Bij de dood van Jacqueline Harpman
Een van de eerste grote interviews die ik ooit deed was er een met Jacqueline Harpman. Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe hartelijk ze me, met haar man, ontving, in haar huis in Brussel. Het meest onrechtvaardige van het leven, vond ze het feit dat het ooit zou ophouden, ze had nog stof voor leven en schrijven tot in de eeuwigheid.
Mort de la romancière Jacqueline Harpman (bron: Livres hebdo)
Publié le 24 mai 2012 par jd, avec afp
La lauréate du prix Médicis 1996 s’est éteinte à l’âge de 82 ans.
« La littérature belge est en deuil », écrit sur son site Internet le quotidien Le Soir après la mort de l’écrivaine et psychanalyste Jacqueline Harpman, prix Médicis 1996 pour Orlanda et décédée jeudi 24 mai à l’âge de 82 ans.
Née à Bruxelles en 1929, Jacqueline Harpman a vécu les années de guerre au Maroc, où son père, juif d’origine néerlandaise, s’était réfugé. Après avoir commencé des études de médecine, elle choisit de se consacrer à l’écriture. Son premier roman, Brève Arcadie, paraît en 1959 et remporte le prix Rossel, l’un des plus importants de Belgique.
Suivent L’Apparition des esprits (1960) et Les Bons sauvages (1966), qui passe inaperçu. Elle cesse alors d’écrire pour se tourner vers la psychanalyse.
En 1987, La Mémoire trouble (Gallimard) inaugure une seconde période littéraire. Suivent La Fille démantelée(1990) et La Plage d’Ostende (1991), tous deux parus chez Stock.
En 1995, chez le même éditeur, Moi qui n’ai pas connu les hommes manque de remporter le prix Femina. Jacqueline Harpman prend sa revanche un an plus tard en recevant le Médicis pour Orlanda (Grasset), ex-aequo avec Jean Rolin.
Ces dernières années, elle avait notamment publié Mes OEdipe (Grand Miroir, 2006), Ce que Dominique n’a pas su (Grasset, 2008) et Ecriture et psychanalyse (Mardage, 2011). La plupart de ses romans ont été repris au Livre de poche.
Dit schreef ik eerder over haar (uit: Franstalige literatuur van nu, De Geus)
Jacqueline Harpman, tussen literatuur en psycho-analyse
Jacqueline Harpman (1929) is één van de meest gerenommeerde schrijfsters uit Wallonië. Ze debuteerde in 1959 met de roman Brève Arcadie. Na drie redelijk succesvolle romans, een scheiding, een afgebroken studie medicijnen, een tweede huwelijk en de geboorte van twee dochters, onderbrak Harpman gedurende twintig jaar haar literaire carrière om psychologie te gaan studeren, in analyse te gaan en uiteindelijk zelf psychoanalytica te worden. Sindsdien heeft ze een praktijk in Brussel en is ze nog steeds bijna dagelijks met haar patiënten bezig.
Na een periode van bijna twintig jaar stilte op het literaire vlak, nam ze het schrijven weer op, vertelt Harpman in haar woning in Brussel. “Eerst had ik niets te vertellen. Daarna is het weer begonnen, gewoon vanzelf, op een avond tijdens een vakantie. Ik dacht dat het de volgende dag wel weer over zou zijn, maar ik ben doorgegaan met schrijven.”
Inmiddels heeft ze zeventien romans op haar naam staan, waaronder Het geluk in het kwade, Het strand van Oostende en Orlanda, dat in 1996 met de prix Médicis bekroond werd.
Harpman wordt mateloos gefascineerd door het functioneren van de menselijke geest. Als psychoanalytica bestudeert zij deze in de verhalen van haar cliënten. Als romanschrijfster laat zij haar verbeeldingskracht samenvloeien met haar nieuwsgierigheid naar de kronkels van de psyche en plaatst zij haar personages, niet zonder humor, in de meest vreemdsoortige situaties. Vervolgens kijkt zij – geïnteresseerd en geamuseerd – toe hoe ze zich gedragen.
