Filosoof Frédéric Lenoir over geluk, levenskunst en religie

Staalblauwe, lachende ogen heeft hij, een ontwapenende blik en veel aandacht voor de jonge vrouw met wie hij naar Amsterdam is gekomen. ,,Wat is de meest romantische route om terug te lopen naar het hotel?”, vraagt hij. De Franse filosoof en religiewetenschapper Frédéric Lenoir (50) is in Nederland ter gelegenheid van de vertaling van zijn meest recente boek Petit traité de vie intérieure, dat hier de titel heeft gekregen van Handleiding voor een evenwichtige geest en een kalm gemoed. Zelf heeft hij in de loop van zijn leven stapje voor stapje de lange weg naar die benijdenswaardige gemoedstoestand afgelegd – en nog struikelt hij regelmatig. In zijn boek vertelt hij zonder gêne over zijn eigen parcours, de tegenslagen, de therapieën en de obstakels die hij tegenkwam. ,,Boven de 45 begin je een zekere levenservaring te krijgen. Daarom wilde ik een boek schrijven over de blik op het leven die ik heb ontwikkeld. Hoe die eruit ziet? Je moet het leven accepteren. Dat lijkt heel eenvoudig, maar het is heel moeilijk uit te voeren. We komen voortdurend in opstand tegen het leven. We zeggen nee tegen een gezondheidsprobleem, nee als een geliefde ziek wordt en sterft, nee tegen dit of dat aspect van ons uiterlijk, nee tegen het examen waarvoor we zijn gezakt. Het leven komt niet aan onze wensen tegemoet en dus zijn we gefrustreerd. In het voetspoor van veel filosofen heb ik geleerd dat je ja! moet zeggen tegen het leven. Dat wil niet zeggen dat je alles maar gewoon moet accepteren. Als er dingen zijn die je kunt veranderen, je uiterlijk, een ziekte, dan moet je dat doen. Maar als je er niets aan kunt doen, dan moet je begrijpen dat het leven je een obstakel stuurt, dat je een mislukking op je dak krijgt, maar dat je juist door die moeilijke situatie kunt groeien. De beproevingen die ik te verduren heb gekregen bleken achteraf de mooiste kansen om vooruit te komen in mijn leven.



We moeten, zegt u, ook een goede verhouding zoeken tot de tijd en leven in het hier en nu.
Dat is fundamenteel. Wat je doet, moet je met volle aandacht doen. We hebben de neiging steeds in het verleden te vertoeven of aan de toekomst te denken. Als je ’s morgens onder de douche staat, denk je aan wat je die dag te wachten staat. Dan merk je niet hoe heerlijk het water over je lichaam stroomt. Omdat we voortdurend elders zijn met onze gedachten, voeden we onze ziel niet met gevoelens waaraan we een zekere euforie kunnen ontleden. Alle filosofen, van Confucius tot Spinoza, zeggen hetzelfde: de vreugde ligt voor het grijpen, maar dat kan alleen als je in het moment leeft.
Er is tegenwoordig veel discussie over het al dan niet bestaan van de ziel. Hoe kijkt u tegen de ziel aan?
In alle culturen, overal ter wereld, bestaat het idee van de ziel, alleen heet die overal anders. De ziel is iets in de mens dat je niet kunt zien of aanraken, maar dat wel ons diepste innerlijke leven bestuurt. Daar komt ons vermogen vandaan liefde te ervaren, ons te verwonderen over de schoonheid van de wereld, ontroerd te zijn door iets wat ons verstand te boven gaat.
In zijn boek Wij zijn ons brein verkondigt hersenwetenschapper Dick Swaab dat in de baarmoeder eigenlijk alles al vaststaat voor de rest van ons leven.
