Laat het Frans, Duits en Italiaans bloeien!

Gisteren vergeleek Christian Weijts in zijn column het onderwijs in moderne talen met vlinders in een potje, met een dekseltje waarin gaatjes zijn geprikt.
Een treffend beeld. Inderdaad snakken die metaforische vlinders naar lucht en smeken ze erom hun prachtige vleugels te laten zien, de wereld te kleuren. Ze kunnen je verbeelding op gang brengen, die vlinders, je naar vreemde, onbekende plekken voeren, waar je nog nooit bent geweest, hoogstens van hebt gedroomd. Van ’papa fume une pipe’ naar de Eiffeltoren, van ‘mit, nach, nebst und samt’ naar Nina Hagen en Goethe.

Ik zag de ontpopping van rups tot vlinder voor het eerst in het woonhuis van de Franse schrijver Alphonse Daudet, in de Ardèche, dat toen verbouwd was tot een zijderupsenkwekerij. Honderden poppen zag ik daar liggen, naast elkaar. Sommige wiegden al heen en weer, in andere zat een beginnend scheurtje. Er zat leven in. Een vlinder uit een pop zien komen – een wonder van de eerste orde. Vergelijk het met het leren van het Frans, Duits of Italiaans: hoe bestaat het, denk je, er is meer dan je tot nu toe dacht, er zijn andere, bruisende werelden dan de jouwe op deze aarde, universa die erom vragen ontdekt te worden.
Later bezocht ik een vlindertuin in Londen, een magische ervaring waar mijn kinderen het nu nog over hebben. Weer later bezocht ik een Thais bedrijf gerund door vrouwen die van inheemse zijde schitterende stoffen maakten. Alsof je voor het eerst in Parijs langs de Seine loopt, meerijdt met een Londense bus, de Trevi-fontein in Rome ziet.
Met behoudzucht, zoals Weijts meent, heeft dat alles niets te maken. Wel met schoonheid, inzicht, begrip en de wens dat alles mee te geven aan een volgende generatie. Dat weet minister Bruins ook wel, alleen zit hij helaas in dit kabinet. Dom, dom.

Toevallig las ik vorige week het nieuwe boek van de Franse auteur Jean Rolin, Les papillons du bagne. In die roman neemt Rolin de film Papillon, het beroemde boek van Henri Charrière, als uitgangspunt. Hij legt, in de voetsporen van vlinderjager Nabokov, het leven van de vlinder onder de loep. En passant vertelt hij over wetenschappers die honderdduizenden vlinders vingen. Allemaal in netten gevangen of potjes gestopt, en sindsdien opgeprikt, dood en vol stof.

Zelf hield ik vroeger niet van kinderen die dieren in potjes stopten. Wreed en zinloos. Laat het Frans, Duits en Italiaans bloeien, voed ze, begiet ze, leg een vlindertuin aan, laat ze ontpoppen en tot leven komen, juist nu.

 

Over De danseres van Patrick Modiano

In iedere Modiano is er wel een zin of een voorwerp waaraan je blijft hangen en die door het hele boek onopvallend om je aandacht vraagt. In Zondagen in augustus was dat een halsketting, in Dora Bruder een advertentietekst. In het nieuwe De danseres zijn het balletschoentjes en de zin ‘je moet niet bang zijn voor pijn, voor bloed in je spitzen’.
Die behoren toe aan ‘de danseres’, het titelpersonage dat Modiano in deze kleine roman uit zijn geheugen opdiept. Of beter gezegd, dat zich onwillekeurig aan hem opdringt ‘als het licht van een ster waarvan je denkt dat hij allang gedoofd is’. Achter die danseres schemeren fragmenten van Modiano’s heden en verleden door. Er is de verteller van nu die het Parijs van vroeger niet meer herkent, de stad is ‘één groot pretpark’ geworden. Tienduizenden toeristen met rolkoffers marcheren door de stad.

Desondanks verschijnen er beelden uit een lang vervlogen periode uit zijn leven op zijn netvlies. Ze hadden lang onder een laag ijs gelegen, maar dat was nu aan het smelten, en het was ‘onontkoombaar’ dat die beelden zouden ‘opduiken als drenkelingen in de Seine’.

Het begint met een man die een straat oversteekt, een gezicht uit zijn verleden. Een naam, Serge Verzini. Kent de verteller de man niet? Was hij niet degene van wie hij als jongeman, in een onzekere periode van zijn leven, een kamer huurde? Was hij niet de eigenaar van La Boîte à Magie, een restaurant in de buurt van de Porte de Champerret? De man ontkent. Maar ach, je kunt gemakkelijk iemand anders worden ‘in een stad waar je oude sporen niet meer zichtbaar waren’.