“Psychoanalyse en literatuur, het zijn voor mij de twee benen van een stemvork, zegt Harpman. ‘Je tikt tegen de één en de andere trilt mee. De één zet de ander in beweging. Toch zijn ze op een bepaalde manier onafhankelijk. Soms begrijp ik patiënten omdat ik al geschreven heb over de dingen die zij vertellen. Het is altijd een kwestie van gevoelens onder woorden brengen. Ik kan mijn personages laten voelen wat ik wil. Maar met mijn eerste boeken heb ik ervaren, dat de mensen niet werkelijk lazen wat ik had geschreven. Ze lazen een boek dat ze in hun hoofd hadden, dat misschien wel enig verband had met wat ik had opgeschreven, maar ze lazen het mijne niet echt. Daar werd ik toen gek van. Nu kan het me niet schelen, want ik heb dat andere gebied waarin ik mensen precies kan vertellen wat ik
zelf wil dat ze horen. Dat stelt me in staat rustig te accepteren dat mensen die mijn boeken lezen, iets ander lezen. Nu vind ik dat ze dat recht hebben.”
zelf wil dat ze horen. Dat stelt me in staat rustig te accepteren dat mensen die mijn boeken lezen, iets ander lezen. Nu vind ik dat ze dat recht hebben.”
Van 1940 tot 1945, van haar elfde tot haar zestiende jaar, woonde Harpman in Casablanca. Het was een bijzondere periode in haar leven: “Vreemd genoeg heb ik me pas gerealiseerd dat ik veel van dat land hield, toen ik terug kwam in Brussel, in de kou, in de regen, de sneeuw en de modder. We waren in Marokko vanwege de oorlog, we waren in ballingschap. Ik ben begonnen met schrijven op de dag dat wij vertrokken, een grote avonturenroman met een meisje in de hoofdrol. Ik las veel. Ik was toen erg onder de indruk van een verhaal van Edgar Allan Poe, waarin een schilder een vrouw schildert. Naarmate het schilderij vordert en steeds levensechter wordt, sterft de vrouw, stukje bij beetje. Daarna heb ik een verhaal geschreven waarin een beeldhouwer een beeld maakt en terwijl het beeld steeds levendiger wordt, u raadt het al, gebeurt hetzelfde. Ik realiseerde me helemaal niet dat het plagiaat was, ik wist helemaal niet wat dat was. Ik laat me trouwens nog steeds inspireren door het werk van anderen. In de bibliotheek van Casablanca vond ik bij toeval, naast de F van Flaubert, een boek van Freud. En dat was een openbaring. Ik dacht, met de pretentie van een vijftienjarige, dat ik intelligent was. Bovendien was ik ervan overtuigd dat ik erg lelijk was, een ware catastrofe, en dat ik het dus in mijn leven van mijn intellectuele kwaliteiten moest hebben.”
Dat kwam door haar moeder, zegt Harpman: “Zij legde mij uit dat zij mooi was en daarmee impliceerde dat ik, arme ziel, te mager was en te lang. Maar ik wilde niet dik worden zoals zij. Ik heb daar jaren problemen mee gehad, want het heeft heel lang geduurd voordat ik me realiseerde dat ik was zoals iedereen. Ik was niet lelijker dan anderen. Als jong meisje was ik het type dat vreselijke dingen zei, dat blunders maakte, aanstoot gaf. Allemaal dingen die een zestienjarig welopgevoed meisje niet hoorde te doen. Ik herinner me sombere blikken. Toen ik in Brussel terugkwam was dat echt een schok. Ik had het zo koud dat ik voortdurend ziek was.”
Moeders komen er nooit goed vanaf in Harpmans werk. Het meest extreme voorbeeld is La fille démantelée (1990), waarin een vrouw een monument van woorden opricht voor haar zojuist overleden moeder. Het is een agressief, heftig boek, vol haat tegen de moeder die het leven van haar dochter heeft vergald.
“Haat en liefde, iedereen heeft beide in zich. Ik ben jaren in analyse geweest, ik ken die haat zoals ieder ander. Men zegt altijd dat er twee soorten patiënten zijn. Diegenen die komen met hun haat voor hun vader of moeder, waarbij het gaat om het naar voren halen van hun liefde voor die persoon; en zij die komen met hun liefde waarbij het erom gaat hen hun haat te laten ontdekken.”
