Jacky Kennedy, Susan Sontag en Angela Davis: een jaar in Frankrijk
Op 16 september 1963 was de negentienjarige Afro-Amerikaanse Angela Davis, die een jaar in Frankrijk studeerde, in de Zuid-Franse stad Biarritz. In een café las ze de Herald Tribune, die op de eerste pagina verslag deed van een bomaanslag in Birmingham, Alabama, haar geboortestad. Vier meisjes uit haar buurt waren bij de aanslag omgekomen, waaronder haar beste vriendin. ‘Duizenden woedende negers kwamen uit hun huizen tevoorschijn’, las ze, ‘de politie vocht twee uur lang en schoot in de lucht om hen onder controle te krijgen’. De laatste regels van het stuk maken melding van een wegrijdende auto die was gezien, ‘mannen met een donkere huid, die zowel blanken als negers konden zijn’. Heel haar leven zou Davis zich de schok herinneren die het artikel bij haar teweeg bracht, en dan vooral de ‘vijandige ondertoon’ van het stuk en de ‘angst voor de zwarte woede’ die eruit sprak.
Daarna las ze wat Paris Match en L’Humanité over de aanslag schreven: die spraken van racistische terreur die in het zuiden van de VS nog niet ten einde was, ze verdiepten zich in de context, citeerden uit speeches van politici aan de vooravond van de aanslag, die leken op te roepen tot geweld. Davis leerde dat nieuws niet overal hetzelfde wordt gebracht: ‘objectiviteit is altijd iemands objectiviteit’. In datzelfde jaar zou ze zien dat de Franse pers dan wel openlijk kritiek kon hebben op Amerikaans racisme, maar dat de toon die werd aangeslagen over het geweld tegen Algerijnen in eigen land van eenzelfde soort ‘objectiviteit’ getuigde.
Het is maar een van de vele culturele bruggen in Dreaming in French van Alice Kaplan, hoogleraar Franse literatuur aan Yale University en auteur van de in 1993 zeer goed ontvangen ‘memoir’, French lessons. Na de Tweede Wereldoorlog brachten duizenden jonge Amerikanen veelal uit welgestelde gezinnen een jaar in Frankrijk door. Ze werden vaak ondergebracht bij Franse gezinnen van gegoede afkomst in Parijs. In haar boek beschrijft Kaplan hoe het drie vrouwen verging wier naam en faam later de wereld over zouden gaan: Jacqueline Bouvier, de toen toekomstige first lady van de VS, die in 1949-1950 in Parijs verbleef; de schrijfster en essayiste Susan Sontag, die in 1957-1958 Parijs verkende en Angela Davis, de latere politieke activiste en hoogleraar die in 1963-1964 Frankrijk doorkruiste. Alledrie droomden ze als jonge vrouwen van Frankrijk, allemaal kwamen ze in een ander soort Frankrijk terecht. Ieder zou de rest van haar leven putten uit de ervaringen van dat ene jaar. Ook aan dat laatste besteedt Kaplan, in haar boeiende en uitstekend geschreven boek, uitgebreid aandacht. Wat de mannen er allemaal uithaalden weten we al, schrijft ze, de macho-ervaringen en seksuele uitspattingen van Norman Mailer, Saul Bellow, Arthur Miller en James Baldwin zijn dankzij hun literaire oeuvre net zo bekend als een tour met de ‘bâteau mouche’ van Parijs. Maar het verhaal van de vrouwen, die zich vooral wilden onderdompelen in een nieuwe taal, in de codes van het land van kunst, cultuur en het intellectuele leven par excellence – dat is zo goed als onbekend, omdat het geen deel is gaan uitmaken van de Amerikaanse emigrantenliteratuur.
Jacqueline Bouvier ging vijf jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog naar Frankrijk, een land volop bezig met de wederopbouw waar vrouwen net kiesrecht hadden gekregen. Bouvier, wier grootvader auteur was van een boek waarin hij zijn familie van Franse koningen liet afstammen, huurde een kamer bij een aristocratische familie. Een aantal van hen was, zoals vaak in die kringen, in een concentratiekamp omgekomen. Bouvier leerde Frans, ging uit, raakte verslingerd aan de Franse mode, las Proust, ontmoette jonge studenten van de Ecole Polytechnique (onder wie Valéry Giscard d’Estaing) en sloot vriendschappen voor het leven. Eenmaal aan de zijde van John F. Kennedy was zij het die de politieke ego’s in hun milieu beoordeelde: het lezen van Proust en Saint-Simon had van haar een expert in duiding gemaakt. ‘Ik ben de man die Jacqueline Kennedy naar Parijs begeleidde’, zei de Amerikaanse president na hun eerste bezoek aan de Franse hoofdstad. Dankzij haar vriendschap met cultuurminister André Malraux werd, voor het eerst in de geschiedenis, de Mona Lisa in Washington tentoongesteld. Het echtpaar zou de perfecte verpersoonlijking blijven van de Frans-Amerikaanse alliantie in die tijd. Later, na haar vijftigste, zou ze als uitgever bij Doubleday boeken uitgeven over het Parijs van na de bevrijding en over de Franse vrouw in de 17e en 18e eeuw.
