33 dagen op de vlucht, Léon Werth
Vluchtelingen, nomaden, asielzoekers – woorden van nu, die bijna 100 jaar geleden al veelvuldig werden opgeschreven door de onbekende Franse schrijver Léon Werth. Op 11 juni 1940 verliet Werth huis en haard in Parijs, met zijn vrouw en een vriendin van zijn vrouw. Ze gingen per automobiel naar hun huis in St. Amour, ten zuidoosten van Lyon. Normaliter een paar uur rijden. Maar de trip die ze toen maakten duurde 33 dagen, 33 jours luidt dan ook de titel van het Franse, recent heruitgegeven boekje, dat momenteel in alle Parijse boekhandels ligt.
Het zijn de dagen van de uittocht uit Parijs, de Duitsers rukken op en dreigen Parijs aan te vallen en binnen te trekken, waarop de bevolking vlucht, met zoveel mogelijk van hun hebben en houden hoog opgeladen op hun auto’s, anderen te voet of te fiets. De wegen raken overvol, de benzine raakt op, de reizigers stranden en raken oververhit. Iedereen klampt de plattelandsbevolking aan, vraagt om benzine, water, eten en onderdak. De berichtgeving over de oorlog blijft eerst uit, sijpelt daarna langzaam door, iedereen wil naar de ‘zone libre’.
Werth observeert, net als Irène Némirovsky ongeveer tegelijkertijd moet hebben gedaan, wat er gebeurt in de stilte voor de storm, als de Duitsers nog met vreemde, onwennige blik worden bekeken. Ze vragen om water, nemen een baby op de arm en schrijven brieven aan hun Duitse liefjes. Veel Fransen denken dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen, dat alles in no time over is, anderen pappen aan met degenen in wie ze hun toekomstige overheersers zien. Het is dat vacuüm dat Léon Werth beschrijft als hij eenmaal, na 33 dagen, zijn huis in St. Amour bereikt heeft. Een mooi, precies verhaal over een eerdere stroom vluchtelingen in onze geschiedenis. Werth geeft het verhaal mee aan zijn vriend Saint-Exupéry, die ervan onder de indruk is en belooft dat hij het in New York zal laten uitgeven. Daarna volgt er een lange stilte. Pas in 1992 verschijnt het bij Viviane Hamy.