Berichten

Kiev door de ogen van Germaine de Staël, twee eeuwen geleden

200 jaar geleden, in 1812, reisde Germaine de Staël door de Oekraïne. In haar boek Dix années d’exil doet ze verslag van haar reis; ze is op de vlucht voor Napoleon die bezig is Europa te veroveren. Hij ziet in haar een geduchte tegenstander, heeft haar eerst uit Frankrijk verbannen en haar uiteindelijk huisarrest gegeven op haar Château de Coppet, aan het meer van Genève. Maar Germaine laat zich niet de les lezen en is ervandoor gegaan, vertrokken onder de ogen van de spionnen die haar in de gaten moesten houden.
In een koets met vier paarden die ze regelmatig moet wisselen, snelt ze via Wenen naar Kiev, doodsbang dat het oprukkende leger van Napoleon haar zal inhalen.
Oekraïne is een vruchtbaar land, constateert ze, als ze erdoorheen rijdt, maar prettig lijkt het haar niet. Ze ziet enorme vlaktes met graan, die wel door ‘onzichtbare handen’ te lijken aangelegd, zo weinig dorpen en mensen komt ze tegen. Als ze in Kiev  aankomt, is het eerste dat ze ziet een kerkhof – een teken dat er mensen wonen. De stad lijkt in niets op de steden die ze kent. De wegen zijn slecht, de huizen lijken nog het meest op tenten, cabanes, verplaatsbare behuizingen zoals de Tartaren ze gebruiken. Maar ze ziet ook ook  paleizen en kerken met groene en goudkleurige koepels. Als de zon erop schijnt, lijkt het wel een feestverlichting, schrijft ze. Ze bewondert de kleurige kleren die de mensen er dragen en hoopt dat ze zich niet zullen moeten onderwerpen aan de macht van Napoleon, zodat ze zich zullen gaan kleden zoals de rest van Europa.
De Staël analyseert religieuze rituelen in Oekraïne, verwant aan de Griekse orthodoxie: riveiren worden gewijd. Ze beschrijft ceremonies bij doop, huwelijk en overlijden. De Oekraïners vrezen noch vermoeidheid nog fysiek lijden, schrijft ze, er zit geduld én actie in het volkskarakter, vrolijkheid én melancholie. De grootste contrasten ziet ze er naast elkaar, ‘het kan een voorbode zijn voor grote gebeurtenissen’.
In Kiev wordt ze gastvrij ontvangen door de gouverneur van de provincie, generaal Miloradowitsch. Voor het eerst ontmoet ze ‘een echte Rus’, gepassioneerd, onbesuisd en dapper. Volgens De Staël hebben de Russen veel meer gemeen met de volken in de Midi, of met de Oriënt, dan met de noordelijke volken.
Dan vervolgt ze haar vlucht, het is nog 900 werst van Kiev naar Moskou –  860 km, een enorme tocht in een koets met paarden. Het landschap is monotoon, het zijn ‘eindeloze lege ruimtes’, de enige afleiding is het gezang van haar koetsiers. Af en toe komen ze een koerier tegen. Hun paarden gaan zo hard dat de koerier, in zijn koets, de lucht in vliegt als ze over een hobbel gaan. ‘Er is zoveel ruimte dat alles erin verdwijnt’.
Het land dat ze doorkruist kent  enorme contrasten, schrijft ze, misschien komt dat door de mix van de Europese  beschaving en het Aziatische karakter. Zelf wordt ze, als beroemde schrijfster en aristocratie, overal met égards ontvangen, ook keizer Alexander nodigt haar uit. Trots, ambitie, macht en moed – het zijn die eigenschappen die De Staël onderweg opvallen. Poëzie, welsprekendheid, letteren en kunsten, alles wat de Verlichting bracht, treft ze er niet aan. Bovendien zijn bijna alle mannen verdwenen, het leger in, om Napoleon een halt toe te roepen. Toen kwam de dreiging uit het Zuid-Westen.