Maar uit die boîte à magie, een toverdoos, ontsnappen vanaf dat moment beelden en herinneringen, de een na de ander. Hij herinnert zich de zevenjarige Pierre die hij van school ophaalde. Zijn moeder, de danseres, repeteerde in een studio waar hij vaak kwam.

Over De ogen van Mona van Thomas Schlesser

Met grote stappen beent Thomas Schlesser (46) naar het eerste schilderij dat hij wil laten zien, op de bovenste etage van het Centre Pompidou in Parijs: ‘Zwart vierkant op witte achtergrond’ van Kazimir Malevitsj. Hij borrelt over van energie, is niet gewoon enthousiast, maar ronduit bezeten. Als zijn lange haar voor zijn ogen hangt, schudt hij het met een ruk naar achteren, zijn ogen schitteren. „Malevitsj werd geboren in 1879, in wat nu Oekraïne is, hij behoorde tot de avant-garde”, doceert hij. „Dit werk is puur, radicaal, ontdaan van alles, het trilt. Dit schilderij vertelt ons over beweging. Malevitsj riep om innerlijke vrijheid, om mystiek. Hij was autonoom, ontzettend moedig. Een onontkoombaar werk.”

Verder beent hij, op naar La proue van de Noorse kunstenaar Anna-Eva Bergman, een grote, zwarte vijfhoek, net uit het lood. En dan door naar een werk van Pierre Soulages, ‘peinture 200×220 cm’, vijf horizontale banden in zwart. Vervolgens de porte-bouteille (flessenhouder) van Marcel Duchamp, „misschien wel de intelligentste kunstenaar van de twintigste eeuw.”
Hij is een geboren verteller, deze kunsthistoricus, directeur van de Hartung-Bergman Stichting en sinds kort bestsellerauteur. Zijn roman De ogen van Mona behaalde in Frankrijk tot nu toe een oplage van bijna een half miljoen, werd aan 30 landen verkocht en wordt binnenkort verfilmd. Hij schreef het boek „toen een kind niet geboren werd” – en meer wil hij er niet over kwijt.

Van de boekcover kijken de ogen van Meisje met de parel van Vermeer ons aan. De verhaallijn van de roman volgt Mona, een tienjarig meisje dat ineens korte tijd niets meer ziet, de artsen vrezen dat ze de kans loopt blind te worden. Psychische oorzaken mogen niet worden uitgesloten en dus krijgen haar ouders het advies met haar naar een psychiater te gaan. Haar grootvader, met wie ze een goede band heeft, biedt aan dat op zich te nemen. In plaats van naar een kliniek neemt hij zijn kleindochter mee naar het Louvre, het Musée d’Orsay en naar het Centre Pompidou. Een jaar lang bekijken ze iedere week samen één schilderij, in chronologische volgorde. Zowel in het Franse als in het Nederlandse boek zijn alle kunstwerken mooi in kleur afgebeeld.

Zo’n bezoek verloopt volgens een vast stramien: eerst kijkt Mona zo lang ze kan naar het kunstwerk, in het begin een paar minuten, uiteindelijk wel drie kwartier. Dan vertelt opa Henry over het leven en het werk van de kunstenaar, ze discussiëren over wat hen opvalt en tot slot volgt een les: wat wil het kunstwerk ons vertellen? Tussendoor lezen we nog over Mona’s vader, die een brocante-winkel runt en een drankprobleem heeft, over haar bezorgde moeder en over haar geheimzinnige grootmoeder, een onafhankelijke vrouw, activiste voor euthanasie, over wie niemand haar iets wil vertellen. De vorm van 52 korte hoofdstukken volgens hetzelfde stramien, de eenvoudige taal en de opa-kleindochterrelatie droegen ongetwijfeld bij tot het succes van het boek. Schlesser is geen doorgewinterde romanschrijver, zijn personages komen beduidend minder goed uit de verf dan hun gesprekken over de kunstwerken.

Verder lezen

https://www.nrc.nl/nieuws/2024/12/05/bestsellerauteur-thomas-schlesser-over-zijn-roman-over-kijken-naar-kunst-kunst-staat-in-dienst-van-het-leven-a4875595

Over Trieste tijger van Neige Sinno

‘Als je mond zacht wordt, als je lichaam verstijft’, zingt Johnny Hallyday, ‘als je kuisheid nee zegt, met een heel klein stemmetje, wat houd ik dan van je’. Het zijn regels uit ‘Que je t’aime’, het liefdeslied van de Franse popster, die de halve wereld mee kan zingen. Voor wie Trieste tijger leest, zal het chanson voorgoed een andere lading krijgen. Hallyday is namelijk de favoriete zanger van de man van wie de Franse schrijfster Neige Sinno aan het begin van haar boek een beeld probeert te schetsen, het portret van haar verkrachter. En ja, bij nader inzien is die chansontekst dubbelzinnig. Iemand zegt hier ‘nee’, „met een heel klein stemmetje”.

