Berichten

Wie zijn de gele hesjes? Het staat al in de romans van de afgelopen maanden.

Wie zijn de gele hesjes? En wat willen ze? Het is een vraag die de afgelopen weken voortdurend is gesteld. Kijk naar de puber Anthony, die opgroeit in een arbeidersgezin in Heillange, in het noordoosten van Frankrijk, waar de sluiting van de staalindustrie voor werkeloosheid zorgt. Hij is de zoon van een ontslagen staalarbeider en ex-vrachtwagenschauffeur, die nu de eindjes aan elkaar probeert te knopen als tuinman. Hij heeft nog een motor in de garage staan waar hij niet meer op wil rijden: het doet hem teveel denken aan de tijd dat hij nog de illusie had jong en vrij te zijn. Als hij drinkt wordt hij gewelddadig. Anthony’s moeder heeft al een paar keer haar koffers gepakt. Maar ze komt toch weer terug. Als ze weer thuis is laat ze een nieuw permanentje zetten en gaat het leven door als ervoor. Soms gaat Anthony naar een feestje in een andere wijk. Daar ziet hij hoe zijn rijkere leeftijdsgenoten wonen, de zonen van hoge ambtenaren, apothekers, ingenieurs en grootindustriëlen. Ze hebben drugs, een retourtje Maastricht is voor hen geen probleem.
Of neem de twintigjarige Candice, geboren in een arme buitenwijk. Ze is fietskoerier voor een bedrijfje waarvan de eigenaar een business school heeft gedaan. Als hij haar tot seks dwingt, vlucht ze. Weg baan. Ze speelt de hoofdrol in Shakespeare’s Richard III, uit haar mond komt de eerste zin van het stuk: ‘Now is the winter of our discontent’. Candice ontmoet Jones, een jazzmusicus, die ondanks allerlei bijbaantjes, nauwelijks genoeg verdient om zich in leven te houden.
Maak tenslotte kennis met de vader van Edouard. Hij werkte in een industriestadje in Picardië, ging de kroeg in als hij aan het eind van de week zijn loon kreeg en sloeg zijn vrouw als hij thuis kwam. Ze ging van hem weg. Toen kreeg hij een ongeluk en werd hij arbeidsongeschikt. De medicijnen worden steeds duurder, de banen die hij krijgt aangeboden liggen ver van zijn woonplaats.
Anthony, Candice, Jones en de vader van Edouard zijn hoofdpersonen in recent verschenen Franse boeken. Anthony is het belangrijkste personage uit Leurs enfants après eux van Mathieu Nicolas, de roman die ruim een maand geleden werd bekroond met Frankrijks belangrijkste literaire prijs. Candice en Jones komen uit de pen van Thomas B. Reverdy. Zijn roman met de voorspellende titel L’hiver du mécontentement (De winter van onze ontevredenheid) kreeg onlangs de prix Interallié 2018. De vader van Edouard tenslotte is de vader uit de titel Ze hebben mijn vader vermoord, van Edouard Louis, een biografisch politiek pamflet dat ook onlangs in het Nederlands verscheen.
Lees de boeken die er de afgelopen maanden in Frankrijk verschenen en je ziet wie de gele hesjes zijn. Het zijn Fransen die niet behoren tot de hoogste klassen, die niet in Parijs wonen, die de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen, die zien dat stijging op de sociale ladder een illusie is geworden. Het zijn ouders die beseffen dat hun kinderen het niet beter zullen hebben dan zijzelf. Het zijn Fransen die zien dat de ongelijkheid vergroot wordt, dat de kloof tussen arm en rijk groter wordt: de belasting voor de ‘solidariteit op het kapitaal’ is afgeschaft terwijl de brandstofprijzen extra worden belast.
‘De geschiedenis die op school werd onderwezen was niet jouw geschiedenis’, schrijft Edouard Louis in zijn boek, ‘ze leerden ons de geschiedenis van de wereld en jij werd buiten de wereld gehouden.’ Schrijvers zijn antennes van onze samenleving.
Wie zijn de gele hesjes? Je hoeft er de recente romans uit de Franse rentrée maar op na te lezen.

 

Nancy: Le livre sur la place (rentrée, 3)

Als ik aan het begin van de middag het station van Nancy uitloop, komt er een jongen op me af. Een jaar of dertien, staalblauwe ogen. Hij hoort bij een groepje, is zo dronken dat hij nauwelijks meer op zijn benen kan staan en hij schreeuwt aan een stuk door. Hij gaat vlak voor me staan, zegt: ‘ik houd niet van geschreeuw, et vous?’.

