Over de geweldige verhalen van Jens Christian Grondahl
In haar recente Staat van de Europese literatuur schetste Nelleke Noordervliet haar beeld van de Europese schrijver bij uitstek. Die is wendbaar en subversief, levert zich aan niets of niemand uit, niet aan een politiek program en evenmin aan een ideologie. De Europese schrijver belichaamt de ambiguïteit van de eenling in het collectief. Hij gaat naast de ander staan en stelt hem vragen. Wie ben je? Wat hoop je? Wat heb je doorstaan?
Dat laatste doet Jens Christian Grøndahl (1959) in zijn recente verhalenbundel Dagen als gras van de eerste tot de laatste pagina – en hij is er een meester in. In zes verhalen gaat hij heel dicht naast zijn hoofdpersonen staan, hij observeert ze, volgt ze in hun leven, geeft ze nu eens in de eerste persoon het woord, dan weer kiest hij voor een verteller in de derde persoon. De zes verhalen had hij moeiteloos kunnen uitwerken tot een volledige roman, zo complex zijn de personages die hij schetst, zo brandend is de hoop die ze koesteren, zo onverwacht wat ze hebben moeten doorstaan.
Neem Lars, die vijftien is in die eerste zomer na de bevrijding van de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader is in de derde oorlogswinter met zijn kotter op een zeemijn gelopen, sindsdien klampen zijn moeder en zijn zus zich nog meer aan hun geloof vast dan ze al deden. Ze houden iedereen buiten de deur: vriendschap met de wereld is vijandschap met God.
De oorlog brengt onrust in dit uiterste noorden van Jutland. Na een vliegtuigdropping wordt een jongeman geëxecuteerd, er spoelt een lijk aan van een Canadese piloot. Lars zoekt zijn toevlucht in ‘met dopheide begroeide eenzaamheid’. Op de echte heide komt hij een jonge Duitser van zijn eigen leeftijd tegen, gevlucht voor de oprukkende Russen. Tegen het verbod van de regering in – vluchtelingen horen in het kamp – neemt Lars hem mee naar huis, laat hem in zijn eigen bed slapen, bezorgt hem zelfs een baantje. Er ontstaat een eigenaardig diepe vriendschap tussen hen, tot hij verraden wordt.
Het is razend knap hoe Grøndahl erin slaagt zijn personages in zo’n korte tijd een eigen gezicht te geven, een sfeer op te roepen, een dilemma te schetsen – een heel leven te vatten. Grøndahl is altijd een groot microchirurg van de emotie geweest en dat bewijst hij in deze verhalen opnieuw. Zijn personages zijn vaak buitenstaanders, eenlingen die aan grote zaken weinig woorden vuil maken. Ze nemen het leven zoals het komt. Vaak verruilen ze het ene land voor het andere, beginnen een nieuw leven. ‘Mensen hebben het vaak over wortels’, schrijft Grøndahl, ‘maar je kunt jezelf best verplanten’.
Verder lezen:
https://www.nrc.nl/nieuws/2021/07/15/schrijver-grondahl-een-groot-microchirurg-van-de-emotie-a4051163