijn jeugd, ik word zonder problemen wakker, ik ben kalm en nooit meer verkouden’. Ná De Beauvoir waren er Doris Lessing en Annie Ernaux, vrouwen die hun leven lang schreven. In een van Lessings recentste boeken, De grootmoeders  vertelt ze het verhaal van twee hartsvriendinnen die ieder ieder een relatie met de zoon van de ander – totdat ze zichzelf te oud beginnen te vinden en hun zonen aanraden een vrouw van hun eigen leeftijd te zoeken. Les années (2007) is het magnum opus van Annie Ernaux. Op de sociologische manier die haar eigen is komt ze terug op de cruciale etappes uit haar leven: een jeugd in een arbeidersmilieu, passie, ziekte, dood – en schrijft daarmee een prachtig collectief beeld van het verstrijken van de tijd in het leven van iedere vrouw van haar leeftijd.
Zo analyseert Boyer-Weinmann bij Hélène Cixous, Nancy Huston, Nuala O’Faolain, Regine Detambel en Benoîte Groult en anderen hoe vrouwen omgaan met het voortschrijden van de tijd en met hun eigen veroudering. Er is geen geklaag, valt haar op, nauwelijks wrok, geen diepe wanhoop. Deze vrouwen registreren de metamorfose van hun lichaam, ze zien hoe ze steeds weer van gedaante wisselen. Hun sociale leven verandert, ze nemen steeds vaker hun toevlucht tot de boekenkast. ‘Om door te gaan met leven, moet de dood in ons gedood worden’, schrijft de onderzoekster. En daar zijn ze volop mee bezig. ‘Nooit zal ik ophouden nieuwe dingen te ontdekken’, schrijft Colette een paar weken voor haar dood, ‘iedere keer als ik wakker word is de wereld nieuw voor mij’.
Mannen anticiperen nauwelijks op het feit dat ze ouder zullen worden, zegt Boyer-Weinmann in Le Monde, hen slaat de angst pas goed om het hart op het moment dat ze impotent worden, of incontinent. Vrouwen zijn realistischer, ze kijken vooruit. Al jong weten ze dat er een dag zal komen waarop ze niet langer met ‘mademoiselle’ zullen worden aangesproken.

Martine Boyer-Weinmann: Vieillir, dit-elle. Une anthropologie littéraire de l’âge. Champ Vallon. € 19