Even later ben ik op de Place Stanislas, hart van het literaire festival Le livre sur la place. Imposante 18e eeuwse gebouwen, glimmend verguld hekwerk, duizenden mensen, lange rijen voor de optredens van schrijvers uit de rentrée. 500 man voor Leïla Slimani die een roemrucht essay publiceert over seksualiteit en Marokko, 1200 voor Jean-Christophe Rufin in de Opera. Zo’n 700 voor Kamel Daoud die de prijs voor ‘het boek en de mensenrechten’ in ontvangst neemt. ‘Ik kan goed voor iets knokken, maar ik weet niet hoe ik eerbetoon in ontvangst moet nemen’, zegt de Algerijn, ‘iedereen noemt me steeds zo moedig, maar ik ben gewoon iemand die zich verdedigt’.

Een uur later hoor ik Bernard Pivot vertellen over zijn eerste ontmoeting met Karen Blixen: ‘ze werd genoemd voor de Nobelprijs, ik nodigde haar uit voor een déjeuner in restaurant Drouant, wilde haar fêteren. Toen ze binnenkwam wist ik dat dat een vergissing was: het was een insect, de magerste vrouw die ik ooit had gezien! Ze at één abrikoos. Haar man had haar bij wijze van huwelijkscadeau syfilis gegeven.’

Strijd en herinnering – dat lijkt de rode draad in de nieuwe Franse literatuur van de rentrée. Véronique Olmi ontrukt het lot van de Soedanese Bakhita aan de vergetelheid, Valentine Goby heeft een ‘choc amoureux’ voor verzetstrijdster Charlotte Delbo, Patrick Deville brengt in zijn nieuwe boek heel Frankrijk in kaart, Chantal Thomas (binnenkort in Amsterdam) herinnert zich hoe haar moeder in het zwemmen een beetje vrijheid vond, uitgeverij Noir sur Blanc viert dat ze 30 jaar geleden begon met een uitgeverij die een ‘passerelle’ tussen oost en west wilde zijn.

Op de péniche die vanuit Namur is vertrokken en naar Frankfurt vaart, waar Frankrijk dit jaar gastland is, kom ik kapitein Olivier Rolin tegen. De schrijver/reiziger komt binnenkort in residentie in Amsterdam. ‘Bereid je maar voor’, roept hij vrolijk, ‘ik ken niemand in Amsterdam, alleen jou!’

 

De trein van 8.17 (rentrée, 2)

Mijn kantoor rijdt met bijna 300 kilometer per uur door Noord-Frankrijk. Zodalijk rijdt de Thalys Gare du Nord binnen, over een uur zit ik in de TGV met bestemming Nancy. Die stad organiseert traditiegetrouw de eerste Salon du Livre van de rentrée, dit jaar worden er maar liefst 600 auteurs verwacht. Drie volle dagen van interviews, debatten en radio- en tv-uitzendingen. Voor de ambassade en het Letterenfonds ga ik eens met de festivaldirecteur bespreken of daar volgend jaar niet een paar Nederlandse schrijvers bij kunnen zijn.

Dagblad Le monde kopt: L’ouragan Irma sème la dévastation aux Antilles. De regen klettert tegen de ramen, de Noord-Franse dorpjes in het glooiende landschap liggen er vredig bij. Ik ben beland in een groepje dertigers, vrouwen die worstelen met mannen (doet die van jou dat ook?), kleine kinderen (alweer verkouden/niet doorgeslapen/huilerig) en bazen die hun het leven zuur maken (laptop meegenomen naar Afrika/zin om af te haken/kan het dak op). Parijs lonkt. ‘We want to sit together’, roepen ze tegen de Franse conductrice die hen erop wijst dat ze andere stoelen bezetten dan die ze hebben gereserveerd.

Ik denk aan een mooi boekje dat ik van de zomer in één ruk uitlas, De trein van 6.41, van Jean-Philippe Blondel, in de vertaling van Martine Woudt (uitgeverij Cactusbooks). Een man en een vrouw komen in een vroege volle trein, van de banlieue naar Parijs, naast elkaar te zitten. Ze kennen elkaar, herkennen elkaar na een tijdje, dertig jaar geleden hadden ze iets, een weekend Londen verliep desastreus. Hij (net gescheiden, ongelukkig, mislukte carrière) denkt achteraf met schaamte terug aan wat hij deed, zij (geslaagde getrouwde zakenvrouw op de terugweg van een bezoek aan haar ouders) wilde sindsdien nooit meer naar Londen terug. Je belandt in hun hoofd, in de wilde stroom van gedachten en van beelden van toen, van nu. Ze wisselen geen woord. Een heel leven trekt aan je voorbij. Blondel pakt je in.

En vooral blijft het daar, in die treincoupé heerlijk rustig.