Dat is niet nieuw, dergelijke visies bestaan al heel lang. Het is een puur materialistische visie op de mens, de ziel is nu eenmaal problematisch voor cartesiaanse, rationalistische geesten. Wat de mens vormt is voor een deel aangeboren, voor een deel aangeleerd. Absoluut determinisme is nooit bewezen. Wat we erven aan genen en culturele bagage is heel belangrijk, maar het bepaalt ons niet voor de volle honderd procent. Mensen die in dezelfde omgeving of in dezelfde familie worden geboren, kunnen heel verschillende gevoeligheden en lotsbestemmingen hebben. Mensen uit heel verschillende milieus kunnen op precies dezelfde golflengte zitten. Ik heb bijvoorbeeld een veel betere verstandhouding met Socrates dan met mijn broer. Dan ben je mijlenver verwijderd van de neuronentheorie. Wat bepalend is, is het innerlijk leven. Wat ons écht karakteriseert komt voort uit de ziel en niet uit het lichaam. Er zijn mensen wier lichaam gehandicapt is en toch is er iets stralends in hun blik. Je ziet dat ze een prachtige ziel hebben. Anderzijds zijn er mensen met een goede opvoeding, geluk in het leven en een gezond lichaam, die nauwelijks een innerlijk leven hebben, die zich geen vragen stellen over de zin van het leven. Einstein, die je toch niet van spiritualiteit kunt betichten, zei dat een mens die niet in staat is het mysterie van het leven te ervaren niet écht leeft. Zelf was hij in de wetenschap de magie van het leven tegengekomen. Anderen ervaren het als kunstenaar, als minnaar, als gelovige.
U bent religiewetenschapper, filosoof, u houdt zich bezig met spiritualiteit, psychoanalyse én u bent gelovig. Hoe kunt u dat alles met elkaar rijmen?
Ik heb dit boek geschreven als mens, het is de vrucht van mijn levenservaring. Die heb ik gevoed met filosofie, het vak waarin ik ben gepromoveerd, maar ook met geschiedenis, sociologie en psychologie. Al die disciplines hebben me in staat gesteld de mens met al zijn angsten, verlangens en paradoxen beter te begrijpen. Ik geloof niet in een persoonlijke god, de god van het monotheïsme. Ik ben gelovig zoals Einstein het was, er is iets in het leven dat je niet kunt benoemen, een ander niveau van werkelijkheid. 
In uw boek stelt u onder andere de vraag hoe we een werkelijk en blijvend geluk kunnen bereiken. Maar bestaat er wel zoiets?
Een absoluut en blijvend geluk bestaat niet op aarde. Wat we wel kunnen doen is het ongeluk zo veel mogelijk naar de achtergrond verwijzen. We moeten de momenten van geluk zo lang mogelijk maken en zo intens mogelijk beleven. Het uiteindelijke doel is het bereiken van wijsheid. Hoe dat te doen? Augustinus zei het al: Geluk is blijven verlangen naar wat je al hebt. We neigen ertoe steeds weer wat anders te willen: altijd meer, beter, anders, zonder ophouden. De mens is altijd onbevredigd. Vooral als het om bezit gaat. De ideologie van nu pepert ons in dat we gelukkig zijn als we veel dingen bezitten, daarom moeten we steeds harder werken en almaar meer geld verdienen. Dat is onjuist. Een van de sleutels van duurzaam geluk is de ontdekking dat het geluk meer voortkomt uit een staat-van-zijn dan uit een opeenstapeling van bezit. Je moet je tijd geven aan dingen die ervoor zorgen dat je je goed voelt, lichamelijk én geestelijk. De wereldreligie van nu is er niet een die een god dient, maar het geld. De hogepriesters van vandaag zijn niet de imams en de rabbijnen, maar de reclamemakers. Jacques Séguéla, eigenaar van een groot Frans reclamebureau, zei een paar jaar geleden dat je leven mislukt was als je op je 50e geen rolex aan je pols had. Toen heb ik besloten dit boek te schrijven.
U heeft alle grote wereldgodsdiensten bestudeerd, van de islam tot het boeddhisme, het christendom, maar ook de Griekse denkers. Waar vond u het beste antwoord op de zoektocht naar het geluk?
