Pierre Michon over De elf en nog veel meer
,,Pas op”, zegt Pierre Michon tegen zijn toehoorders in Maison Descartes, ,,als u Nederlands bent, zult u niets van mijn boek begrijpen, het is franco-français”. Zijn vertaler, Rokus Hofstede, schrijft op zijn blog dat men op de uitgeverij heeft overwogen het boek, De elf, te tooien met een sticker ‘Waarschuwing. Moeilijk boek’. Michon heeft in Nederland een klein, maar trouw publiek. Aan de universiteit is het een van de weinige hedendaagse Franse auteurs die men graag onder de loep neemt. Zijn stijl is complex en veellagig, zijn zinnen hebben een hoge betekenisdichtheid en zitten vol verwijzingen naar een universum dat je moet kennen om het enigszins te begrijpen. Michon is er zich maar al te goed van bewust. ,,Het is iets dat ik mezelf vaak verwijt. Als ik wat meer lucht in mijn zinnen zou stoppen, zou het op de lezer veel beter overkomen. Soms herlees ik het begin van De elf en dan begrijp ik er niets van. Het is gewoon onmogelijk geschreven. De schrijver moet ten opzichte van de lezer een basisbeleefdheid in acht nemen, die vereist dat je vanaf het begin helder bent.”
Waarom doet u dat dan niet?
Soms doe ik dat wel..maar in dit geval niet. Ik zal u uitleggen hoe dat komt. Ik heb het begin van De elf geschreven in 1992, een paar jaar geleden vroeg mijn uitgever het af te maken. Toen ik dat had gedaan, vroeg hij me om het eerste deel te herschrijven. Ik heb het geprobeerd, maar het lukte niet. Ik had die tekst al zo lang geleden geschreven, dat ik niet meer wist welk denkprocédé ik toen gevolgd had. Ik kon hem niet meer veranderen. Het is niet anders, ook al ben ik er doodongelukkig onder.
De titel van Michons uitermate knap vertaalde boek is geen referentie aan een sprookjesfiguur, noch aan het Franse voetbalelftal of de raad van elf die prins Carnaval benoemt. Het getal verwijst naar de elf leden van het Grand Comité du Salut Public (het Comité tot heil van het algemeen), ingesteld door de Nationale Conventie, dat in 1793/94, onder leiding van Robespierre, duizenden Fransen naar de guillotine stuurde. Deze periode, ook wel de Terreur genoemd, was de gewelddadigste en de bloederigste tijd van de Franse Revolutie.
Wat maakt juist deze periode van de Terreur voor u zo interessant?
Nederland is een monarchie gebleven met Republikeinse instituties. Frankrijk, de Franse Republiek, is gebouwd op een moorddadige handeling. Het beste én het slechtste zijn in één gebeurtenis verenigd. Andere landen kennen geen schuldgevoel ten opzichte van hun revolutie. Frankrijk wel. Iedereen in Frankrijk, geletterd of ongeletterd, kent de gebeurtenissen waarover mijn boek gaat. Ook mijn grootouders, die maar eenvoudige boeren waren. Het Grand Comité du Salut Public was een soort regering die niet echt een regering was, maar een fantoomregering, die onder andere tot taak had een nieuwe grondwet op te stellen. Dat Comité fascineert me vooral omdat het me doet denken aan de magnifieke tekst van Freud, Totem en taboe. De zoons vermoorden de vader en daarna snijden de zoons elkaar de keel af, omdat er geen baas meer is. Freud schreef die mooie zin: ‘de maatschappij berust op een gezamenlijk begane misdaad’. Dat wil zeggen: we zijn allemaal medeplichtig aan de moord die de basis heeft gelegd voor de nieuwe tijd. Zoals men wel iemand offerde in het oude Rome, om zich daarna meer verenigd te voelen ten opzichte van de barbaren. Die elf kerels van het Comité hadden dus wel de macht en de allure van regeringsleiders, maar dat waren ze niet.
U kent ze van haver tot gort, die ‘kerels’. En het waren er elf, geen twaalf, zoals de discipelen van Jezus of Socrates.
Precies! 12 is een getal dat opgaat voor ideale gezelschappen, 11 is een gecastreerd getal. Er ontbreekt iets, 11 is onvolmaakt, kwaadaardig, denk aan 11 september. Ik heb me natuurlijk goed gedocumenteerd, ik weet alles van die mannen. Voor de Fransen is het Comité van Robespierre het zwartste moment van de Revolutie en tegelijkertijd het hoogtepunt. Daarna komt de reactie, Thermidor genoemd. Degenen die dan de macht grijpen zijn gematigde republikeinen, mensen die na al het geweld weer een beetje van het leven wilden genieten. Uit die tijd dateert het recept van de kreeft Thermidor, de mensen wilden gewoon weer eens lekker eten.
Na zijn debuut in 1984 met Roemloze levens (Vies minuscules) schreef Michon een aantal boeken waarin hij beroemde schilders portretteerde, zoals Meesters en knechten: het leven van Joseph Roulin, waarin hij Watteau, Goya en Van Gogh laat opdraven. Ook De elf draait om een schilder, François Elie Corentin en zijn wereldberoemde schilderij, De elf, waarop de elf leden van het Comité staan afgebeeld. Schilder en schilderij blijken fictief. Michon moet er hartelijk om lachen. ,,Er zijn heel veel mensen naar het Louvre gegaan om het schilderij te zoeken. Maar als lezer kun je meteen concluderen dat ik het doek heb verzonnen: ik schrijf dat het het beroemdste schilderij ter wereld is en dat men de Mona Lisa links laat liggen om De elf te gaan bekijken!”
Het doek is dus fictief, maar de historische context waar?
Voor het tweede deel van De elf wilde ik een tekst maken die direct ontsproot aan de politiek. Maar dat was moeilijk, want de Franse Revolutie is een heilige gebeurtenis,
daar kun je niet zomaar aankomen: de historici kijken altijd mee. In die tijd las ik een boek over de Italiaanse schilder Tiepolo. Zo kwam ik op het idee een schilder van het Ancien Regime te koppelen aan de Terreur. Ik verzon een mooie schildersnaam, Corentin, en gaf hem alle kenmerken van een Franse Goya. Het werkte: de historici vonden het prachtig. Ze begrepen dat ik door die lui van dat Comité gefascineerd ben, maar ze weten niet of ik voor of tegen ze ben, of ik ze vergeef of monsters van ze maak. Ik neem in het boek geen stelling. En dat schilderij is fake. In mijn verhaal is de opdracht gegeven door samenzweerders die een pseudo-staatsschilderij wilden laten maken om het Comité in diskrediet te brengen. Het échte Comité zou het nooit hebben besteld. Gisteren zag ik De staalmeesters in het Rijksmuseum: die mensen hebben het voor het zeggen als het om de lakenhandel gaat, ze staan ergens voor. Het Comité zou dat nooit hebben gedaan, ze stonden niet écht ergens voor. Behalve dat schilderij is álles in mijn boek historisch waar – dat vind ik belangrijk.
daar kun je niet zomaar aankomen: de historici kijken altijd mee. In die tijd las ik een boek over de Italiaanse schilder Tiepolo. Zo kwam ik op het idee een schilder van het Ancien Regime te koppelen aan de Terreur. Ik verzon een mooie schildersnaam, Corentin, en gaf hem alle kenmerken van een Franse Goya. Het werkte: de historici vonden het prachtig. Ze begrepen dat ik door die lui van dat Comité gefascineerd ben, maar ze weten niet of ik voor of tegen ze ben, of ik ze vergeef of monsters van ze maak. Ik neem in het boek geen stelling. En dat schilderij is fake. In mijn verhaal is de opdracht gegeven door samenzweerders die een pseudo-staatsschilderij wilden laten maken om het Comité in diskrediet te brengen. Het échte Comité zou het nooit hebben besteld. Gisteren zag ik De staalmeesters in het Rijksmuseum: die mensen hebben het voor het zeggen als het om de lakenhandel gaat, ze staan ergens voor. Het Comité zou dat nooit hebben gedaan, ze stonden niet écht ergens voor. Behalve dat schilderij is álles in mijn boek historisch waar – dat vind ik belangrijk.
Uw werk zit vol met verwijzingen, een flink deel daarvan is bijbels.
Ik heb eens gezegd dat schrijven puur gebed is. Dan heb ik het niet over het innerlijke gebed van de protestantse kerk, de directe dialoog met God, maar over de ceremonies van de rooms-katholieke kerk, over mensen met mijters op het hoofd en door de kerk dansende wierookflesjes.
Gaat het u om de viering? De viering van de literatuur?
Ja, dat doe ik met verschillende middelen. Ditmaal vier ik de literatuur via de geschiedenis.
Bent u gelovig?
Ik weet het niet. Matisse antwoordde, toen hem die vraag werd gesteld, ,,als ik schilder”. Voor mij is het net zo. Weet u, ik wil iedere gebeurtenis, of dat nu de kleine levens zijn van de boeren uit de Creuse of de grote van de Franse Revolutie, behandelen met de vervoering en de devotie die de schrijvers van de bijbel hadden. Want wat is de bijbel anders dan een compilatie van teksten, literatuur?
Heeft u dat uitgangspunt ook gehanteerd bij de vele ‘vitae’, de levensbeschrijvingen van gewone mensen en van beroemde schilders uit uw werk?
Je moet het leven zien onder een ‘heilige’ hoek, maar het woord ‘heilig’ is zo moeilijk te definiëren. Het gaat om het vieren van de mis, maar ook om het vieren van de taal. Het belangrijkste is misschien wel dat een schrijver verliefd moet zijn op zijn onderwerp. Anders is hij te kritisch, dan gaat hij demystificeren. Ik vind het interessanter om te bewonderen dan te bekritiseren. Ik houd ervan om te mystificeren met zelfironie.
U bedoelt?
Jaren geleden woonde ik in Orléans, ik schreef mijn teksten over Goya, waarin ook veel sprake was van Velasquez. ’s Nachts sliep ik thuis, bij mijn vrouw, overdag werkte ik in een studio. ’s Morgens vroeg ging ik daarnaartoe, met de bus. Op een ochtend keek ik in die bus om me heen, ik zag al die afgematte, uitgebluste gezichten van de mensen die naar hun werk gingen. Ineens zie ik allemaal schilderijen van Velasquez. Voilà.
Pierre Michon: De elf. Vertaald, van aantekeningen en een nawoord voorzien door Rokus Hofstede. Van Oorschot. 113 blz. Prijs € 15