Bij de dood van Henry Bauchau
Afgelopen vrijdag stierf de in Mechelen geboren, Franstalige schrijver en psycho-analyticus Henry Bauchau. Een jaar geleden zocht ik hem op, in zijn Zwitserse chalet, een half uurtje treinen buiten Parijs. Een dorpsstraat, een mooie kerk, een bakker, een verzorgingstehuis met een schitterend park er omheen. In de etalage van een makelaar zag ik foto’s van de huizen die er te koop stonden, bijna zonder uitzondering boven de drie miljoen euro. Bauchau schreef een enorm oeuvre bij elkaar, dat lang slechts door een handvol mensen werd gelezen. Hij was naast schrijver ook psycho-analyticus. Eerst doceerde hij literatuur en kunst op een Zwitsers opleidingsinstituut waar jongeren werden voorbereid op universitaire toelatingsexamens. Hij reisde vaak naar Parijs waar hij zelf in analyse was bij Blanche Reverchon. Het instituut sloot, Bauchau verloor zijn inkomen en moest verder. Op zijn 60ste trad Bauchau in dienst van een Parijs’ centrum voor psychoanalyse, waar hij werkte met adolescenten met ernstige psychische problemen. Om financiële redenen bleef Bauchau nog meer dan 20 jaar werken.
Toen ik hem opzocht was het een doorschijnende man, bleek en mager, die zijn thee door een rietje moest drinken. Het was een gentleman in alles, in zijn voorkomen, in de manier waarop hij, hoe moeizaam ook, mijn vragen beantwoordde. De jonge vrouw die hem verzorgde bleef bij het gesprek, ze was hem voor de volle honderd procent toegewijd. Fijn dat u zo ‘douce’ met hem was, zei ze, toen ze het tuinhek voor me opende, bij velen slaat hij dicht.
Schrijven en zijn psycho-analytische ervaringen liepen in zijn oeuvre door elkaar heen. Daarvan getuigen ook zijn vele dagboeken. Zijn patiënten figureerden, vermomd, in zijn autobiografische werk – hoogtepunten én dieptepunten zijn erin terug te vinden. Zijn roman Le boulevard périphérique is zonder twijfel zijn meest geslaagde roman. Het is een duistere roman, waar veel van de auteur in moet zitten, van zijn oorlogsverleden, zijn twijfel, en van zijn relatie met zijn zoon en overleden schoondochter. Het is echter bovenal een prachtige, intrigerende roman.
Deze necrologie schreef ik voor NRC:
Deze necrologie schreef ik voor NRC:
Drie maanden voor hij 100 jaar zou worden is de Belgische, Franstalige schrijver Henry Bauchau (1913-2012) overleden. Zijn blik is, vermoed ik, wat de meesten zich van zijn persoon zullen herinneren. De intense blik van een schrijver en psycho-analyticus die zich zijn hele leven vol overgave met de menselijke geest heeft bezig gehouden.
De twee wereldoorlogen bepalen zijn leven. Geboren aan de vooravond van de eerste, wordt hij gedurende zijn eerste levensjaren enkele maanden gescheiden van zijn moeder. Het is deze eerste ‘déchirure’ (verscheurende ervaring) die de bron zou worden van zijn latere schrijverschap. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sluit hij zich aan bij het verzet, er worden beschuldigingen tegen hem geuit, hij wordt vrijgesproken. Bauchau verruilt zijn geboorteland voor Zwitserland. In die periode gaat hij in analyse bij Blanche Reverchon, psychoanalytica en echtgenote van de dichter Pierre Jean Jouve. Op zijn zestigste keert hij terug naar Parijs om adolescenten met ernstige psychische problemen te gaan behandelen.
‘De psychoanalyse heeft het schrijven in mij bevrijd’, zei hij in een interview met deze krant. Het maakte hem niet alleen – relatief laat – tot de auteur van een enorm oeuvre van romans, dagboeken, gedichten, dagboeken en een libretto, maar ook tot een psychoanalyticus die geloofde in de macht van de kunst. Hij zag het in zijn praktijk, hij toonde het in zijn boeken: de kracht van de chaos, van het kwaad kan gekanaliseerd worden door middel van kunst, tekenen, schrijven. Het is de kern van Het blauwe kind (L’enfant bleu), het autobiografische verhaal van een psychoanalytica die jarenlang een psychotische jongen behandelt – een proces waar ze beiden door veranderen. Ook in zijn versie van de mythe van Oidipous (Oedipe sur la route, 1990) en Antigone (1997) is het de kunst die leidend is op de weg naar zelfkennis.
