Gisteravond, 13 november, in Parijs
Rond half tien gisteravond begonnen de berichtjes binnen te stromen. Eerst bij de uitgever. Een grap, dacht ze. Maar even later werd ze bleek. De Bataclan, een concertzaal, waar ze zelf ook regelmatige naar toe ging, er werd geschoten, las ze ons voor, vrienden zagen het gebeuren. Na een Frans-Nederlandse avond met Louise O. Fresco en Jean-Christophe Rufin aten we met een kleine groep vrouwen vlakbij de Alliance Française de Paris, om de hoek bij boulevard Raspail. Ook de ambassademedewerkers begonnen nu ene na het andere bericht binnen te krijgen. Al onze inboxen begonnen tegelijk vol te stromen. Schrik en angst. In no time was het restaurant zo goed als leeg, de achtergeblevenen keken voortdurend naar hun I-Phone.
We betaalden, buiten was het donker en bijna uitgestorven. Taxi’s die mensen afleverden wilden ons niet meenemen. Auto’s snelden langs ons heen, een enkele bus die we niet nodig hadden stopte op een verlaten halte. De straten waren leeg, hoewel het niet koud was bibberden we bij het oversteken. De snelste weg bleek onmogelijk: de toegang werd versperd door een klein peloton gewapende soldaten. Ce n’est pas encore fini, mesdames. Omlopen dus. Binnen blijven als u thuis bent. De paar mensen die we nog tegenkwamen liepen hard, keken op hun telefoon, rakelings langs de huizen alsof ze zo weinig mogelijk plaats wilden innemen, laat staan opvallen.
Eenmaal binnen bracht de tv de gruwelijke beelden naar buiten, van gebeurtenissen die op een paar kilometer van mij vandaan plaats vonden. Bizar en niet te bevatten. Urenlang keek ik vannacht naar de reportage op de diverse Franse zenders. De paniek, de totale angst op de gezichten van de overlevenden, de losse schoenen, de bloedvlekken.
Vanmorgen vroeg vertrok ik naar het Gare du Nord, half en half verwachtend dat ik snel weer terug zou zijn. Geen taxi te bekennen. De boulevard St. Germain zo goed als leeg. Er kwam een bus, met de chauffeur en één passagier. Hij ging de goede richting uit. Ook de metro die ik nodig had reed. Welgeteld zeven personen in de metro, die normaal afgeladen vol is. Unheimisch. Zenuwachtig bewegende en om zich heen kijkende passagiers. Een enkele metrohalte werd overgeslagen wegens mesures de sécurité. Voor het Gare du Nord stonden drie taxis, normaal enkele tientallen. De vrouwen die je normaal belagen om een aalmoes stonden in een kringetje voor de hoofdingang. Ook zij waren van slag. Bij Terminus Nord bestelde ik koffie, men was extreem vriendelijk, net als bij de kiosk en even later bij de thalys. Vriendelijkheid als antwoord op barbaarsheid. Ik denk aan de romans van Michel Houellebecq, van Tahar Ben Jelloun, van Mathias Enard. Vooral 2084 van Boualem Sansal lijkt nu afschuwelijk visionair.
In de hal van Gare du Nord telde ik in een oogopslag zo’n twintig militairen, geweer in de aanslag. ‘I heard the shots in the stadion’, hoor ik een Fransman telefonisch vertellen, verder zwijgt iedereen. Op de piano speelt dit keer niemand. De thalys vertrekt stipt op tijd. En komt 3 uur en 10 minuten later stipt op tijd in Amsterdam aan. Ik zie een televisieploeg, die tevergeefs Chinezen aanklampt. Ze spreken geen Engels, roept de verslaggever. Voor het station komt de vertrouwde wietgeur me tegemoet. Een gids vertelt Japanners op de fiets over de tweede uitleg van de grachtengordel van de stad Amsterdam. Mijn gedachten zijn nog in Parijs. Woede en onbegrip. De wereld staat in brand. Hoe diepgaand zal dit ons leven en dat van onze kinderen veranderen?