Aysegül Savas: Lopen op het plafond
Verhalen zijn onhandelbare dingen, schrijft Aysegül Savas al op de tweede bladzijde van haar debuutroman Lopen op het plafond. Dat illustreert ze ook. Ze worstelt met de verhaallijnen, springt in de tijd heen en weer, geeft haar aandacht nu weer eens aan deze hoofdpersoon dan weer aan die andere. Wat haar verhaal draagt is de toon van de vertelster. Die betovert je van begin tot eind.
Ze herinnert zich haar leven in Parijs, in Londen en in Istanbul. Ze denkt aan haar vriendschap met een oude Britse schrijver, M., aan haar vader, een dichter die stierf toen ze nog jong was; aan haar moeder met wie ze een haat-liefdeverhouding had. Wat ze zich herinnert, zegt ze, heeft ‘de structuur van een droom, een verzinsel, een vreemde en gewichtloze, zwevende kwaliteit, als bij lopen op het plafond.’
Dat lopen op het plafond deed ze als meisje door in een spiegel te kijken die ze zo vasthield dat ze er het plafond in zag. Ze ontdekte een witte stad, waarin ze voorzichtig langs de kroonluchter kon lopen. Ze trok zich daar terug ‘wanneer Istanbul zwaar en somber tegen de muren van ons appartement drukte’.
Het debuut van Aysegül Savas, die in Parijs woont, in het Engels schrijft en ook fotograaf is, heeft het raadselachtige dat dromen kunnen hebben. De vertelster verruilt Istanbul voor Parijs. Haar moeder had erop aangedrongen: wat moest haar dochter nu in Istanbul? Nurunisa neemt de stap zonder dat ze een baan heeft of een woning. Om een visum te krijgen heeft ze zich ingeschreven voor een reeks literatuurcolleges. Ze vindt een eenkamerappartement vlak bij het Gare du Nord. Zo heeft ze het idee dat ze op ieder willekeurig moment weer kan vertrekken. Ze huurt de kamer van een café-eigenaar om de hoek. Als ze in zijn Café du Coin iets bestelt, brengt de ober haar steevast iets anders. Ze zegt er niets van. Ze kiest biefstuk, tartaar en chocolademelk, die ze in haar koelkast laat verrotten. Hoe bestaat het dat andere klanten altijd het juiste bestellen, weten hoe het zit met ‘de rituelen van een dag’? Dat is precies waar het haar aan ontbreekt. Als ze wordt uitgenodigd voor een uitje met studenten, kijkt ze van een afstandje naar de groep – en keert weer om.
Ze denkt terug aan haar vader, de dichter, die vaak zachtjes in zichzelf zat te mompelen. Ze herinnert zich een gesprek tussen haar grootouders na zijn dood, waarin ze flarden onderscheidde, ‘nergens goed voor’, ‘net een klein kind’. Terloops, als bij toeval, meldt een bijzinnetje verderop in het boek dat hij naar het balkon liep, ‘waar hij vervolgens vanaf stapte’.
https://www.nrc.nl/nieuws/2021/03/18/de-zwevende-kwaliteit-van-een-leven-a4036335