Berichten

Waarom is een Franse klassieker ineens zo populair? Nederland leest De pest van Albert Camus.

Europa herleest Albert Camus. In Nederland staat La peste zelfs vlak achter Lucinda Riley. Een Franse klassieker die ineens opdoemt uit de vergetelheid: wat is hier aan de hand?
Ik stof mijn kennis van Camus af, blader door de biografie van Olivier Todd, herlees die van Ger Verrips, vind een Gallimard-catalogus van een expositie over Camus ooit bezocht in Aix en Provence, in 2013. Op zijn 17e, lees ik, krijgt Camus zijn eerste aanval van tuberculose, hij hoest, krijgt koorts. Artsen vertellen hem dat hij jong zal sterven. Waarom? Hoezo? Wat onzinnig, die naderende dood. Het leven is absurd, beseft hij, iedereen kan op ieder moment door zo’n bericht overvallen worden. Alles kan veranderen, van de ene op de andere dag. Camus stopt het niet weg, hij is bezorgd, raakt vast ook wel soms in paniek, maar accepteert het, hij denkt erover na wat het betekent. Hij steekt zijn kop niet in het zand, zoekt geen troost in valse hoop – een principe dat in al zijn werk terug zal komen. Hij neemt een besluit, zijn tijd is kort: hij zal zijn leven wijden aan de literatuur. Daar wil hij voor leven. Zo omarmt hij de absurditeit van het leven.
Zijn leven eindigde niet vanwege de tuberculose, maar tegen een boom, bij een auto-ongeluk in 1960, twee jaar nadat hem de Nobelprijs was toegekend. Een leven getekend door ziekte, ja, maar veel meer door oorlog, liefde, journalistiek, polemiek en schrijverschap.
Camus werd in 1913 geboren in Mondovi (tegenwoordig Dréan), in het noordoosten van Algerije. Hij groeide op in Belcourt, een volkswijk in Algier met veel verschillende bevolkingsgroepen, Fransen, Algerijnen, noordafrikanen van elders. Iedereen is er arm. Zijn vader sneuvelt als soldaat in de Eerste Wereldoorlog, zijn moeder is doof, kan niet lezen of schrijven, waarna hij wordt opgevoed door zijn grootmoeder. Op de lagere school beseft zijn onderwijzer, Louis Germain, dat hij een begaafde leerling in de klas heeft. Hij zorgt ervoor dat Alber Camus een beurs krijgt waarmee hij naar de middelbare school kan. Zijn oom, Gustave Arcault, slager en levensgenieter, neemt hem in huis. Hij vindt er een bibliotheek waaruit hij vrijelijk kan putten. Camus wordt een ‘transfuge de classe’, hij verruilt het ene voor het andere milieu, schaamt zich voor de sociale klasse waar hij uit komt, en schaamt zich tegelijkertijd voor zijn schaamte hierover. Het is een dilemma, een verscheurdheid waarover later Annie Ernaux, eveneens een ‘transfuge de classe’, indringend zou schrijven, ook bij haar is schaamte een sleutelwoord. Camus gaat filosofie studeren in Algiers, trouwt, scheidt, wordt kort lid van de communistische partij. Zijn leven lang zal hij in zijn politieke stellingname trouw blijven aan de sociale klasse waarin hij is opgegroeid, altijd zal hij de kant van de minder bedeelde kiezen, van de ‘underdog’, de Algerijn. De intellectuelen in Parijs zullen hem nooit voor vol aanzien: hij heeft niet in Parijs gestudeerd, hij hoort niet bij de club. Camus wordt journalist, werkt voor kranten, voor Alger Républicain, voor Combat, de clandestiene krant die tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt opgericht. Als verzetsstrijder denkt hij na over hoe Frankrijk na de oorlog ‘vernieuwd’ moet worden, na de oorlog moet er een nieuwe, betere maatschappij worden opgebouwd. Bij de zuiveringen spreekt hij zich uit tegen de doodstraf voor collaborateurs.
Naast zijn journalistieke werk wijdt Camus zich aan zijn ‘cycle de l’absurde’, gevolgd door een ‘cycle de la révolte’. In 1942 verschijnt L’étranger, dat een enorm succes wordt. Dankzij Kamel Daoud’s roman Meursault, contre-enquête kwam het boek zes jaar geleden weer vol in de schijnwerpers te staan. Vijf jaar later, in 1947, publiceert Camus La peste, dat hem internationale roem brengt. In het boek wordt de stad Oran getroffen door de pest, je volgt de ontwikkelingen door de ogen van een arts die in het oog van de storm zit en het hoofd koel houdt, hoe wanhopig de situatie hem ook lijkt.
Als mens moet je niet wanhopen, zegt Camus’ oeuvre als ik het goed begrijp, maar eenvoudig accepteren, zelfmoord is geen optie. Zoek een oplossing, zoek naar geluk in het nu, zoek naar vrijheid, met hartstocht, in volhardend verzet. ‘Il faut imaginer Sisyphe heureux’ luidt de laatste zin van Camus’ beroemde essay: alleen al door zijn worsteling de top van de berg te bereiken is de mens bezig, in actie, vol van daadkracht. Sisyphus zal niet bezwijken, niet toegeven aan de verleiding van het niets, hij zal doorgaan. Het leven is absurd, het is zinloos, maar je kunt en moet je verzetten, strijden als gemeenschap. Alleen dat al geeft het leven betekenis. Erkennen van de zinloosheid van het bestaan geeft ons leven betekenis, van daaruit kun je verder.
Vandaar wellicht dat in de compositie van La peste een ontwikkeling zit: je gaat aan de hand van de verteller van het individu naar de gemeenschap en terug naar het individu. Eerst laat de verteller je kennismaken met de personages, als individu. Later beschrijft hij, als getuige, als verslaggever, hoe de plaag in gezamenlijkheid beleefd wordt. Eerst dat gevoel van verbannen te zijn, gescheiden te zijn van je dierbaren, Dan angst en opstandigheid, die gemeenschappelijk worden gevoeld. Inderdaad, La peste is herkenbaar, nu. Alle etappes van de situatie waarin de wereld nu zit vind je erin terug: ontkenning, halfhartige maatregelen, ziekte, dood, angst, wanhoop, de eerste weigering van solidariteit, die dan toch komt, de lente die zich aankondigt terwijl de angst regeert, onzekerheid over de toekomst. Ongelijkheid die door de pest groter wordt dan hij al was, arme gezinnen krijgen het moeilijker dan rijke. Al maakt  de ziekte zelf geen onderscheid in de slachtoffers. We zitten in een camusiaanse absurde situatie, die we moeten accepteren en waarmee we om moeten gaan. Er is geen ontkomen aan. We beleven alles in het ‘nu’, er is alleen nog ‘le présent’, alsof er geen toekomst meer is.
Zeven jaar werkte Camus aan La peste, dat verscheen in 1947. Toen werd het vooral gelezen als een metafoor voor de situatie tijdens Tweede Wereldoorlog: angst en bedreiging heersten overal, het individu voelde zich verstikt. Maar Camus ziet ook, aan het eind van zijn roman, het feest van de bevrijding: er wordt gedanst, mensen sluiten elkaar in de armen, er komt een einde aan het gemis, het is voorbij. Maar definitief is het niet: ‘die vrolijkheid is nog altijd in gevaar’, de pestbacil sterft nooit uit – ook dat moet de mens accepteren.