Kadare en Sophokles in Berlijn
Op uitnodiging van het Goethe Instituut verblijf ik enige tijd in Berlijn. Ik fris mijn Duits op. Samen met acht anderen krijg ik vijf uur per dag les van een uitstekende docente, die tevens actief is als politica voor Die Grünen. Er zitten twee artsen bij uit Saoedie-Arabië, waarvan één hoogzwanger; twee jongemannen die werktuigbouw willen gaan studeren in Berlijn; een Amerikaanse diplomate die binnenkort naar Pakistan wordt uitgezonden; een Indische die Duits wil doceren; een Italiaanse die een tolkenopleiding in Berlijn wil gaan doen; een jonge Spaanse die tegen de wil van haar ouders is vertrokken, ze had genoeg van de uitzichtloosheid van haar eigen land. Jonge mensen die vastberaden zijn iets van hun leven te maken. Meer dan de helft wil voor zeker tien jaar in Duitsland blijven. De Duitse economie gaat goed, de Duitse taal heeft de toekomst, vinden ze.
Ik raak bevriend met een Albanese uit mijn groep. We raken aan de praat over Ismaël Kadare, de gedoodverfde Nobelprijskandidaat uit Albanië, die hem maar niet krijgt. Ze heeft veel van hem gelezen. Zo is het echt, bij ons, zo absurd, zegt ze. De corruptie is onvoorstelbaar. Gelukkig heeft Tirana nu een goede burgemeester die daartegen vecht, hij probeert de corruptie aan banden te leggen, voert regels in om de ongebreidelde woningbouw die de stad tot een chaos maakt, aan banden te leggen. A. komt uit Tirana, ze is in Berlijn om haar Duits te perfectioneren. Thuis doceert ze Duits, ze geeft les aan kinderen. Alle Albanezen willen Duits leren, zegt ze, en alle ouders die ambities voor hun kinderen hebben sturen ze op Duitse les, al vanaf heel jonge leeftijd. Veel geeft ze niet prijs over haar leven. Na een paar dagen hoor ik dat ze met vier vrouwen op een kleine etage woont, apart wonen is te duur. Ze is enig kind en zorgt voor haar bejaarde moeder met wie ze veel belt. Het is goed als kinderen Duits leren, zegt ze, dan zijn ze tenminste veilig. Veilig? Het is gevaarlijk om kind te zijn bij ons, zegt ze, er is veel geweld. Absurd veel.
We gaan naar de Volksbühne, waar Ödipus Tyrann, van Sophokles/Hölderlin gespeeld wordt, in de versie van de Italiaanse ‘Extremtheatermacher’ Romeo Castellucci. Ich bin zo glücklich, zegt A. zachtjes tegen me. We zien een absurde Oedipousversie, deels gesitueerd in een duister klooster met schuivende panelen, deels in strak een stralend wit-gouden decor. Uiterst klassiek Duits, nauwelijks beweging, nauwelijks intrige. Aan het eind blijven drie opgeblazen anussen achter op het toneel, die luid winden laten. Het publiek, dat twee uur lang als versteend heeft gezeten, begint te lachen. Absurd.