Bij de toekenning van de Nobelprijs voor literatuur aan Annie Ernaux
Donderdagmiddag heeft de Zweedse Academie de Nobelprijs voor Literatuur toegekend aan de Franse schrijfster Annie Ernaux, voor ‘de moed en de klinische scherpte waarmee ze de wortels en de collectieve beperkingen van het persoonlijke geheugen blootlegt’. Dat is een ingewikkelde manier om te zeggen dat ze het volstrekt unieke oeuvre eert van een schrijfster die het individuele geheugen weet te kruisen met dat van ons allemaal, met het collectieve. Daarbij geeft Ernaux, de zeventiende vrouw die de Nobelprijs ten deel valt, haar werk een intieme én een sociologisch-historische dimensie mee.
Vanaf haar eerste boek, Les armoires vides (1974, vert. Lege kasten) bleef Ernaux dicht bij haar eigen leven. Haar debuutroman gaat over een jonge vrouw die net een abortus heeft ondergaan en alleen op haar bed ligt. De verwekker is met de noorderzon vertrokken. De jonge vrouw doet een letterenstudie, zoekt naar troost in de literatuur. Maar bij Victor Hugo en Charles Peguy, de auteurs die ze voor haar studie moet lezen, vindt ze niets waar ze in haar situatie iets aan heeft. Daar wil ze verandering in brengen.
Ernaux was moedig: geen auteur die tot dan toe zo’n onderwerp aandurfde. Net als Simone de Beauvoir en vele vrouwelijke schrijfsters voor haar, kreeg ze te maken met felle, negatieve reacties op haar eerste boeken. Een criticus verklaarde eens dat ze bij hem ‘een gevoel van diepe walging’ opriep. Het was onfatsoenlijk over abortus, menstruatie, het vrouwelijk lichaam en vrouwelijke passie te schrijven – dat waren toch geen onderwerpen voor de literatuur!
Ernaux liet zich niet weerhouden. De vrouw deed ertoe, in alle facetten van haar leven. Woede werd een van haar drijfveren. Sec, klinisch, afstandelijk, bijna kaal is haar stijl, waaruit iedere beeldspraak, iedere lyriek is verbannen. Juist daarom maakt haar werk zoveel indruk, er is geen ornament te bekennen, steeds word je getroffen door een rechtse directe.
Haar oeuvre bestaat inmiddels uit zo’n dertig titels, plus een groot aantal essays en bijdragen aan allerhande bundels. Met bijna iedere titel doorbrak ze een taboe. In Passion simple (1991, vert. Alleen maar hartstocht) schreef ze over een allesverterende passie, in La honte (1999, vert. De schaamte) over de dag waarop haar vader haar moeder wilde vermoorden. In Une femme (1988, vert. Een vrouw) portretteert ze het harde leven van haar moeder, La Place (1983, De plek) gaat over haar vader. In de korte dagboeknotities van Je ne suis pas sortie de ma nuit (1997) beschrijft ze cru de lichamelijke aftakeling van haar moeder. (2016, vert. Meisjesherinneringen), een van de laatste puzzelstukjes uit haar oeuvre, gaat over de rauwe manier waarop ze als beschermd opgevoed, bleu meisje, verliefd werd, zich gaf en zich daarmee uitleverde aan spot en vernedering. Gedesillusioneerd en beschaamd betaalt ze haar verliefdheid met uitsluiting uit de gemeenschap waartoe ze dacht te behoren.
In haar werk schrijft Ernaux over haar jeugd, haar ouders, haar lichaam, de ontsnapping uit haar milieu en het ouder worden – allemaal gerelateerd aan haar eigen ervaringen, en op schitterende wijze tot literatuur getransformeerd. Het motto van haar recent verschenen titel, Le jeune homme, luidt: ‘Als ik ze niet opschrijf, zijn de dingen niet afgerond, dan zijn ze alleen maar doorgemaakt’. Wat ze in dit kleine boek opschreef was haar liefdesrelatie met een veel jongere man – het onbegrip en de scheve ogen die dit opleverde.
Verder lezen: