Haasses échte prozadebuut: Kle(e)ren maken de vrouw
Deze week verschijnt er een herdruk van Kle(e)ren maken de vrouw van Hella S. Haasse. Het verscheen vlak na de oorlog, in 1947, en het boekje is daarmee Haasses allereerste roman. Het is haar échte prozadebuut, vóór Oeroeg, dat een jaar later verscheen. Haasse schreef het boek in opdracht, voor de serie Carrière-Boeken van C.V. Allert de Lange, een reeks over beroepskeuze voor ‘het oudere meisje’, waarin jonge vrouwen attent werden gemaakt op mogelijke toekomstperspectieven.
Het is, ook nu nog, een kostelijk boek, in de geest van Cissy van Marxveldt’s Joop ter Heul. Lezers die vroeger hebben gesmuld bij de Pitty op kostschoolreeks van Enid Blyton, zullen hun hart kunnen ophalen. Net als Sterrenjachtis het geen echte roman voor volwassenen – lezers die dat verwachten zullen teleurgesteld worden. Kleren maken de vrouw is een verhaal over twee vriendinnen, Reina en Abbie, die samen een zolderkamer aan het Singel in Amsterdam delen. Reina, het belangrijkste personage, heeft talent voor naaien en ambitie in de mode. Probleem is dat ze haar kostje moet verdienen en geen tijd heeft daarnaast haar ideaal te verwezenlijken. Als ze een avondjurk maakt voor een vriendin die is uitgenodigd in adellijke kringen, oogst deze zoveel succes met haar jurk dat Reina door een rijke dame een studie aan een modeacademie wordt aangeboden. Ze schrijft zich in, is heel talentvol, serieus en al snel de beste van haar jaargenoten. Haar talent roept de jaloezie op van een verwend meisje uit de hogere klassen, die haar op achterbakse wijze probeert te benadelen, maar Reina, met haar goede hart, slaagt erin vriendschap met haar te sluiten. Haar vrolijke vriendin Abbie werkt op een kantoor, verzorgt alle huishoudelijke taken, is goed in verstelwerk, steunt haar vriendin en ontmoet via haar de man van haar leven.
Hoewel het naar onze huidige begrippen – hoe kan het ook anders – een vrij zoetsappig verhaal is, moet het boek jonge vrouwen van toen hebben aangesproken. Het is goed geschreven, beschrijvingen en dialogen volgen elkaar snel op, het is geestig en toegeschreven op jonge vrouwen die werk zoeken en idealen koesteren.
Haasse laat zien dat ze – dan al – een vakvrouw is. Haar verhaal heeft vaart en om haar beschrijvingen en dialogen kun je nu nog glimlachen. Psychologisch is het boek zwak. De enorme goedheid die Reina tentoonspreidt ten opzichte van haar rivale (ze vergeeft haar alles en redt haar en passant ook nog uit een bordeel), getuigt van weinig mensenkennis.
Reina is de eerste literaire afspiegeling die we van Hella te lezen krijgen. Herma (de hoofdpersoon uit Sleuteloog) zal, vele decennia later, de laatste zijn. Wat voor personage is Reina van Holten? Een meisje van rond de 20, wonend in een kamer hoog in een pand aan het Singel, met uitzicht op een ‘rij van bijzondere geveltjes: de barokke overdadigheid van een daklijst waarop twee levensgrote beelden van Minerva en Mercurius in een weelde van plooiende gewaden achteloos op hun ellebogen geleund lagen’. Een meisje dat als herkenningsmelodie voor haar vrienden’schel het beginmotief van Rachmaninoff’s tweede pianoconcert fluit’ en een bibliotheek bezit met ‘de verzen van Leopold naast het kookboek, de Bijbel geflankeerd door Murder on the Orient-Express en Le Rouge et le noirvan Stendhal, een wereldliteratuurgeschiedenis, en Rekel van Cissy van Marxveldt’. Aan de muur van hun kamer hangt een korenveld van Van Gogh en de Akeleid van Dürer. Een meisje, kortom, met een voorliefde en een eruditie die volledig overeenkomen met wat we weten van Hella op die leeftijd.
Reina is bovendien een meisje dat jong wees is geworden, is opgegroeid bij haar grootouders, tijdens haar studie kunstgeschiedenis lid is geworden van het AVSV en haar studie na de dood van haar grootouders heeft moeten opgeven. Ze werkt sindsdien als verkoopster op de ‘kunst-afdeling van een der grote modezaken’, iets wat ze prettig vindt, want ze heeft ‘een aangeboren behoefte aan een omgeving met aesthetische en mooie dingen’. Ze gaat vaak naar de Schouwburg, heeft vriendinnen aan het toneel. Ze schrijft uitstekende brieven, weet een goed gesprek te voeren, houdt ervan verhalen uit het verleden te horen en beweegt zich ook verder zonder moeite in de hogere kringen. De parallel met de schrijfster is overduidelijk. Bovendien is haar personage knap en trekt ze ongewild snel de aandacht van mannen die ze vervolgens weer van zich af weet te schudden. Ze spreekt niet van ‘verliefdheid’, maar van ‘zielsverwantschap’, ze houdt er niet van als er een ‘schertsende flirttoon’ tegen haar wordt aangeslagen, maar zoekt ‘ ’n prettig soort geestelijk contact’. Aan ‘oppervlakkig-verliefd gedoe’ heeft ze het lak, liever is haar met jongemannen een contact ‘van mens tot mens’ hebben. Ook dit past in het beeld dat we hebben van de Hella van toen.
Opvallend – zeker voor die tijd – is het dat Reina er niet van houdt als mannen ‘meisjes met ambitie’ niet ‘au sérieux’ nemen. Ze wordt driftig als een jongen die haar het hof maakt verkondigt dat meisjes niet moeten werken, maar ‘er aardig uit (moeten) zien, ’n goeie smaak (moeten) hebben en gezellig (moeten) zijn’. Reina’s weerwoord dat dat ‘archaïsche theorieën’ zijn en dat juist ‘de meest aantrekkelijke meisjes diegenen zijn die het hardst studeren’, komt haar op een beschuldiging van ‘feministe!’ te staan. Ze wil ook, als ze uitgaan, haar eigen financiële aandeel betalen, wat bij de heren niet in goede aarde valt.
Het boek eindigt met een mooie moraal, opgetekend uit de mond van Reina: ‘Werk is altijd belangrijk (…). Je moet het zelf doen
– je moet ervoor werken, voor vechten. Je krijgt geen roem of succes cadeau – je kan ’t alleen maar máken door aan te pakken’. Reina/Hella geven daarbij beiden het goede voorbeeld.
– je moet ervoor werken, voor vechten. Je krijgt geen roem of succes cadeau – je kan ’t alleen maar máken door aan te pakken’. Reina/Hella geven daarbij beiden het goede voorbeeld.
Het boekje is inderdaad het prozadebuut van Hella S. Haasse, maar het serieuze werk, haar échte eerste roman, zou toch pas een jaar later verschijnen.