In Trieste tijger is die stem van een knokig, blond, zesjarige meisje met korstige knieën en gericht tegen de sportieve, energieke, vierentwintigjarige perverseling die haar stiefvader is. De tweede man van haar moeder, die een psychiater later zou karakteriseren als een „narcist met sadistische neigingen”, wilde perse dat zijn stiefdochter zei dat ze van hem hield. Nee dus. Zeven jaar misbruik was het gevolg.

In Frankrijk zijn sinds #Metoo de nodige beerputten geopend. Ook in de Franse literatuur van nu zijn misbruik en incest sindsdien een prominent thema. Vier jaar geleden was er Le consentement van Vanessa Springora, waarin ze schreef over haar seksuele relatie met een bekend auteur – vanaf haar veertiende. Daarna was er La familia grande van Camille Kouchner, waarin de advocate onthulde dat haar stiefvader, ook een beroemdheid, haar tweelingbroer misbruikte – vanaf diens dertiende. Daarvoor al was het Christine Angot die in haar autofictie – en in haar recente debuutfilm Une famille – uit de doeken deed hoe haar vader haar misbruikte.

Trieste tijger, onder andere bekroond met de Prix Femina, is dus bepaald niet het eerste boek van een Franse auteur over dit onderwerp. Integendeel. Toch is het anders dan alle andere. Het is een verhaal als een caleidoscoop, met elementen van getuigenis en aanklacht, met processtukken, herinneringen, sprookjes, opsommingen, afbeeldingen van krantenartikelen en filosofische gedachten.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2025/01/02/neige-sinno-kroop-in-het-hoofd-van-haar-verkrachter-a4878317?t=1736969369

Adieu Bernard Pivot

Gisteren werd bekend dat Bernard Pivot is overleden, de man die Frankrijk decennia lang enthousiast maakte voor boeken die hij de moeite waard vond, die schrijvers interviewde en heel Frankrijk naar de librairie stuurde. Gelukkig is er tegenwoordig de Grande Librairie, wekelijks op televisie, op een toptijd. In 2001 sprak ik hem, toen hij had aangekondigd te zullen stoppen met zijn programma. Maar ook daarna was hij nog overal: hij ging zelf boeken schrijven én hij hield van twitter. Het volgende stuk stond in nrc, toen.

Vijfhonderd aanvragen voor een interview kreeg Bernard Pivot, sinds hij ruim een halfjaar geleden aankondigde te zullen stoppen met zijn fameuze literaire televisieprogramma Bouillon de culture. `Worse than Madonna’, zou The New York Times hebben verzucht, bij het definitieve nee op het verzoek voor een individueel interview. Maar het bleef bij drie `déjeuners-de-presse’, voor een twintigtal geïnteresseerden uit binnen- en buitenland. Meer woorden wilde Pivot (66) eenvoudig niet vuil maken aan zijn afscheid. Eenmaal gezeten achter zijn eerste coupe de champagne – grijs pak, streepjeshemd, felblauwe das – geniet hij van de aandacht en spreekt hij – onderhoudend en enthousiasmerend, net als in zijn programma – met verve, druk gebarend, over de televisiedecennia die achter hem liggen en over zijn toekomstplannen.

De impact van Pivot is buiten de Franse grenzen nauwelijks te begrijpen en zeker nergens geëvenaard: tussen de anderhalf en vijf miljoen kijkers schakelden jarenlang wekelijks in op de niet-commerciële televisiezender France2. Dertig procent van de Franse bevolking zou op Pivot stemmen, mocht hij zich kandidaat stellen voor de post van Minister van Cultuur. Sommige media aarzelen niet te spreken van nationale rouw nu Pivot definitief stopt met een literaire traditie van achtentwintig jaar.