“Bovendien heeft de mythe van de moeder me altijd vreselijk geïrriteerd. Al op school in Marokko, en ook later, na de oorlog, was het motto “Werk, Gezin, Vaderland”. Men drong ons een literatuur op over moederlijke toewijding. Maar ik zag overal moeders om me heen met wie het eigenlijk helemaal niet zo goed ging. Met die tijdsgeest in het achterhoofd heb ik La fille démantelée geschreven. Het is inderdaad aanvallend, agressief. Ik heb er twee mensen spontaan mee genezen, twee vriendinnen wier moeders net waren overleden en die vol schuldgevoelens zaten. Het lezen van zo’n boek kan bevrijdend werken. Het schrijven ervan was een genot. Maar het is echt een mythe dat je je van iets kan bevrijden door erover te schrijven. Als je een probleem hebt, is het na het schrijven echt niet opgelost. Je kunt eventueel een katharsis beleven, maar alles komt daarna weer op dezelfde plaats terecht.”
Nieuwsgierigheid als de motor van het leven
De bekroning en het succes van haar tiende roman Orlanda (1996) zorgde ervoor dat het literaire werk van Harpman weer volop in de belangstelling kwam. In Orlanda, een evidente verwijzing naar Virginia Woolf’s Orlando, stelt Harpman zich voor hoe de wereld eruit zou zien als vrouwen hun verdrongen mannelijke eigenschappen openlijker zouden laten spreken en mannen hetzelfde zouden doen met hun vrouwelijke karaktertrekken. Wat Virginia Woolf zich op een metafysisch niveau afvroeg, laat Harpman “echt” gebeuren. Orlanda, de mannelijke helft van de vrouwelijke hoofdpersoon, ontsnapt en vestigt zich in het brein van een mooie jongeman die op dat moment in de stationshal een kopje koffie zit te drinken. De vrouw gaat achter haar rebellerende, voortvluchtige mannelijke element aan en wat volgt is een uitermate vermakelijk en spannend verhaal, dat niet alleen een boeiend uitgangspunt is voor een analyse van zogenaamd ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ eigenschappen, maar ook vol zit met humor en literaire verwijzingen en en passant de perfecte moord beschrijft. Deze constructie stelt de schrijfster in staat een scheiding aan te leggen tussen veronderstelde “mannelijke” en “vrouwelijke” eigenschappen. De vertelster kijkt nu eens door de ogen van de vrouw, dan weer door die van de man en ook soms door haar eigen ogen naar het aantrekken en afstoten van de twee helften, wat het een erg interessant, onderhoudend en grappig boek maakt. Je zou het ook kunnen lezen als een handboek voor een gelukkiger leven.
” Ik ben er zeker van dat Orlanda vrouwen kan helpen gelukkiger te worden, de vrijheid te nemen te zijn wie ze zijn. Je kunt alleen helemaal jezelf zijn als je open staat voor alle delen van jezelf, voor een vrouw het mannelijke deel en voor een man het vrouwelijke deel. Tegenwoordig beschuldigt men vrouwen die carrière willen maken niet meer van “protestation virile”, in vroeger tijd een gebruikelijke term om vrouwen aan te duiden die net als mannen carrière wilden maken en een eigen leven wilden leiden. Dat is gelukkig voorbij. Hoewel er nog steeds personen zijn die vinden dat vrouwen hun plaats moeten kennen. Vrouwen zijn verder op weg met de integratie van hun mannelijk deel dan mannen met de integratie van hun vrouwelijke deel. Er zijn nog steeds maar heel weinig mannen die thuis voor de kinderen zorgen.”
In Orlanda stelt Harpman de filosofische vraag: wie ben ik? Welk deel van mij is er aan het woord? “Die vraag stel ik me als psychanalitica. Wie spreekt er? Wie zegt “ik” op dit moment? Welk deel van mij is actief? Voor mij is dit geen filosofische
vraag. Eén van mijn patiënten heeft me eens iets uitzonderlijks gezegd. “Als u u tegen mij zegt, moet u preciseren tot welk deel van mij u zich richt.” Ik vond dat fantastisch. Want ik dat is niet één persoon, dat zijn er honderdduizend. En van die honderdduizend personen kies je er een paar waarmee je leeft. Er zijn nog veel meer anderen in aanleg aanwezig. Ik ben geworden wat ik ben, maar ik had iemand anders kunnen worden. Dat houdt me vaak bezig. Op een bepaald moment in mijn leven ben ik met een meneer getrouwd. En als ik nu met die jongeman was getrouwd op wie ik op mijn negentiende zo verliefd was? De persoon met wie je leeft heeft een enorme invloed op je. Hij of zij stelt je in staat die ene eigenschap te ontwikkelen en die andere weer niet. In Marokko had ik een docent die mijn interesse in de literatuur aanwakkerde. En als ik die nu eens niet had ontmoet? Ik geloof echt dat je niet weet wie “ik” is. Als u mij zou vragen mezelf te beschrijven, zou ik me in verlegenheid gebracht voelen. Mijn boeken beschrijven me.”
