Brief aan Hella S. Haasse
Lieve Hella,
Morgen, 2 februari, is het honderd jaar geleden dat je werd geboren. In Batavia, het huidige Jakarta. Vandaag wordt in de Nieuwe Kerk een gedenksteen voor je onthuld. Voorzover ik op de uitnodiging kan zien ben je in marmer gegraveerd. Wat zou je er zelf van zeggen? ‘Nu ga ik pas echt de eeuwigheid in’? Of: ‘nu word ik opnieuw met voeten getreden!’? Vorig jaar liet de OBA in Amsterdam immers een regel uit je werk in de bovenste traptrede beitelen. Duizenden mensen lopen sindsdien over je heen. De kastanjeboom in het Vondelpark die ter ere van je negentigste verjaardag werd geplant, staat er goed bij. In welke baan zich momenteel de planetoïde bevindt die naar jou vernoemd is, weet ik niet, daarvoor zouden we met je alter ego C.J. van der Sevensterre op sterrenjacht moeten.
Ik weet dat je moet lachen om al dat eerbetoon aan jouw persoon. Er was maar één ding dat je echt iets kon schelen: je wilde gelezen worden. Je leefde voor je werk. Dezer dagen ben ik in Lyon, voor een festival over post-koloniale literatuur. En reken maar dat ik het over Oeroeg ga hebben. Weet je dat Oeroeg onlangs een enorm succes was in Italië? La Repubblica opende zijn boekenbijlage met een mooie recensie van L’amico perduto. Nee, ik vergeet de vertaler niet te noemen, ik weet hoezeer je hen altijd lof toezwaait, het is Fulvio Ferrari. De criticus prijst in de krant ‘de subtiliteit waarmee verborgen racisme en xenofobie van beide kanten wordt blootgelegd’ en schrijft dat je ons wil doen inzien ‘dat de zogenaamd tolerante acceptatie van wie “anders” is vele duistere nuances kent.’ Ik vraag me af wat je van die interpretatie had gevonden. Het ging jou om vriendschap, om verkenning van de ander. Zeker is dat Oeroeg vragen stelt die ongelofelijk actueel zijn.
Je uitgever heeft het goede idee gehad om Ogenblikken in Valois in de mooie reeks van je verzameld werk uit te geven. Afgelopen zomer was ik weer eens in de streek waar je tien jaar woonde, ik herinnerde me hoe je door Senlis liep, wandelde door de bossen rond St. Witz. Ik dacht aan die arme lepralijder in de Middeleeuwen uit je verhaal Genius loci, die daar eenzaam ronddoolt en aan je vertelster die daar ondervond ‘wat zij nog nooit had gekend’. Ook die verstoten leproos heeft tegenwoordig vele gedaanten. Weet je dat de perverse Madame de Merteuil uit Daal- en Bergse brieven onlangs weer opdook in de debatten rond #metoo? Jouw imaginaire brieven aan haar over de positie van de vrouw, over feminisme, kunnen generaties jonge vrouwen nog heel wat leren! En hoe actueel is tegenwoordig De meester van de neerdaling, waarin je het duistere lot van kinderen omcirkelt in een ingenieus grimmig web van raadsels. En dan Huurders en onderhuurders! Complottheoriën, fake news, controlisten, kunsthaters, spionageactiviteiten, seksuele en geweldadige excessen, machtswellust – het komt allemaal voorbij. Vermomd, gemaskerd zijn je personages afspiegelingen van wat we nu beleven. Uit de tijd ben je, honderd jaar na dato, nog lang niet.
Ja, ik weet het, het verbaast je niet. Niet voor niets vond je je eigen romans, bij herlezing, altijd ‘verdomd goed geschreven’!
Je t’embrasse,
Margot
(foto: Jeannine Govaers)