Sinds 1973 presenteerde Pivot wekelijks zijn literaire programma, op de vrijdag- of de zaterdagavond: eerst Ouvrez les guillemets, daarna Apostrophes en vanaf 1991 Bouillon de culture. Via TV5 waren ze allemaal in een groot deel van de wereld te zien, in Nederland vaak op zaterdagmiddag. De formule van de `salon littéraire’ bleef door de jaren heen min of meer dezelfde: een lage tafel, een zestal auteurs, een met boeken gevulde studio, een klein publiek en een levendige, met boeken en roze spiekbriefjes wapperende, enthousiast vragen stellende Bernard Pivot. En de volgende ochtend steevast de run op de boekhandel, waar de stapel besproken boeken slonk als sneeuw voor de zon. In de ogen van veel Fransen was een schrijver pas een schrijver als hij het plateau van Pivot had bereikt. Van zijn boek zou minstens het tienvoudige verkocht worden dan anders het geval zou zijn geweest.

Wie is deze man die door heel Frankrijk op handen wordt gedragen? Geen Fransman van boven de vijfendertig die niet liefdevol over hem spreekt, niemand die zijn naam niet kent. Pivot verenigt in zijn persoon bijna alle zaken die in Frankrijk waardevol worden geacht, zo schreef de historicus Pierre Nora. Pivot is een `concentré de Français’: hij beschikt over een opgeruimdheid die hem prettig in de omgang maakt, is gretig in zijn honger naar cultuur, nieuwsgierig zonder banaal te zijn en weet een ambachtelijk stuk werk te waarderen. Bovendien houdt hij van voetbal (hij versloeg menigmaal de wereldkampioenschappen voor radio en televisie), van wijn (hij bezit een wijngaard en is `amateur de vin’), van de provincie en van het goede leven. Allemaal eigenschappen die volgens Nora kennelijk behoren tot de kern van de Franse identiteit.

Pivot groeide op in het Beaujolais-gebied, in een middenstandsmilieu en kwam, na zijn opleiding aan de School voor journalistiek, dankzij zijn leesboulimie, terecht bij de Figaro littéraire, een baan die hij al snel combineerde met radio en televisie. Hij richtte het boekentijdschrift Lire op en bleef er achttien jaar hoofdredacteur. Pivot is een man met een missie: democratisering van de cultuur en de promotie van het boek is wat hem zijn leven lang heeft gedreven. Het zijn de doelstellingen waar hij, nog steeds, ten volle zijn energie aan geeft. Of hij nu schrijft of spreekt, ieder woord is bedoeld om mensen tot lezen aan te zetten. De bakker, de slager, de buurvrouw – iedereen wordt door Pivot, met succes, naar de boekhandel gejaagd.

Wat is zijn geheim? Waarom lukt in Frankrijk wat in Duitsland of in Nederland maar niet wil gebeuren? Zou het helpen als de Duitse Marcel Reich-Ranicki niet alleen zijn literair kwartet speelde, maar ook de eigenaar was van een Duitse brouwerij? Zou `onze’ Michaël Zeeman eens een voetbalwedstrijd moeten verslaan? Pivot heeft er wel een idee over: ,,Ach, er bestaat niet zoiets als een `exception française’, een Franse uitzondering. Als er in een land niet een programma bestaat zoals het mijne, betekent dat gewoon dat de directeuren van de nationale televisiezenders er geen brood in zien. Er moet wel een zekere traditie bestaan in het verdedigen en het promoten van het boek.

,,In Frankrijk heeft de schrijver altijd status gehad. En die status ging veel verder dan de invloed van zijn oeuvre. Kijk naar de begrafenissen van Voltaire, van Hugo: die brachten een miljoen mensen op de been! Kijk naar de tijd van Lodewijk XIV! En hoeveel Franse ministers uit de negentiende eeuw waren niet tegelijkertijd belangrijke schrijvers! Bij ons zijn schrijvers nooit gewone mensen geweest. Proust, Gide, Camus, Malraux, Sartre en Mauriac waren in het verleden altijd onze geestelijke leidsmannen. Het bewonderende respect dat we hier voor hen hadden leeft nog steeds, al wordt het wel wat minder. Voor het grote publiek zijn schrijvers wel degelijk indrukwekkende mensen, die gerespecteerd en geëerd moeten worden. Kijk naar onze politici, die publiceren allemaal. Ze hebben allemaal een grote literaire kennis. Ach, wat had ik graag een programma willen maken met Charles de Gaulle!”

