Roberto Calasso over De droom van Baudelaire

,,Mijn werk behoort tot geen enkel literaire genre, het is ondefinieerbaar. Soms is het roman, soms essay, soms zitten er toneeldialogen in, aforismen en analyses. Wat mijn zeven boeken gemeen hebben is een verhalend karakter. Fysiologisch gezien is dat de manier waarop ik werk, nu al zo’n dertig jaar. Nu ben ik bezig aan het achtste deel van mijn werk in uitvoering, geen idee waar ik uitkom. Ik ben er maar mee opgehouden vooruit te kijken.”



Roberto Calasso (Florence, 1941), de legendarische Italiaanse uitgever  en schrijver van bijvoorbeeld De bruiloft van Cadmus en Harmonia (1988), Ka (1996) en K. (2002), is nog steeds iedere middag te vinden in zijn kamer van de uitgeverij die hij beroemd maakte, Adelphi. Ordelijke stapels boeken, op de grond, op stoelen rond zijn bureau, doorzichtig gekafte eerste drukken in een hele muur beslaande kast. Om hem heen de kantoren van zijn medewerkers. Iedere vijf minuten belt hij een van hen: hij wil me die speciale uitgave laten zien, dat boek schenken, die tekst meegeven, die illustratie tonen. Binnen een minuut wordt zonder zuchten aan zijn wensen voldaan – de wil van een legende is wet.
Binnenkort verschijnt in Nederland Els van der Pluijms schitterende  vertaling van La Folie Baudelaire, bij uitgeverij Wereldbibliotheek De droom van Baudelaire geheten. Verwacht geen biografie van de negentiende-eeuwse Franse dichter, geen nieuwe interpretatie van zijn werk, maar een verrukkelijke, associatieve wandeling door de intellectuele botanische Baudelaire-tuin van gids Calasso.
Fysiologisch – die op het oog vreemde term komt vaker terug in zijn boek. ‘De hele geschiedenis van de literatuur’, schrijft Calasso bijvoorbeeld, ‘kan worden gezien als een sierlijke guirlande van plagiaat’, waarmee hij doelt op ‘bewondering en een fysiologisch assimilatieproces dat een van de best bewaarde mysteries van de literatuur is’. Calasso: ,,Dat is voor mij een cruciaal woord. Het gaat terug op Sainte-Beuve, de in zijn tijd beroemde en beruchte Franse schrijver en criticus die er een groot belang aan hechtte in zijn artikelen een beeld te geven van zowel het leven als het werk van een auteur. Zoals u weet is hij daarom aangevallen door Proust (in Contre Sainte-Beuve – md). Proust wist natuurlijk best dat Sainte-Beuve geen ongelijk had, het ging erom te erkennen dat beide door elkaar heen lopen en niet los van elkaar kunnen worden gezien.”
En dat plagiaat?
,,Dat is de zin zelf van de literatuur. Literatuur is een voortdurende stroom waarbij je van de ene naar de andere tekst gaat, de oude wordt geïncorporeerd in een nieuwe, het verleden in het heden”.
Na uw laatste boek over een schrijver, K., over Kafka, koos u nu voor Baudelaire, waarom hij? U schrijft over een ‘Baudelairegolf die alles doordrenkt’, die zijn tijdgenoten overspoelde en kopje onder liet gaan.
Baudelaire is de eerste niet-Italiaanse dichter die ik las, ik was 12 en raakte door hem gefascineerd. Met hem heb ik altijd een intiemere relatie gehad dan met anderen. Gide zei het ook, Baudelaire fluistert iets in je oor. Met hem begint er een tijdperk met een andere sensibiliteit, een nieuwe richting, een nieuwe toon in de literatuur en de schilderkunst. Al vóór hem was die golf ingezet, maar hij is de spil, met hem kristalleert zich die tendens.
U laat de voor- en de achterkant van dat golvende weefsel zien, in wezen van de hele negentiende eeuw.
Zo’n nauw verband tussen literatuur en schilderkunst is heel zeldzaam. Degas, Manet, Mallarmé, Ingres, Delacroix – in hun werk resoneert die nieuwe sensibiliteit. De golf eindigt met Proust. Zijn essay over Baudelaire is een van de mooiste die er ooit geschreven zijn, het hoort tot zijn mémoires, zijn fysiologie.
‘Het ware moderne, dat in Baudelaire vorm krijgt, is die jacht op beelden, aangevuurd door de ‘demon van de analogie”, schrijft u.
Het is een sleutelzin. Analogie is voor mij, tegen de traditie in, een middel tot kennis. Sinds de Verlichting wordt analogie gezien als een vijandig begrip, het zou niet nauwkeurig en misleidend zijn, maar de oude Grieken zagen het al als een manier om kennis en wijsheid te verwerven. Baudelaire kun je niet begrijpen zonder zijn verhouding tot het beeld, beeld en woord zijn innig en ingewikkeld met elkaar verbonden.
De schilders Delacroix en Ingres geeft u een bijzondere plaats in de context van Baudelaire. Dankzij de eerste kon hij zijn ‘metafysica van de kunst’ formuleren, de tweede kritiseerde hij fel.
