Berichten

‘Vertrokken’ van Henri Coulonges: hoe onschuldig kun je zijn?

De twaalfjarige Johanna en haar vriendinnetje Hella zitten in het circus op het moment dat het eerste luchtalarm afgaat. Ze zien lichtbollen naar beneden vallen, boven de Hofkirche, de Opera en het Japanse Paleis, voorbode van het bommentapijt dat binnen een etmaal de hele oude binnenstad van Dresden zou vernietigen. ‘Hoe kunnen ze zoiets doen op een feestavond?, mompelde Johanna, die zich niet over haar teleurstelling heen kon zetten.’

Dit zinnetje is illustratief voor de invalshoek die Coulonges heeft gekozen voor zijn roman L’adieu à la femme sauvage uit 1979, nu als Vertrokken in het Nederlands vertaald: we bekijken de wereld en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog door de ogen van een jong Duits meisje, dat geen enkele notie heeft van wat er gaande is. Ze weet nog net wie Hitler is, maar verder heeft ze geen weet van het hoe en waarom van de oorlog, vluchtelingen, wreedheden of wat dan ook. Alles komt voor haar uit de lucht vallen. En dat is nogal wat: haar hele leven verandert die nacht van het bombardement op Dresden, al haar zekerheden verdwijnen, alles stort in. De meisjes blijven niet in de schuilkelder waar de bezoekers van het circus hun toevlucht hebben genomen. Ze steken de Elbe over, terug naar de oude stad, wanhopig onderweg naar huis, waar ze in de hel van bombardementen, oplaaiende vuurhaarden en instortende gebouwen belanden. De beelden die Coulonges oproept zijn indrukwekkend en levensecht, je maakt de ondergang van de barokstad aan levenden lijve mee. De schok is groot, de stad zou toch niet gebombardeerd worden, ‘omdat er zich kunstwerken van onschatbare waarde in bevonden?’ Hella sterft onder een ineenstortend glazen dak ‘dat plotseling vloeibaar werd en begon te stromen in sierlijke stralen die waren gevat in lange, gloeiend hete, donkerrode spectraallijnen’, ‘een waterval van ineenstortend glas’. Uiteindelijk bereikt Johanna haar ouderlijk huis. Ze treft er een dood zusje aan en een apatische moeder, met starre en lege ogen, in een zwaar beschadigd huis. Dat moment grijpt Coulonges aan om ons wat meer te vertellen over de familierelaties, over de hechte band tussen Johanna’s moeder en haar zusje, over haar overleden vader die archeoloog was en met wie ze een hechtere band had. Johanna realiseert zich dat haar moeder in choc is, getraumatiseerd en dat de rollen voortaan omgekeerd zijn: zij is verantwoordelijk voor haar moeder, zij moet hen beiden in veiligheid brengen.

Stap voor stap laat Coulonges ons zien hoe de rustige wereld van een beschermd opgevoed Duits meisje opgaat in rook en chaos. Tijd en plaats, heden en verleden krijgen een andere dimensie. Overleven wordt het parool, de waanzin slaat toe.

Johanna zoekt haar toevlucht op een boerderij van de leider van een jongenskoor die ze op haar helse tocht heeft ontmoet en haar zijn adres heeft gegeven. Hij blijkt haar moeder van vroeger te kennen. De verwikkelingen volgen elkaar in snel tempo op: de herinnering aan de oude liefdesgeschiedenis, de mishandeling van de moeder door passerende Russische soldaten, de reis naar Praag waar zij in een verpleegtehuis wordt opgenomen, het verblijf bij een oude vriend van Johanna’s vader, tot aan de apotheose van geweld en wraak waarin alles eindigt.

Het boek heeft vaart, is beeldend geschreven en bij tijd en wijle spannend. Maar is het meer dan dat? Illustreert Coulonges werkelijk ‘het controversiële thema van de collectieve schuld van de nazi’s’, zoals de achterflap ons belooft? Zijn hoofdpersoon is een onbeschreven blad, de onschuld zelve. Een leeftijdsgenootje legt haar uit dat ‘Hitler joden haat’, dat ‘een kamp een door de SS bewaakt terrein is’, dat ‘die mensen daar in Tsjecho-Slowakije, Polen, Rusland en Frankrijk echt niet op (ons) zaten te wachten’. De vriend van haar vader bij wie ze in Praag onderdak krijgt, moet haar vertellen dat Tsjecho-Slowakije door Duitsland is aangevallen: ‘Maar ik dacht dat we gevraagd waren,’ antwoordt ze, ‘zo werd het ons voorgesteld, we waren als overwinnaars binnengehaald en wij geloofden dat natuurlijk. Wij dachten dat de mensen van ons hielden.’ Hij stelt haar gerust:’Je kon het niet weten. Jullie zijn in onwetendheid gelaten’.

Op geen enkel moment schetst Coulonges de context van zijn verhaal, Hitlers agressie, de internationale situatie of de voortgang van de oorlog. Het plotselinge opduiken van ‘deserteurs van Vlasov’ of de wraakacties van de inwoners in Praag tegen de al dan niet collaborerende Duitsers zijn voor Johanna dan ook onbegrijpelijk. Diepgaander terzijdes blijven achterwege, vrijwel alle personages zijn goed of slecht. Daardoor wordt de interessantste morele vraag, die naar de grijstinten, niet gesteld. Uiteindelijk wordt het consequent volgehouden kindperspectief onwaarschijnlijk en zelfs hinderlijk. Hoe onschuldig kun je zijn en, vooral, blijven?

Onwillekeurig vergelijk je het klassiek chronologisch vertelde verhaal van Coulonges, uit 1979, met die andere twee beroemde romans over het bombardement op Dresden, Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch uit 1959 en Slachthuis 5 van Kurt Vonnegut, uit 1969. Beide romans kennen een ingewikkelder compositie en een volstrekt ander perspectief. In deze boeken wordt de chaos en de waanzin van de oorlog weerspiegeld in de vorm die noch bij de een, noch bij de ander klassiek narratief is. Met deze grote romans kan Vertrokken zich niet meten. Wat je bijblijft is vooral het eerste deel waarin Coulonges met meesterhand de verschrikking van het bombardement op je netvlies zet.

Henri Coulonges: Vertrokken. Vertaald door Geertrui Marks en Lia Tuijtelaars. Nieuw Amsterdam Uitgevers. 447 blz. € 24,95