De Gaulle mag dan niet tot de mogelijkheden hebben behoord, François Mitterrand was verschillende malen bij Pivot te gast – alleen. De eerste keer, in 1975, sprak hij over zijn boek La paille et le grain, maar ook over zijn favoriete dichters: Lamartine, Saint-John Perse, Jean Cocteau. De laatste keer was op 11 april 1995, vertelt Pivot: ,,Het was geen goede dag voor de president, voorzover iemand met kanker goede dagen kent. Hij zag er bleek en uitgeput uit. Ik maakte me zorgen of hij het wel vol zou houden en suggereerde dat hij meteen tot de kern zou komen van wat hij wilde vertellen. Naarmate het gesprek vorderde gebeurde er iets opmerkelijks: hij laadde zich op als een batterij. Hij zoog energie uit mij! Ik dacht bij mezelf, Mijnheer de President, neem zoveel u wilt, maar houd vol! Hij sprak schitterend, over het Grand Louvre, over de Opéra en Bercy, over zijn jeugd en het geloof en maakte de vijfenzeventig minuten vol. Mitterrand hield van de kunst van het converseren, hij was dan in zijn element – een strateeg en een fijnproever. Zelfs ziek was het voor hem eerder doping dan een uitputtingsslag.”

Aan grootheden zoals Mitterrand besteedde Pivot de zendtijd van een heel programma. In 1984 ontving hij Marguerite Duras, die later dat jaar de Prix Goncourt zou krijgen voor L’amant. Pivot: ,,Wat moest ik wennen aan haar korte, puntige zinnen en vooral aan die verschrikkelijke stiltes die ze liet vallen.” Vier keer zocht Pivot Aleksandr Solzjenitsyn op, eerst in Vermont, later, na de opheffing van zijn ballingschap, in zijn huis vlakbij Moskou: ,,Zijn overwinning op het communisme had hem niet veranderd. Geen enkele arrogantie. Triest over het lot van Rusland. Hoe kon iemand niet onder de indruk raken van die woordreus, die ik daar, gebogen over vellen papier, woorden door zag halen?” Over Yourcenar: ,,Nooit heb ik me meer gerealiseerd hoe slecht mijn taalgebruik was.” Over Rushdie, te gast samen met Umberto Eco en Mario Vargas Llosa: ,,De uitzending vond later plaats dan normaal. Iedereen dacht dat dat maar één ding kon betekenen: ze hadden Rushdie te pakken.” Over Simenon: ,,Dat was vreemd genoeg de enige keer dat ik helemaal niet gespannen was. Hij ontving me in zijn huis, in Lausanne, alsof ik een oude kennis was. Hij vertrouwde me van alles toe. Ik voelde me net Maigret die op het punt stond een verdachte te laten bekennen.” En over Jane Fonda: ,,Tijdens het programma ben ik stapelverliefd op haar geworden.”

Beroemd is ook de uitzending met Charles Bukowski, van 22 september 1978. Nadat Pivot zich een minuut of twintig met de Amerikaanse schrijver had onderhouden, richtte hij zich tot zijn andere gasten – waarop Bukowski binnen een kwartier drie flessen witte wijn in zijn keelgat liet verdwijnen (,,Nota bene Sancerre van een heel goed jaar”, herinnert Pivot zich). Hij begon te boeren en braakneigingen te vertonen, stond middenin het gesprek op, liep naar zijn vrouw, die in het publiek zat en verliet de studio. Pivot hield hem niet tegen: ,,Nee, ik was blij dat hij vertrok, maar dat is me door veel kijkers niet in dank afgenomen. Anderen vonden het juist schandalig dat ik op de televisie had laten zien hoe iemand zich bedronk.”

In de uitzending van 15 maart 1992 deed zich een andersoortige calamiteit voor: een man drong de studio binnen, zette een mes op zijn keel en dreigde zich van kant te maken, als Lionel Jospin niet terstond een wetsvoorstel voor wijziging van het onderwijsstelsel zou intrekken. Pivot: ,,Het vreemdst was nog wel dat de man, na een minuut of zeven, vanzelf weer verdween en dat niemand in het hele gebouw hem heeft tegengehouden. Michel Tournier, die ik een paar dagen later opbelde, vertelde me dat hij zich eigenlijk vernederd had gevoeld, omdat de man alleen mij had bedreigd en hem geen blik waardig had gekeurd.”

Feit is dat Pivot erin slaagde ook een aantal van de meest teruggetrokken schrijvers tot een televisiegesprek te verleiden. J.M.G. Le Clézio, Patrick Modiano en zelfs de in Zwitserland wonende kluizenaar Albert Cohen, auteur van Belle du Seigneur, openden hun deuren voor Pivot. ,,Cohen was op zichzelf al een schouwspel”, vertelt Pivot, ,,met zijn zijden kamerjas met wit pochet, zijn monocle en de oriëntaalse elegantie waarmee hij zijn sigaretten rookte. Het interview beviel hem zo goed, dat hij daarna vaker journalisten ontving.”