vraag. Eén van mijn patiënten heeft me eens iets uitzonderlijks gezegd. “Als u u tegen mij zegt, moet u preciseren tot welk deel van mij u zich richt.” Ik vond dat fantastisch. Want ik dat is niet één persoon, dat zijn er honderdduizend. En van die honderdduizend personen kies je er een paar waarmee je leeft. Er zijn nog veel meer anderen in aanleg aanwezig. Ik ben geworden wat ik ben, maar ik had iemand anders kunnen worden. Dat houdt me vaak bezig. Op een bepaald moment in mijn leven ben ik met een meneer getrouwd. En als ik nu met die jongeman was getrouwd op wie ik op mijn negentiende zo verliefd was? De persoon met wie je leeft heeft een enorme invloed op je. Hij of zij stelt je in staat die ene eigenschap te ontwikkelen en die andere weer niet. In Marokko had ik een docent die mijn interesse in de literatuur aanwakkerde. En als ik die nu eens niet had ontmoet? Ik geloof echt dat je niet weet wie “ik” is. Als u mij zou vragen mezelf te beschrijven, zou ik me in verlegenheid gebracht voelen. Mijn boeken beschrijven me.”
In zekere zin is Harpman een feministisch schrijfster. “Niet van het soort dat mannen hun geslacht afsnijdt, maar ik ben er altijd vanuit gegaan dat mannen en vrouwen gelijk zijn. Ik heb me altijd afgevraagd waar het bizarre idee vandaan kwam dat vrouwen ondergeschikt zouden zijn aan mannen. Ik zag overal om me heen vrouwen die intelligent waren, die nadachten en ik had opmerkelijke docenten op school. Maar ik werd in mijn jeugd doodgegooid met uitspraken als “nee, dat is niets voor jou, dat is voor jongens.” De opvoeding berooft mensen zo vaak van allerlei dingen. In die tijd had ik wel een jongen willen zijn. Toen ik in de gaten kreeg dat dat absurd was, wilde ik me, vooral intellectueel, zoveel mogelijk ontwikkelen.”
Harpman beschrijft het leven van Aline, de hoofdpersoon uit Orlanda, Aline, als een leven dat rustig voortkabbelt, zolang er maar geen geheime souterrains of gesloten gangen uit het geheugen worden geopend. Vervolgens laat ze het uitelkaarspatten. “Ik zie veel jonge vrouwen met geheime gangen, die absoluut geopend moeten worden. Ik denk aan jonge mensen die, om de een of andere reden, in analyse gaan, die opbloeien en die aspecten van zichzelf ontdekken die ze zelf niet eens kenden. Het kan ook anders. Er kunnen in een leven dingen gebeuren waardoor opeens iets uiteenspat, maar dat is een uitzondering. Als een leven regelmatig, zonder drama’s verloopt kun je je hele leven naast jezelf doorbrengen. Aline beleeft een drama, ze verliest de helft van haar persoonlijkheid, maar komt, uiteindelijk, veel gelukkiger uit de strijd tevoorschijn.”
Eigenlijk voelt Aline zich alleen werkelijk gelukkig als ze schrijft. “Schrijven en nadenken, daar kun je je altijd in terugtrekken en plezier aan beleven. Aline is heer en meester over zichzelf als ze schrijft. Net als ik wordt ze gedreven door het verlangen om te ontdekken, om te leren en te weten. Nieuwsgierigheid is de motor van het leven, in mijn geval nieuwsgierigheid naar het functioneren van de menselijke geest. Men vraagt me heel vaak waarom ik schrijf. En als ik daarover nadenk vraag ik me af hoe het komt dat niet iedereen dat doet. Want voor mij is het iets natuurlijks.”