Pas met Maalstroom (Le boulevard périphérique, bekroond met de prix Livre Inter, 2008) krijgt Bauchau een groter lezerspubliek. Hij keert erin terug naar zijn tijd in het verzet en paart die aan recenter verlies – het leven als een onophoudelijk doorsuizende ringweg van leven en dood. Bij alle literaire vormen die hij beoefent, beschouwt hij het gedicht als de kunstvorm bij uitstek, ‘uit de poëzie komt al het andere voort’.
Vorig jaar verschenen zijn verzamelde gedichten, die zijn hele parcours als dichter laten zien. De weg van een eenling die allen opriep kunstenaar te worden, zoals in La circonstance: Prisonnier d’un homme et d’un temps/Enfermé dans ma langue et le réseau de mes images/Je suis à tous, dit le poème, comme le ciel. (Gevangene van een mens en van een tijd/Opgesloten in mijn taal en het netwerk van mijn beelden/Ben ik van iedereen, zegt het gedicht, net als de hemel).
H
ieronder het interview dat destijds in NRC werd gepubliceerd.
ieronder het interview dat destijds in NRC werd gepubliceerd.
‘Psychoanalyse heeft de schrijver in mij bevrijd’
Niet bekend, maar Henry Bauchau heeft een groot oeuvre. Hij is 98, glashelder, werkt nog elke dag en weet als psychoanalyticus dat kunst je kan redden.
In de eerste fase van het schrijfproces gaat het niet om scheppen, schrijft Henry Bauchau (98) in een van zijn dagboeken. Het gaat erom wat in jezelf opstijgt, als wat je uit een onbekende bron naar boven laat komen. Het is een heel lang proces, zegt hij, Toen ik nog met de hand kon schrijven, schreef ik alles op wat in me op kwam. Ik probeerde zo direct mogelijk in contact te zijn met mijn onderbewuste. Pas in tweede of derde instantie ging ik aan mijn stijl werken. Nu kan ik alleen nog dicteren.”
Bauchau werkt nog iedere dag, in zijn houten, chalet-achtige huis, in een idyllisch dorpje buiten Parijs. Zijn bron droogt nooit op. Hij oogt fragiel en waardig te midden van zijn boeken, schilderijen en kunst. Spreken gaat moeizaam, zijn zinnen worden door pauzes onderbroken.
De in Mechelen geboren schrijver-psychoanalyticus-kunstenaar heeft een enorm oeuvre op zijn naam staan van romans, gedichten, toneelstukken, dagboeken en een libretto. Drie jaar geleden – hij was toen 95 – werd Maalstroom (Le boulevard périphérique) in Frankrijk met de Prix du Livre Inter bekroond en vond hij, ook via vele vertalingen, een groter lezerspubliek. Dankzij dit succes verscheen onlangs ook Het blauwe kind (L’enfant bleu, 2004) in een Nederlandse vertaling, een boek over een psychoanalytica die de strijd aangaat met de demonen van een jonge patiënt, maar ook met die van haarzelf.
In Het blauwe kind komen psychoanalyse en literatuur samen. Bent u via de psychoanalyse bij de literatuur gekomen of heeft de literatuur van u een psychoanalyticus gemaakt?
De psychoanalyse heeft het schrijven in mij bevrijd. Ik wilde wel schrijven maar ik maakte er geen tijd voor, ik had een te druk leven, met te veel mislukkingen. Uiteindelijk ging het zo slecht met me dat ik besloot in analyse te gaan, zonder precies te weten wat dat was. Die analyse heeft de schrijver in mij bevrijd. Het heeft nog heel lang geduurd voor ik tijd voor het schrijven vrij kon maken. Ik heb altijd twee beroepen gehad.
In Het blauwe kind behandelt Véronique, de psychoanalytica, de jongen Orion, die gekweld wordt door angst, drift en woedeaanvallen. Maar ook de behandelend psychoanalytica verandert door dat hele proces.
Veel in het boek heb ik meegemaakt, sommige dingen heb ik verzonnen. Er zit veel taalspel in. Orion kan met de gewone taal niet uitdrukken wat hij voelt en schept zijn eigen uitdrukkingen. Véronique beleeft die 16 jaar – zo lang duurde die analyse in werkelijkheid ook – heel intensief. Dat is belangrijk: degene die in analyse is doet het werk zelf, hij moet zijn waarheid naar buiten brengen. Tegelijkertijd evolueert de psychoanalyticus, ook hij ontdekt hoe hij zijn eigen problemen te lijf kan gaan.
Beiden worden gered door de kunst.
Ja, dat geloof ik echt. Je moet je aan de kunst overgeven, er de tijd voor nemen, erin volharden. Dan kan kunst je redden. Bij Orion stopt het proces soms, soms is er een terugval.
