Berichten

Over Station Osnabrück naar Jeruzalem van Hélène Cixous

Wie Hélène Cixous zegt, benoemt niet alleen een vrouw met een uitzonderlijke carrière, maar ook een wereld, een universum, een labyrint, een taal – uniek en onvergelijkbaar. Het autobiografische deel van haar oeuvre cirkelt rond plaatsnamen als Osnabrück, Oran, Jeruzalem en Parijs. Het zijn steden die het leven bepaalden van haar grootmoeder, haar moeder, haarzelf. Met haar moeder, die in 2013 op honderddriejarige leeftijd overleed, had ze een innige band. Station Osnabrück naar Jeruzalem cirkelt rond haar leven. ‘Je hebt altijd inlevingsvermogen gehad’, zegt de moeder tegen haar schrijvende dochter, ‘je hebt mij bedacht. Je schrijft en je denkt dat je ontdekkingen werkelijkheid zijn […] ik ben geen fictie.’ Nee, haar moeder heeft ze niet verzonnen, haar geschiedenis ook niet. En toch heeft de tekst alle schijn van fictie – vanwege de stijl en de heel eigen registers.

In de kern gaat dit boek over de zoektocht naar een ‘onontwarbare stamboom’, die van de familie Jonas, van haar moeders kant. En passant komt ze die van de familie Klein (haar grootmoeder) tegen, evenals die van Nussbaum (van de schilder Felix Nussbaum), Frank en Van Pels (die beide voorkomen in Het achterhuis van Anne Frank). Allemaal zijn ze verbonden met Osnabrück. Cixous heeft, zoals ze schrijft, al gravend een glimp opgevangen van ‘ontelbare individuele grote en kleine tragedies’. Ze maakte kennis met ‘een gek die zijn kleine Jodin Zuckerkrönchen noemde’ en ze las over de nacht waarin de nazi’s de synagoge in brand staken.

‘Naar Osnabrück gaan’, schrijft Cixous, is zoiets als ‘naar Jeruzalem gaan’: het betekent geheimen delven, doden tot leven wekken. Ze vindt foto’s (onder andere van een afscheid op een station), ontdekt historische feiten (bijvoorbeeld dat in 1935 een derde van de 90.000 inwoners van Osnabrück demonstreerde voor het verwijderen van de 230 Joden in de stad).

Drie jaar later vertrok haar grootmoeder, Rosi Klein, dan ook om bij haar dochter te gaan wonen in Oran, Algerije. Die dochter, Ève, vroedvrouw van beroep, was getrouwd met een arts. Beiden waren Joods maar niet gelovig. Rosi Klein was de enige van haar familie die het overleefde. ‘Broers en zussen deportiert. Daarna ermordet.’

Voor haar kleindochter, Hélène Cixous, geboren in 1937, zong ze Duitse liederen, Goethe en Heine. Ze vertelde haar de verhalen en anekdotes uit haar familiegeschiedenis. Cixous ging Engels studeren, promoveerde op James Joyce, werd hoogleraar en maakte naam als geëngageerd schrijver. Zo was ze betrokken bij de oprichting van de fameuze, experimentele Université Paris VIII-Vincennes en richtte er later het eerste centrum voor vrouwenstudies op. Beroemd werd ze met het Théâtre du Soleil waarin ze samenwerkte met Ariane Mnouchkine (zoals voor de onvergetelijke tragedie Norodom Sihanouk, koning van Cambodja). Ook stond ze aan de wieg van het Centre National du Livre en het Internationale Schrijversparlement. Decennialang gaf ze college over onder anderen Clarice Lispector, Ingeborg Bachman, Franz Kafka, Montaigne en Maurice Blanchot en doceerde ze ‘écriture féminine’; generaties studenten zijn erdoor gevormd. Haar feministische essay De lach van de Medusa (1975) werd een internationale bestseller.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/09/22/de-taal-van-deze-franse-schrijfster-is-volstrekt-uniek-a4142865