Hoe te spreken over plaatsen waar je nooit bent geweest?
Op reis gaan heeft een hoop nadelen: je kunt wilde dieren tegenkomen, ziek worden of slecht weer hebben. Nog afgezien van de psychologische problemen die je kunt oplopen. Waarom zou je niet gewoon thuis blijven als je verre plekken wilt bezoeken? Dat hebben veel reisboekenschrijvers vóór ons ook gedaan: de beste manier om over verre landen te schrijven is vanuit je eigen luie stoel.
Het is weer zo’n hilarische stelling van de Franse literatuurwetenschapper en psychoanalyticus Pierre Bayard, een academicus die steeds opnieuw traditionele concepten uit de literatuurtheorie vervangt door tegendraadse en op het eerste oog absurde hypotheses – waar dan toch wat in blijkt te zitten. Een van zijn succesvolste boeken, Hoe te spreken over boeken die je niet hebt gelezen (2007), werd inmiddels in 30 talen vertaald.
Nu heeft hij weer zo’n onderwerp bij de kop: hoe te spreken over plekken waar je niet geweest bent? Tja, dat is lastig, denk je. Tot hij laat zien en ook aannemelijk weet te maken dat de grootste reisschrijvers helemaal niet op de plekken zijn geweest waar ze over schrijven. En dat hun boeken daar alleen maar beter van zijn geworden.
Neem Marco Polo, de Venetiaanse koopman die rond 1300 op reis gaat naar Azië, 20 jaar in China blijft en in zijn geschriften van alles vertelt over de gewoonten van die verre volkeren. In Tibet, schrijft hij, neemt de waarde van de huwbare vrouw toe met het aantal seksuele partners dat ze voor haar huwelijk heeft gehad. Geen woord wijdt hij aan de Chinese muur. Onwaarschijnlijk dat Marco Polo ooit in China is geweest, schrijft Bayard in het voetspoor van enkele biografien, wellicht heeft hij Constantinopel bereikt en is hij daar gewoon al die tijd bij een minnares gebleven.
En hoe zit het met Phileas Fogg en zijn reis in 80 dagen om de wereld? Echt reizen kun je zijn op snelheid gerichte tocht niet noemen, het enige wat voor hem telt is de weddenschap die hij is aangegaan te winnen. En toch, laat Bayard zien, verwerft hij met zijn niet-reizen een aardig juiste indruk van de plekken waar hij langs raast. Áls hij observeert, doet hij dat aandachtig, zoals iemand die een geïnteresseerd een boek doorbladert zonder het echt van a tot z te lezen. Wie zo te werk gaat, verliest zich niet in details en krijgt een goed beeld van het geheel, kan snel vergelijkingen en verbindingen leggen met andere plekken. Bovendien krijgt de verbeelding veel meer kans en kom je er sneller toe zelf na te denken, concludeert Bayard. Tussen reizen en thuis blijven is er al net zo weinig verschil als tussen lezen en niet lezen. Er wordt wat afgeschreven over plekken waar de auteur helemaal nooit is geweest. Maar is dat erg?
In sommige gevallen is de auteur zelf eenvoudig – om wat voor reden dan ook – niet in staat om naar de plek toe te gaan waarover hij wil schrijven. Dat is goed op te lossen: er zijn genoeg verre of zelfs ‘dode’ informatiebronnen te raadplegen of hij stuurt iemand in zijn plaats. Iemand die hij kent en vertrouwt, iemand die aantekeningen maakt, waaraan hij vervolgens zijn eigen invulling, zijn eigen kleur geeft. Zo vroeg de Frans-Antilliaanse auteur Edouard Glissant, die een boek wilde schrijven over Paaseiland, maar om gezondheidsredenen de reis niet kon maken, aan zijn vrouw om het Polynesische eiland te bezoeken. Hij schreef volgens Bayard, die er ook was, een geweldig accuraat boek, een voorbeeld bij uitstek van geslaagde ‘dévoyage’.
En dan is er nog die andere beroemde ‘honkvaste reiziger’, François René Chateaubriand, auteur van vele delen ‘Mémoires d’outre-tombe’. Als we de titels van zijn werk mogen geloven bereisde hij Amerika en een deel van het Midden-Oosten. Pure fictie, schrijven zijn biografen én Bayard, rijkelijk geput uit de in zijn tijd bekende klassieke teksten en uit zijn eigen verbeelding. Van de reizen die hij wél maakte is hij veel vergeten, gaf Chateaubriand ook zelf al toe. Maar die vergeetachtigheid is helemaal geen gebrek – integendeel, het is een wezenlijk element in het scheppingsproces. Niet reizen draagt juist bij aan de kwaliteit van de reisschrijver.
Zo rijgt Bayard het ene overtuigende voorbeeld aan het andere. De antropologe Margaret Mead baseerde haar theses over de seksuele vrijheid van de inwoners van Samoa op verzonnen waarnemingen van haar helpers en vestigde er decennialang haar wetenschappelijke naam mee. Participerende observatie, suggereert Bayard. Fraude, zouden de onlangs in het leven geroepen wetenschapscommissies zeggen. Het pad tussen waarheid en leugen is smal – voor Karl May, die Duitse bestsellerauteur die subtiel de geschiedenis naar zijn hand zette, maar ook voor die journalist van de New York Times die zijn reportages uit zijn duim zoog.
Is er nog één reisschrijver die wél is geweest op de plekken die hij heeft bezocht, vraag je je af na lezing van Bayards uiterst geestige en toch overtuigende boek. Draait iedereen ons overal voortdurend een rad voor ogen? Ach, wat maakt het uit, suggereert Bayard, het gaat er uiteindelijk om dat onze verbeelding geprikkeld wordt, dat we onze geest in werking zetten, dat we actief worden. Ook wat wij ons verbeelden leidt tot een reis – in onszelf. Daar draait het uiteindelijk om.
Pierre Bayard: Comment parler des lieux où l’on n’a pas été? Les Éditions de Minuit. 159 blz. Prijs € 18,50