Dat Pivot zijn mémoires zou moeten schrijven staat voor iedereen buiten kijf. Alleen hijzelf voelt daar niets voor. Wel publiceerde hij tien jaar geleden, bij de laatste aflevering van Apostrophes, Le métier de lire, zijn `literaire bijbel’, waarin hij openhartig antwoordt op vragen van de historicus Pierre Nora. Vorige week verscheen het boek, uitgebreid en aangevuld met vragen over de periode van Bouillon de Culture (1991-2001), in herdruk, in de goedkope folio-pocketboekenreeks.

Wat opvalt in zijn dialoog met Nora is vooral Pivots bescheidenheid: hoewel het grote publiek hem beschouwt als de belangrijkste, zo niet de enige literair criticus, typeert hij zichzelf liever als een `courriériste’, een journalist die zoals vroeger door de stad rent (courir) om informatie te verzamelen, een interview te doen, onderzoek te plegen, nieuwtjes op te vangen, van een evenement verslag te doen. Pivot plaatst zich in de traditie van de cultuurreporters uit de negentiende eeuw, in de voetstappen van Jules Huret, `meer getuige dan analist’. Huret was een van de eerste journalisten die de interviewvorm toepaste. Als Racine en Corneille in hun tijd interviews hadden kunnen geven, hadden ze hun werk niet van een voorwoord of een `Bericht aan de lezer’ hoeven te voorzien, meent Pivot.

Vandaar ook het belang dat hij hecht aan een, wat zou je kunnen noemen, naïeve interviewtechniek. Pivot wil de vertolker zijn van de nieuwsgierigheid van het grote publiek. Het publiek weet niets en de schrijvers aan zijn tafel weten veel. Zelf ambieert hij niet meer dan een bemiddelende rol tussen de leergierigheid van de één en de kennisoverdracht van de ander.

,,Mijn geheim? Er zijn drie criteria waaraan een televisieprogramma moet voldoen om het lang vol te houden: het moet goedkoop zijn, een groot publiek hebben en een goed imago. Als je aan twee daarvan voldoet, heb je een kans.” En persoonlijk? ,,Ik ben geen schrijver en dat betreur ik. Het is een wond, maar ik ben er niet bitter onder. Juist daaruit komt mijn felle nieuwsgierigheid voort. De rest is werk, lezen, oordelen.”

Toch was dat de reden dat Pivot door de Franse intelligentsia, zeker in het begin van zijn carrière, niet voor vol werd aangezien. Geen criticus, geen universitaire titels, ,,te veel Bourgogne, te weinig Bordeaux” en vooral, te veel oordelende macht in de schijnwerpers. In de jaren tachtig beschuldigde schrijver, intellectueel en toenmalig ambtenaar Régis Debray Pivot van het uitoefenen van dictatuur, monopolie en willekeur – om vervolgens door Mitterrand zelf op de vingers getikt te worden. De storm van protest die, ook in de media opstak, is het beste wat het programma kon overkomen: geen zenderdirecteur durfde zelfs meer naar Pivot te wijzen.

Waarom nam Pivot juist nu het besluit te stoppen? ,,De formule van Bouillon de Culture is uitgeput. Jonge mensen zijn gewend aan een ander soort televisie: alles moet sneller, nieuwer, beweeglijker. Uitweidingen, stiltes – ze zijn tegenwoordig taboe. Door het zappen zijn mensen eraan gewend geraakt op ieder moment van de dag te kunnen schakelen, te vertrekken zodra iets ze niet bevalt, terug te komen. Ze kunnen met een druk op de afstandsbediening alles naar hun hand zetten. Hoe kun je, als verstokte zapper, nog een boek in zijn geheel, als een continuüm, lezen?

,,Laat iemand anders het programma maar eens nieuwe energie geven. Het wordt waarschijnlijk een vorm waarin critici over boeken discussiëren [onder leiding van Guillaume Durand, MD]. En ach, die melancholie over mijn vertrek heeft ook te maken met het succes van een programma als Loft Story (Big Brother). Op alle grote zenders raakt de cultuur zo langzamerhand in het verdomhoekje. Er is veel druk van de commercie. Cultuur? Prima, maar dan wel een beetje leuk en vooral na twaalf uur ’s nachts.”