De Bijbelse evangeliën zijn erg belangrijk voor me geweest, maar die gaan niet over de zoektocht naar het geluk. Socrates was op zoek naar wijsheid, niet naar geluk. Voor hem ging het erom keuzes te maken die juist zijn, niet zozeer keuzes die je gelukkig maken. Het is Boeddha die de vraag van het geluk stelt. Het hele bestaan bestaat uit lijden, zegt hij, je lijdt omdat je sommige dingen niet hebt, een liefdesrelatie of kinderen bijvoorbeeld, maar als je ze wel hebt lijd je uit angst ze te verliezen. Wat er ook gebeurt, de menselijke conditie is er een van lijden. Boeddha was de eerste psycholoog uit de geschiedenis, hij heeft de eerste existentiële therapie uitgevonden die tot een duurzaam geluk zou leiden. Het is een veeleisende weg, die van de menselijke geest een enorme inspanning vereist en waarvoor je zelfs meerdere levens nodig hebt. Het begint met loslaten: een huis hebben zonder er aan gehecht te zijn, met iemand leven en tegelijkertijd op afstand blijven. Je geest moet zich niet krampachtig aan iets of iemand hechten. Om dat te oefenen heeft Boeddha ons de meditatie gegeven, een dagelijkse oefening in het loslaten. Zelf heb ik het in India geleerd, 30 jaar geleden. Ik probeer iedere dag te mediteren. Het helpt me innerlijk afstand te nemen van wat er gebeurt, heftige emoties op afstand te houden. Daardoor reageer ik anders. Ik ben een impulsief persoon, als iemand me op straat beledigt, zou ik hem normaliter met gelijke munt terugbetalen. Nu reageer ik niet meteen, ik neem de tijd om even na te denken over wat ik écht wil zeggen.
Is de filosoof van nu niet meer psycholoog dan filosoof?
Misschien is dat tegenwoordig wel zo, ja. Men komt terug op de existentiële filosofie van Montaigne, Spinoza en denkers uit de Renaissance, voor wie filosoferen leren leven was. Alle ideologieën zijn ingestort: de dogmatische religie die ons één waarheid zou brengen, het sciëntisme dat geloofde dat de wetenschap de wereld kon redden, het nationalisme waarvoor men zijn leven gaf, het communisme dat iedereen gelijk zou maken. Nu beleven we de grenzen van de laatste ideologie, het economisch liberalisme. We merken nu dat ook het geld de mens niet gelukkig maakt. Daarom komen we terug bij de filosofie, een filosofie die wezenlijke vragen stelt en die zich bezig houdt met het individu. We hebben begrepen dat we de wereld niet kunnen veranderen, tenzij we zelf veranderen.
Het individu moet een nieuwe weg inslaan? En zijn verantwoordelijkheid nemen?
Nog nooit in de geschiedenis van de mensheid is het individu zo vrij geweest om zijn eigen leven in te richten, zijn beroep te kiezen, zijn seksualiteit te beleven. Vandaag lopen we tegen de grenzen van het individualisme aan. Maar we kunnen en moeten niet terug naar de geformatteerde vorm van het individu in de groep. De enige oplossing is dat het individu het hart van het systeem blijft en dat hij zich verantwoordelijk gaat voelen voor zichzelf en voor de ander. Het individu moet persoonlijke keuzes maken, maar met een verlichte geest, met een goed kompas, met gevoel voor collectieve verantwoordelijkheid. Komen tot een altruïstisch individualisme – dat is de uitdaging voor deze eeuw.

Frédéric Lenoir (1962) is filosoof, socioloog, godsdiensthistoricus en hoofdredacteur van Le monde des Religions. Hij woont deels in Parijs, deels in Zuid-Frankrijk. Hij schrijft romans en non-fictie en heeft een wekelijks programma op France Culture, Les racines du ciel. In het Nederlands verschenen van hem De filosofie van Christus (2008), Een geschiedenis van onze goden (2010), Socrates, Jezus, Boeddha (2010), Hoe Jezus God werd (2011) en onlangs Handleiding voor een evenwichtige geest en een kalm gemoed.