Hartstocht is vernietigend
Vaak worden de hoofdpersonen uit het werk van Jacqueline Harpman door een allesoverheersende hartstocht gegrepen. Zij streven er naar een ideale harmonie te bereiken, een volledige eenheid met die ander, waarbij ze mensen uit hun omgeving en soms ook zichzelf ten gronde richten. Hartstocht is per definitie vernietigend. “Passie moet veranderen in iets anders, in liefde, vriendschap of genegenheid. Wat er in ieder geval over moet blijven is het voornemen de ander te begrijpen. In een relatie maak je voortdurend fouten, maar als de ander antwoordt en de vergissing corrigeert, dan kan je vooruit gaan. Zo niet, dan hoor je tot die mensen die elkaar niet begrijpen omdat ze het niet uitleggen. We zijn helaas niet telepathisch. Daarom zijn we verplicht onszelf voortdurend uit te leggen. En zij die dat niet doen slagen er niet in een leven met iemand te delen. Telepathie is één van mijn favoriete mythen. Ik houd erg van science fiction romans waarin de personages die heldere telepathische blik hebben op de ander, dat moet geweldig zijn. De fantastische verhalen die ik in Orlanda vertel zijn waar gebeurd. De voorspellende droom van een vrouw die haar zoon zag in een auto-ongeluk, de man die droomde van zijn dochters dood, ze zijn gebeurd bij mensen die ik ken.”
Ook in een ander opzicht speelt de dood een grote rol in het werk van Jacqueline Harpman. De schrijfster vindt het onverteerbaar dat het wegtikken van de tijd ons, seconde voor seconde, dichter bij onze dood brengt. “Het is schandelijk, onacceptabel en weerzinwekkend dat het leven op een gegeven moment gewoon ophoudt. Daar word ik woedend over. Ik ben klaar voor nog eens vierhonderd jaar. Toch ben ik niet bang voor de dood. Ik geloof niet in een hiernamaals, dus ik heb niets te vrezen. Ik bezoek af en toe een mooi oud kerkhof bij de zee en als ik dan die graven bekijk, denk ik altijd aan die mensen die hun eigen manier hadden om te voelen, te lijden, te beminnen, wakker te worden, kortom te leven en wij weten daar niets meer van. Dat is iets wat mij altijd weer verscheurt. Daarom houd ik er ook van te schrijven, dan weet men tenminste wie ik geweest ben.”
De ratio als veilig kompas
In haar elfde roman, L’orage rompu, laat Harpman haar personages wederom in een heftige, existentiële crisis terechtkomen. Onder het rustige leventje van de twee hoofdpersonen worden de grondvesten weggeslagen door ‘a crack of light between two eternities of darkness’, zoals het citaat van Nabokov aan het begin van het boek luidt. Een vrouw en een man ontmoeten elkaar in de restauratiewagen van de sneltrein van Parijs naar Brussel. Zìj is een expert in het duiden van statistieken, bovenmatig intelligent maar desondanks erg onzeker. Ze komt terug van de begrafenis van haar ex-man die haar twaalf jaar heeft gekoeieneerd. Hìj is het type knappe zakenman in driedelig grijs, koel, snel verveeld en getrouwd met een charmante vrouw wier leven draait om de kinderen en de tuin. Deze twee mensen, die maar enkele uren samen doorbrengen, komen via de blik van de ander tot verrassend nieuwe inzichten over hun jeugd en over hun ouders en spreken binnen tien minuten zonder enige schroom over hun meest intieme gevoelens – iets waar de barrière van de conventie hen normaal van zou hebben weerhoud
en. Onder onze ogen vindt er een onomkeerbare chemische reactie plaats en wordt een passie geboren.
en. Onder onze ogen vindt er een onomkeerbare chemische reactie plaats en wordt een passie geboren.
De emotionele wervelwind waarin de personages verzeild raken wordt weerspiegeld in de snelle, ononderbroken vertelvorm, waarbij herinneringen, dialogen en gedachten elkaar zonder één enkele witregel opvolgen. Deze constructie geeft Harpman de gelegenheid om in haar mooie, klassieke proza met grote vaart thema’s aan de orde te laten komen die haar na aan het hart liggen. De vernietigende werking van hartstocht is daar één van. In vorige romans als Het strand van Oostende en Het geluk in het kwade is oncontroleerbare, nietsontziende hartstocht de oorzaak van dood en verderf. In L’orage rompu vallen er voor het eerst geen onschuldige slachtoffers. ‘Ik geloof dat ik hartstocht verafschuw’, zegt de innerlijke verscheurde vrouwelijke hoofdpersoon die daarmee de storm van hartstocht die in haar opsteekt bezweert – uit angst, uit lafheid, maar ook omdat ze weet dat ‘liefde sterft en dat alleen datgene wat niet is gebeurd de oneindige gratie van de droom behoudt’.