Het schrijven van dit boek heeft me zoveel kracht en concentratie gekost dat ik de totale uitputting nabij was. De scènes waarin Orion laat zien dat hij in staat is zijn vernielzucht te beheersen kostten me enorm veel moeite, ze deden bij mij de stoppen doorslaan. In die scènes doet Orion van alles, maar hij vernietigt niets. Hij wil alleen de kracht van de demon die hem beheerst laten voelen.
Wat dat voor een demon is? De kracht van de chaos, van het kwaad. Je moet je driften naar buiten laten komen, maar je er niet aan overgeven, dat is het probleem. Zodra je je eraan overgeeft, word je gewelddadig, breek je de boel af. Dat zie je tegenwoordig vaak bij jongeren, bijvoorbeeld als ze demonstreren. Ze zijn in wezen allemaal een beetje ziek. Om tegen die driften te vechten is de kunst een middel, creativiteit kan kanaliseren. Als je die driften de vrije loop laat ontstaat er geweld, dat heeft Euripides al mooi laten zien.
Uw hele werk is doortrokken van de klassieken.
Toen ik Oedipus onderweg [Oedipe sur la route,] schreef, dacht ik dat het volstond om onderweg te zijn naar een onbekende waarheid. Nu denk ik dat we een beetje hulp nodig hebben.
Van wie?
Ik denk dat wij, Europeanen, die moeten zoeken bij de christelijke God. Ik heb me verdiept in het boeddhisme, daar vind je tradities die niet in onze geest, in onze cultuur zitten en die we dus niet helemaal kunnen begrijpen. Neem bijvoorbeeld de Tao te tjing van Lao Tse, die schrijft ‘bezinning, bezinning, eenzaamheid, eenzaamheid, vrede, hoop’. Mijn vrouw zei daarop: ‘En wanneer werk je dan?’
Wij denken altijd aan de materiële zaken van het bestaan. Het is voor ons gemakkelijker de spirituele teksten uit de christelijke traditie te begrijpen, zoals de evangeliën, maar daaruit moet je dan wel het wezenlijke destilleren. Het christendom heeft, dankzij die overdreven aanbidding van de maagd Maria, de revolutie van de vrouw mogelijk gemaakt. Japan, India, de moslimlanden zijn verlamd door de ondergeschikte positie van de vrouw. Ook hier hebben de vrouwen nog niet écht hun eigen positie ingenomen. Momenteel zijn ze verplicht zich als mannen te gedragen.
In uw roman Maalstroom spreekt u voor het eerst, meer dan een halve eeuw na dato, over de oorlog.
In 1980 wilde ik tijdens een vakantie al aan de roman beginnen, maar ik bleek een aantekenboekje te hebben vergeten. Ik beschouwde het als een teken dat ik er nog niet klaar voor was. Mijn generatie heeft WO I als klein kind meegemaakt en WO II in zijn jeugd. Met op de achtergrond het mysterie Hitler. Hoe heeft hij zich meester kunnen maken van het Duitse volk, zo’n daverend succes gekregen en waarom is hij ineengestort na zijn volk volledig te hebben uitgeput? Heel mysterieus.
En? Heeft u een begin van een antwoord?
In de Middeleeuwen zou men gezegd hebben dat hij door de demon was bezeten. Hij was bezeten door een deel van hem waarover hij geen controle meer had. Ik ben erover aan het schrijven.
Hitler wendde zich tot de kunst, hij heeft geschilderd.
Ja, maar hij heeft het niet verdragen dat hij afgewezen werd bij het examen.
U schreef dagboeken, waarin u hardop nadenkt, toneelstukken en romans, maar u debuteerde in 1958 met poëzie.
Uit de dichtkunst komen alle andere vormen voort. In een roman kun je hele sterke personages tegenkomen, maar de poëzie is wezenlijker. Blanche Reverchon, mijn eerste psychoanalytica, zei dat de verbeelding een volledig vrije verhouding tot het onderbewuste veronderstelt. Dat is fundamenteel. Die verhouding moet vrij zijn in tegenstelling tot alle andere banden die we in het leven hebben. Of het nu om werk gaat, vriendschap of liefde, daar komt altijd een soort dwang bij kijken.
Het tweede deel van de definitie luidt: En de verbeelding betovert het monster. Ik beschouw het onderbewuste als een monster. Dat is geloof ik wat Hitler tot een monster heeft gemaakt: hij heeft van de ongelofelijke kracht van zijn onderbewustzijn gebruik gemaakt om over massa’s te heersen.
Kunst is volgens mij een toverformule die je moet uitspreken over de altijd aanwezige, altijd gewelddadige, brandende kant van het onderbewuste. Die toverformule moet een vorm hebben. En die hebben de Grieken gevonden”.