Berichten

Gesmoorde woorden van Olivier Rolin

Een man neemt zich voor de wereld in kaart te brengen, hij bereist ‘provincies, koninkrijken, bergen, baaien, schepen, eilanden’ en ontdekt uiteindelijk dat die het beeld schetsen van zijn eigen gezicht. Deze zinnen, ontleend aan Jorge Luis Borges, dienen als motto voor het nieuwe boek van Olivier Rolin. Dit is zijn zelfportret, begrijp je. ‘Geen memoires, lieve help nee!’ Als al benoemd moet worden wat het is, dan is het ‘een synopsis van de sporen die de wereld achterlaat in een mensenleven – of liever de sporen waarmee de wereld het schilderij van een leven samenstelt’.

Dat schilderij bestaat in Rolins geval uit een leven lang reizen, het schrijven van boeken daarover, uit ontmoetingen met schrijvers ergens ter wereld, met vrouwen op wie hij verliefd werd en die hem vroeg of laat weer verlieten. Dertig jaar lang maakte hij aantekeningen in zo’n zestig opschrijfboekjes, om indrukken ‘vast te pinnen’. En wel zodanig dat ‘als je ze herleest, die indruk opnieuw ontluikt, zich ontvouwt, ietwat verwelkt, maar wel degelijk daar aanwezig’. Voor die zoektocht naar de juiste woorden moet je de tijd nemen, als ‘een soort komische steltvogel die roerloos temidden van de omringende beweging blijft staan’, anders heeft het allemaal geen zin. Als hij later die notities terugleest wekken ze een ‘werveling van beelden op, die [zijn] theater van de wereld vormen’.

Groots is dat theater, afwisselend, altijd in beweging, bij vlagen romantisch en melancholiek. Ironisch en vol zelfspot ook. Al die scènes uit zijn wereldtoneel heeft hij opgetekend in zijn kenmerkende, magnifieke literaire stijl die Katelijne de Vuyst, zijn vaste vertaalster, opnieuw mooi heeft weten vast te houden.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2020/11/19/een-odysseus-in-het-klein-2-a4020724

 

 

Nancy: Le livre sur la place (rentrée, 3)

Als ik aan het begin van de middag het station van Nancy uitloop, komt er een jongen op me af. Een jaar of dertien, staalblauwe ogen. Hij hoort bij een groepje, is zo dronken dat hij nauwelijks meer op zijn benen kan staan en hij schreeuwt aan een stuk door. Hij gaat vlak voor me staan, zegt: ‘ik houd niet van geschreeuw, et vous?’.

Even later ben ik op de Place Stanislas, hart van het literaire festival Le livre sur la place. Imposante 18e eeuwse gebouwen, glimmend verguld hekwerk, duizenden mensen, lange rijen voor de optredens van schrijvers uit de rentrée. 500 man voor Leïla Slimani die een roemrucht essay publiceert over seksualiteit en Marokko, 1200 voor Jean-Christophe Rufin in de Opera. Zo’n 700 voor Kamel Daoud die de prijs voor ‘het boek en de mensenrechten’ in ontvangst neemt. ‘Ik kan goed voor iets knokken, maar ik weet niet hoe ik eerbetoon in ontvangst moet nemen’, zegt de Algerijn, ‘iedereen noemt me steeds zo moedig, maar ik ben gewoon iemand die zich verdedigt’.

Een uur later hoor ik Bernard Pivot vertellen over zijn eerste ontmoeting met Karen Blixen: ‘ze werd genoemd voor de Nobelprijs, ik nodigde haar uit voor een déjeuner in restaurant Drouant, wilde haar fêteren. Toen ze binnenkwam wist ik dat dat een vergissing was: het was een insect, de magerste vrouw die ik ooit had gezien! Ze at één abrikoos. Haar man had haar bij wijze van huwelijkscadeau syfilis gegeven.’

Strijd en herinnering – dat lijkt de rode draad in de nieuwe Franse literatuur van de rentrée. Véronique Olmi ontrukt het lot van de Soedanese Bakhita aan de vergetelheid, Valentine Goby heeft een ‘choc amoureux’ voor verzetstrijdster Charlotte Delbo, Patrick Deville brengt in zijn nieuwe boek heel Frankrijk in kaart, Chantal Thomas (binnenkort in Amsterdam) herinnert zich hoe haar moeder in het zwemmen een beetje vrijheid vond, uitgeverij Noir sur Blanc viert dat ze 30 jaar geleden begon met een uitgeverij die een ‘passerelle’ tussen oost en west wilde zijn.

Op de péniche die vanuit Namur is vertrokken en naar Frankfurt vaart, waar Frankrijk dit jaar gastland is, kom ik kapitein Olivier Rolin tegen. De schrijver/reiziger komt binnenkort in residentie in Amsterdam. ‘Bereid je maar voor’, roept hij vrolijk, ‘ik ken niemand in Amsterdam, alleen jou!’