Een flottielje zonder vijanden
Gisteren ontmoette ik de twee Chinese schrijvers die in het kader van de culturele uitwisseling tussen Peking en Amsterdam, zes weken in Nederland vertoeven: Su Tong en Mian Mian.
Van Su Tong verschenen in het Nederlands een paar heel verschillende romans, De rode lantaarn, Mijn leven als keizer, Rijst en Binu en de Chinese muur. Mian Mian schreef Panda sex, dat met name in Frankrijk een bestseller werd en Candy, dat ook in het Nederlands te lezen valt.
Ik liet Su Tong en Mian Mian het recentste nummer van Armada zien, het tijdschrijft voor wereldliteratuur, nr 63/64, een dubbelnummer van de 17e jaargang. Er ontspon zich een druk gesprek, de tolk mengde zich in de discussie, er werd gelachen, het duurde een tijdje. ,,Wat is er aan de hand?”, vroeg ik. De Chinese vertaling van de naam Armada bleek nogal bijzonder dan wel dubbelzinnig te zijn: ‘armada’ had in het Chinees de betekenis van ‘flottielje zonder vijanden’, een soort contradictio in terminis, een vijandloze vloot, een formatie van kleine oorlogsschepen die niet op oorlog uit zijn, maar varen, kijken, observeren – een dus nogal nutteloze vloot eigenlijk.
Ik bladerde eens door de Chinese armada: een vloot aan essays, schrijversportretten, proza en poëzie van Chinese en van Nederlandse bodem. Een aantal stukken waarin Chinese critici hun mening geven over Nederlandse romans.
Ik stuitte op het begin van het essay van Quian Zhongshu, getiteld ‘Over schrijvers’, vertaald door Mark Leenhouts: ‘De schrijver is te prijzen om zijn bescheidenheid. Hij streeft niet naar status, maar naar het hogere; elke zelfgenoegzaamheid is hem vreemd. Ik meen het, een schrijver veracht zichzelf soms nog erger dan anderen al doen. (..) Wie zijn leven aan de letteren wijdt, is gedoemd tot onbeduidendheid. Vandaar dat natuur- en maatschappijwetenschappers, die niet de ‘lege letteren’ maar het ‘ware weten’ dienen, zich ondanks de lijvige artikelen die zij schrijven geen moment als nutteloze mannen van de letteren beschouwen – al zullen zij zich in nuttigheid dan nooit kunnen meten met de mannen van de wapenen. (..) Als je het hebt over nuttigheid, zie ik ruwweg twee soorten. Ten eerste het hergebruik van afval, zoals koeienuitwerpselen die kunnen dienen als brandstof, of denk aan de zuinige Tao Kan die nog geen houtsnipper, geen bamboestompje kon weggooien. Ten tweede de onontkoombaarheid van dagelijkse gebruiksvoorwerpen als een tandenborstel of het toilet. (..) Terwijl alles op aarde dus een veelheid aan nuttige toepassingen en uiteenlopende vormen van bruikbaarheid kent, lijkt alleen de schrijver getooid met de kroon der nutteloosheid. Is het niet droevig dat hij zich minderwaardig moet voelen ten opzichte van een houtsnipper, een bamboestompje, een tandenborstel of een toilet? ‘ Aldus Quian Zhongshu.
Zou de Nederlandse delegatie schrijvers in Peking zich daarvan bewust zijn? Dat zij als schrijvers het onderspit delven tegenover een houtsnipper, een bamboestompje of een tandenborstel? Dat zij nutteloos zijn? Kozen er daarom voor zich op die boekenbeurs zo rustig, redelijk en bescheiden op te stellen? Spelden zij daarom geen Amnesty-speldje op, willen zij daarom alleen ‘ruiken, voelen en indrukken opdoen’, een houding die velen bekritiseren en die hun in Nederland gebleven collega Möring onlangs kwalificeerde als ‘labbekakkerig cynisme’?
Maar wat vonden Su Tong en Mian Mian nu eigenlijk van alle ophef over de boekenbeurs in Peking? Moeten de Nederlandse auteurs die daar zijn nu wel of niet luid en duidelijk protesteren tegen de schending van de mensenrechten en het gebrek aan vrijheid van meningsuiting? De twee Chinese auteurs waren het volledig met elkaar eens: het is heel verstandig dat ze niet meteen felle uitspraken doen over een land waar ze net zijn aangekomen, waar ze niets van weten.
Ze staken zo een hart onder de riem van de Nederlandse schrijvers in Peking, dwars tegen alle kritiek van slappe knieën en labbekakkerigheid in. Het belangrijkste is dat hun boeken worden gelezen. Liever weloverwogen een venster op de wereld openen, liever subtiel en hoffelijk te werk gaan, liever nutteloos dan ruw, gewelddadig en respectloos – als een flottielje zonder vijanden, als een Chinese armada.