Het kwetsbare kaartenhuis waarin het leven bij Harpman zich afspeelt, vol afgesloten kamers en onderaardse gangen, kan bij het minste zuchtje wind plotseling in elkaar storten. Tijdens ontdekkingstochten naar hun diepste wezen verdwijnen er personages in onverwachte, emotionele valkuilen of stellen zij vast dat zich achter hun gangbare, bordkartonnen masker eigenlijk een heel ander mens bevindt.
Een ander favoriet thema van de schrijfster is dat van de telepathie of, beter gezegd, van het ontbreken daarvan in menselijke relaties. Ook in L’orage rompu neemt zij de romantische gedachte op de korrel dat mannen en vrouwen elkaar zonder woorden zouden aanvoelen of begrijpen. Door perspectiefwisselingen laat zij met veel humor zien hoe – bij gebrek aan helderziendheid èn aan werkelijke communicatie – misverstanden zich torenhoog opstapelen en onvermijdelijk tot desillusies leiden.
Het kompas waarop je – volgens Harpman – altijd veilig kunt varen is dat van de ratio en van de reflectie, van de honger naar kennis. Het betekent de redding van de vrouwelijke hoofdpersoon uit Ik die nooit een man heb gekend, de roman die in Frankrijk vóór Orlanda verscheen maar daar in geen enkel opzicht mee te vergelijken is. Geen sfeervolle herenhuizen, maar betonnen, ondergrondse kelders en uitgestrekte, science-fictionachtige dorre vlakten. Geen enkele man, maar veertig wanhopige vrouwen die meer dan twintig jaar, om onbekende redenen, in een kooi gevangen zijn gehouden en zich na hun ontsnapping verbijsterd afvragen of ze misschien op een andere planeet zijn beland. Van de jongste vrouw, die nooit eerder in vrijheid heeft geleefd, kun je je met recht afvragen of zij wel menselijk is. Omdat zij noch haar ouders noch andere familieleden heeft gekend wordt zij niet gekweld door herinneringen en verlangen naar vroegere liefdevolle warmte, maar beschikt zij ook niet over het palet aan tegenstrijdige gevoelens dat bijvoorbeeld L’orage rompu zo boeiend maakt. Ik die nooit een man heb gekend schetst op een aangrijpende, nachtmerrieachtige manier de verschrikkingen van eenzaamheid, van een geheel en al op zichzelf teruggeworpen zijn. Hoe is het te leven zonder liefde, zonder zinvol heden en vooral met als enige toekomstige zekerheid de dood? Hoe houdt je je staande in een vacuüm van tijd en ruimte terwijl je innerlijk net zo dor is als de onvruchtbare vlakten om je heen? Het is een extreme situatie die van de lezer nogal wat geduld en inlevingsvermogen vergt, temeer daar het boek dit maal iedere vorm van humor ontbeert en de lezer bovendien volledig in het duister tast over het hoe en waarom van de uitzichtloze situatie van de hoofdpersoon.
Menselijke trekken krijgt dit personage alleen dankzij haar wil te ontdekken, op onderzoek uit te gaan, te leren en te interpreteren. Haar nieuwsgierigheid blijft haar leidsman, hoe bar en zinloos haar ronddolen ook is. Ze vindt haar leven volledig onbeduidend, maar voelt toch de behoefte het te boekstaven – het blijkt de enige gelukkige, zinvolle tijdsbesteding uit haar bestaan. ‘Zit er soms in de activiteit van het zich herinneren een bevrediging die gevoed wordt door zichzelf’, vraagt de vertelster zich af, ‘en is de herinnering als zodanig soms minder belangrijk dan de activiteit van het zich herinneren?’ Het is een vraag die de psychoanalytica Harpman – zoveel meer geïnteresseerd in mentale zoektochten dan in droge feiten uit het verleden – ongetwijfeld bevestigend zou beantwoorden.