Zijn laatste programma, dat vanavond op de Franse televisie wordt uitgezonden (TV2) en zaterdag wordt herhaald op TV5 – een collage van nieuwe gesprekken en fragmenten uit oude afleveringen – nam Pivot op in de grotendeels afgebrande bibliotheek van Sarajevo: ,,Ik vond die met opzet in brand gestoken bibliotheek heel symbolisch voor de tragedies van de twintigste eeuw – het is een allegorie.” En dan? Een programma over de francofonie in Beiroet, een serie over Malraux, wellicht een maandelijks cultuurprogramma in 2002. Het einde van Bouillon de Culture betekent het einde van een tijdperk. Maar het lijkt erop dat Frankrijk voorlopig niet bang hoeft te zijn zijn wereldberoemde ambassadeur voor de Franse cultuur en zijn verdediger van het boek kwijt te raken aan een voetbalstadion of wijngaard. Pivot: ,,Het is net als met de liefde: zolang je in goede conditie bent, ga je door.”

Adieu Maryse Condé

‘Heel lang verlang je van de ander dat hij je de garantie geeft dat je bestaat. Later laat je dat koud. Ik ben Maryse Condé. Daarvoor heb ik geen bewijs meer nodig.’ Dat zei de grote, gisteren op negentigjarige leeftijd overleden Guadeloupse schrijver toen ik haar zo’n twintig jaar geleden interviewde. Terecht. Zeker nadat haar in 2018 de New Academy Prize was toegekend, de alternatieve Nobelprijs (die dat jaar niet officieel werd uitgereikt).
Haar beroemdste werk is ongetwijfeld Segou (1984), haar immense fresco van Mali, een monument voor Afrika, waarin ze de opkomst en ondergang van het koninkrijk Bambara beschrijft. Daarnaast heeft ze een groot oeuvre van romans en toneelstukken gepubliceerd, evenals ontelbare bloemlezingen en essays over creolité, de Caraïbische identiteit, over Guadeloupe, Afrika, sekse en taal. Ook doceerde ze Frans- Afrikaanse literatuur aan verschillende universiteiten in Europa en de VS, waar ze lang woonde.
Maryse Condé werd in 1934 in Pointe-à Pître geboren, als jongste in een gezin met acht kinderen. Haar ouders behoorden tot de ‘petite bourgoisie noire’ schrijft ze in haar autobiografie La vie sans fards (2012). Ze waren er trots op dat ze zich aan de armoede hadden ontworsteld, konden zich een auto en een buitenhuis veroorloven. Frankrijk was hun ‘adoptie-vaderland’ – over wat dat betekende heeft Condé zich in haar oeuvre vaak gebogen. Nooit was haar als kind iets over de geschiedenis van de slavernij of over de kolonisatie verteld. Pas als student in Parijs ervoer ze aan den lijve wat het betekende een andere huidskleur te hebben. Ze constateerde dat ze was opgegroeid in een ‘mensonge initial’, een oorspronkelijke leugen. Met die leugen zou ze haar leven lang een appeltje te schillen hebben.
In Parijs ook las Condé Frantz Fanon, Aimé Césaire en Leopold Sédar Senghor, de grote denkers en dichters van de ‘négritude’, een ideologische en literaire beweging die zich baseerde op een gedeelde afkomst en een gezamenlijke afkeer van het racisme. Ze trouwde met Mamadou Condé, een acteur uit Guinee, waarna ze met haar zoon en zwanger van haar tweede kind naar Afrika vertrok – zonder echtgenoot. Twaalf jaar werkte en woonde ze in Ivoorkust, Guinee, Ghana en Senegal, het werd een zoektocht naar haar identiteit.
Die queeste liep op een teleurstelling uit: haar zwarte huid bleek helemaal geen ‘trait d’union’ tussen de Antillen en Afrika. Ze hoorde niet in Afrika, werd er net zo goed als buitenstaander beschouwd als in Europa. Iedereen bleef in zijn eigen klasse, zijn eigen ‘bubbel’, constateerde ze, de négritude was ‘niet meer dan een mooie droom, kleur betekent niets’.
In haar boek De pelgrimage van Veronica zette Condé haar eigen ervaringen af tegen het nostalgisch geloof in ‘de zwarte mythe’. Ook gemengde huwelijken werden onderwerp van haar werk, nadat ze zelf trouwde met de Engelse vertaler en leraar Richard Philcox. Haar roman Histoire de la femme cannibale gaat  over een zwarte vrouw die, tot tweemaal toe, in het huwelijk treedt met blanke mannen; over de reacties op dergelijke gemengde paren, over de eenzaamheid die vaak met zich meebrengt.
Haar leven lang is Condé gevraagd naar hoe ze haar identiteit zag. Was ze creools en waarom schreef ze eigenlijk in het Frans? In haar romans gaf ze een genuanceerd antwoord. Het valse leven (1987), de roman die geldt als dé Antiliaanse roman binnen haar oeuvre, is indirect niet alleen gebaseerd op haar eigen familiegeschiedenis, maar beschrijft ook de geschiedenis van de Cariben, met slavernij, contractarbeid, racisme en onderdrukking. Steeds toonde Condé zich tegendraads en eigenzinnig. In een van de laatste in het Nederlands vertaalde boeken, Het onwaarschijnlijke en droevige lot van Ivan en Ivana, schrijft ze over het leven van een op Guadeloupe geboren tweeling die innig – te innig – van elkaar houdt. Verboden liefde, verlaten vrouwen, racisme, kolonialisme, terrorisme – in haar oeuvre komen ze allemaal voorbij.
Taal was voor Condé wezenlijk, natuurlijk. Maar cultuur in de bredere zin eveneens. Als ik creools spreek tegen mijn vrienden begrijpen ze me niet, zei ze, maar als ik ze een kip voorzet in een wijnsaus met oude rum en rozijnen, begrijpen ze me precies. Maryse Condé was en bleef een eeuwige rebel.