Baudelaire had iemand nodig die zijn hartstocht vertegenwoordigde. Delacroix kwam daar het dichtste bij, hij verpersoonlijkte een zaak waar Baudelaire voo
r stond. Het waren geen vrienden. Delacroix hield meer van mensen die hem gehoorzamer waren dan Baudelaire. Het werk van Ingres stond ver van Baudelaire af, maar paradoxaal genoeg is wat hij over hem schreef veel pertinenter dan wat hij over Delacroix noteerde. 
De titel La Folie Baudelaire is in het Duits en ook in het Nederlands vertaald als De droom van Baudelaire, een titel waarmee Calasso niet gelukkig is. Toch is die droom het hart van Calasso’s boek. Toen Baudelaire op 13 maart 1856 wakker werd, schrijft hij, had hij een vreemde droom gehad, die hij meteen noteerde. Hij moet een bevriende bordeelhoudster een net verschenen boek van zijn hand aanbieden, merkt dat hij half ontkleed is, loopt door een soort geneeskundig museum met ingelijste  afbeeldingen van monsterlijke wezens en vindt uiteindelijk een monster op een piedestal, met een soort slang om zijn lichaam. De droom interpreteren is niet wat Calasso wil, ‘dat zou een soort metafysische tactloosheid zijn’. Wat dan wel? Calasso: ,,In die droom zit alles, zijn hele oeuvre vloeit erin samen, als in een estuarium. Het erotische element, de haat voor de wereld om hem heen, de bêtise van zijn eeuw, de wetenschap, alles. Baudelaire komt op blote voeten, met zijn gulp open het bordeel binnen, hij voelt zich gegeneerd. Dat komt helemaal overeen met zijn leven, Baudelaire was een onvrijwillige exhibitionist. Wat hij ook deed, hij was bovenmatig blootgesteld, metafysisch geprostitueerd zou je kunnen zeggen. Als je van die droom uitgaat, zit alles erin.
De oorspronkelijke titel La Folie Baudelaire komt uit een artikel over nieuwe kandidaten voor de Académie française, van Sainte-Beuve. Calasso: ,,In zijn tijd begreep Saint-Beuve het best wat literatuur was. opvallend genoeg vermeed hij het te schrijven over de grote auteurs van zijn tijd, over Baudelaire heeft hij nooit een stuk gepubliceerd. Hij leed als hij met werkelijk groten werd geconfronteerd, vreesde hun betekenis. Baudelaire liet hij doorgaan voor een gewone, goeie jongen om zijn talent niet te hoeven erkennen. Het was een compliceerd man, een beetje pervers, perfide, pathetisch ook, maar een groot schrijver. Zijn roman Port-Royalis een van de grote boeken uit de Franse literatuur, maar nu vergeten. Dat is de wraak van de geschiedenis.”
In de alinea die u citeert karakteriseert Sainte-Beuve  het werk van Baudelaire als ‘een bizar bouwwerk op de uiterste punt van een als onbewoonbaar beschouwde landtong, rijkelijk gedecoreerd, getourmenteerd maar verleidelijk en mysterieus, waar men boeken van Edgar Allen Poe leest, (..) zich bedwelmt met hasj, waar uit tere porseleinen kopjes van opium wordt genipt’. Dat ‘fraaie mozaïek van een harmonieuze originaliteit’, dat ‘romantische Kamtsjatka’ noemt Sainte-Beuve ‘la folie Baudelaire’. Waarom vindt u dat zo’n adequate omschrijving van Baudelaires oeuvre?
Het is precies wat de literatuur is geworden, het is de literature absolue, een plek die moeilijk toegankelijk is, ver weg van de sociale wereld, een bijna onleefbaar punt ver weg in Siberië.
Is dat voor de literatuur de plek par excellence?
Als je een allegorisch beeld moet geven van de literatuur na Baudelaire is het dit Kamtsjatka. In dat bouwsel bevond zich niet alleen Baudelaire, maar ook Rimbaud, Mallarmé en Proust. De cel, de met kurk beklede slaapkamer van Proust aan het eind van zijn leven – dat was zíjn Kamtsjatka. Sainte-Beuve had het helemaal bij het rechte eind, maar wat was het een angstige, laffe man.
Bevindt u zich, als uitgever en als schrijver van een associatief, uitdijend, onderling verbonden, lastig toegankelijk oeuvre, niet ook in een dergelijk Kamtsjatka?
Ja, dat zou kunnen, al houd ik me met die vraag niet echt bezig. Het is in ieder geval wat de literatuur is geworden. Als het anders was, zou ze me niet interesseren.
Waar bevindt die lieu absolue van de literatuur zich tegenwoordig?
Overal. Je hoeft niet naar Siberië te gaan. Er zijn niet veel grote schrijvers, schrijvers die écht belangrijk zijn. Het begint met Baudelaire en het eindigt met Kafka, sindsdien zijn er niet veel bijgekomen. De groten zijn eenlingen, mensen die wel een sociaal leven hebben – denk aan Nabokov, Borges -, maar in wezen leven in een onzichtbare luchtbel. Een kwestie van zelfbescherming. De lieu absolue van nu is overal. En ik verzeker u – erg druk is het er niet.
Roberto Calasso: De droom van Baudelaire. Vertaald door Els van der Pluijm. Wereldbibliotheek. 366 blz., prijs € 44,90