Viel Jacqueline Bouvier vooral voor de esthetiek van de Franse cultuur, Susan Sontag was op zoek naar zelfkennis. Ze ondernam een seksuele ontdekkingstocht en ging op in de intellectuele kant van het Parijse bestaan. Vierentwintig was ze toen ze naar Parijs ging om haar droom te realiseren, getrouwd en moeder van een vijfjarige zoon, die ze achterliet. Voor haar geen Parijs’ societyleven, maar café- film- en theaterbezoek, een onderdompeling in het oeuvre van Sartre, Robbe-Grillet en Camus. Voor Sontag geen speciale taalcursus en georganiseerde inwijding in de Franse zeden, zij maakte haar eigen Franse grammaticaboek in de vorm van lijstjes, zoals ze haar hele intellectuele vocabulaire vormgaf (‘Je l’aime beaucoup’ is MORE than ‘Je l’aime bien’, but LESS than ‘Je l’aime’). Toen Sontag zich in Frankrijk bevond, zat het land middenin een heftige strijd aan de vooravond van de Algerijnse onafhankelijkheid, in Parijs vonden aanslagen plaats. Vreemd genoeg, schrijft Kaplan, is daar in Sontags dagboeken geen letter over te vinden, ‘typical of many young women her age’. Haar aandacht ging meer uit naar haar persoonlijke ontwikkeling.
Eenmaal terug werd Sontag de grootste pleitbezorger van de Nouveau Roman en de Nouvelle Vague in de VS, van het structuralisme, van filosofen als Foucault en Roland Barthes. Later werd ze algemeen beschouwd als ‘the expert on French topics’. Kaplan trekt een parallel tussen de Nouveau roman-voorman Alain Robbe-Grillet en Sontag: beiden werden in eigen land meer bewierookt naarmate hun faam in het overzeese land groeide.
Vier jaar nadat Sontag naar de VS was teruggekeerd en haar man in de aankomsthal had aankondigd dat ze wilde scheiden, vertrok de tweedejaars studente Angela Davis naar Parijs. De Algerijnse onafhankelijkheid was een feit, Davis zag de Franse soldaten terugkeren, er werd gestaakt en gedemonstreerd, Frankrijk likte zijn wonden en boog zich over zijn nationale waarden. Davis, ‘op zoek naar seksuele vrijheid en intellectueel raffinement’, was getuige van ‘een migratiedrama, de hogedrukpan van rassenintolerantie en economische misère’ – een situatie waarvoor ze als zwarte vrouw uit een land waar racisme nog hoogtij vierde gevoeliger was dan haar blanke medestudenten. Ze verdiepte zich in de Franse filosofie, ging door naar Duitsland om er bij Adorno verder te studeren, vertrok naar Cuba en werd de intellectueel en de communistische po
litieke activiste die in 1970 van moord beschuldigd zou worden. Vierhonderd Franse intellectuelen – van Louis Aragon tot Nathalie Sarraute, van Juliette Gréco tot Marguerite Duras – tekenden een petitie waarin om haar vrijlating werd gevraagd, duizenden Fransen gingen de straat op.
litieke activiste die in 1970 van moord beschuldigd zou worden. Vierhonderd Franse intellectuelen – van Louis Aragon tot Nathalie Sarraute, van Juliette Gréco tot Marguerite Duras – tekenden een petitie waarin om haar vrijlating werd gevraagd, duizenden Fransen gingen de straat op.
Wat hebben de drie zo verschillende vrouwen uit dit boek gemeen, behalve dat ze allemaal droomden van Frankrijk en publieke persoonlijkheden werden? ‘France secured them’, schrijft Kaplan. Dat is wellicht wat overdreven, maar Kaplan toont overtuigend aan dat ze wezenlijk gevormd werden door de Franse cultuur: hun leven en werk waren doordrenkt van Proust, de denkbeelden van Sartre en de nouveau roman. Hun denken was gevormd door de veellagige geschiedenis, door het leren van een vreemde taal, hun kennismaking met het Franse savoir vivre en intellectueel debat. De rest van hun actieve leven bleven ze in dialoog met het land waarvan ze hielden, waar ze zich thuis voelden – passeurs tussen twee culturen.
Wellicht is het element dat hen het meeste bindt, de gedeelde behoefte aan een ‘counterlife’, een schaduwleven waarin ze zich in gedachten konden terugtrekken en zich konden laven aan herinneringen en vriendschappen. Vooral hadden ze het inzicht verworven dat er elders een wereld was waar op een andere manier werd gedacht, waar anders tegen de zaken werd aangekeken en waar, eventueel, altijd een ander leven mogelijk was.
Margot Dijkgraaf
Alice Kaplan: Dreaming in French. The Paris years of Jacqueline Bouvier Kennedy, Susan Sontag and Angela Davis, The University of Chicago Press, € 25,95.