Fotocredit: MEDEF – Maryse Condé, CC BY-SA 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=6443695

 

Emmanuel Carrère, een profiel

‘Hoe ik mijn interview met Catherine Deneuve de mist in heb laten gaan’ luidt de titel van een van de stukken in de recente bundel Vers le réel van schrijver Emmanuel Carrère (Parijs, 1957). Hij beschrijft erin hoe hij in 2008 werd benaderd voor een interview met de Franse ster. Nee, het tijdschrift wilde geen journalist, maar een schrijver, een echte. Al snel fantaseerde Carrère dat Deneuve zijn werk kende, hem misschien wel wilde vragen een rol voor haar te schrijven. Dit zou geen gewoon interview worden, maar een ontmoeting tussen twee gelijken, dacht hij. Hij bereidde niets voor. Het gesprek ging niet zoals hij had gedroomd, ze wist helemaal niet wie hij was, hij ging de mist in. Het is een typerend verhaal voor Emmanuel Carrère: niet alleen vanwege het feit dat hij dacht dat zij zich voor hem interesseerde, maar ook omdat hij het zo eerlijk en hilarisch opschrijft.

Vers le réel is het eerste deel van de reeks waarin uitgeverij Gallimard Carrères belangrijkste werk bundelt. De titel geeft zijn parcours aan: van roman, sciencefiction en het fantastische, naar reportage, récits waarin hij zelf altijd aanwezig is. Een van zijn eerste romans, Op drift (La moustache, 1986) gaat over een man die zijn snor afscheert, terwijl vervolgens iedereen om hem heen beweert dat hij er nooit een heeft gehad.

Carrère brak door met De sneeuwklas (La classe de neige, 1995) en De tegenstander (L’adversaire, 2000), boeken die hij zelf, in een interview met deze krant, ‘tweelingen’ noemde. In deze periode maakte Carrère de stap van fictie naar ‘le réel’: in de roman De sneeuwklas – adembenemend, dreigend, doodeng zelfs – voelt een jongen die op skiklas is gestuurd, met zijn zesde zintuig het onzichtbare kwaad om hem heen. Dat kwaad wordt zichtbaar in De tegenstander, Carrères verslag van een huiveringwekkende misdaad: een man vermoordde zijn hele familie, toen het dubbelleven dat hij leidde aan het licht dreigde te komen. Carrère volgde diens proces, reconstrueerde zijn leven, probeerde de waarheid te benaderen, afstandelijk, zonder te oordelen.

Carrère’s moeder, Hélène Carrère d’Encausse, werd geboren als Hélène Zoerabisjvili, dochter van Russisch-Georgische vluchtelingen. Ze was historica, Ruslandkenner en tot haar recente overlijden secretaris van de Académie Française. Na zijn studie aan de prestigieuze Science Po in Parijs, deed Carrère vervangende dienstplicht in Soerabaja. Hij gaf Franse les en begon, al experimenterend met paddo’s, aan zijn eerste roman. Na zijn terugkeer naar Frankrijk werd hij filmcriticus, zijn monografie over Werner Herzog (1982), die hij mateloos bewonderde, was een succes.

In die periode ontstond zijn wens om zich te bekwamen in scenario-schrijven (hij schreef er zo’n tien), zijn eigen boeken te verfilmen (drie) en ook zelf films te gaan regisseren. De recentste is Ouistreham, naar het boek van Florence Aubenas (over het hondenleven van schoonmaaksters op veerboten).

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2023/11/23/emmanuel-carrere-een-zesde-zintuig-voor-het-kwaad-a4182049

Een gedreven visionair in een domme wereld: Miguel Bonnefoy en De uitvinder

Op 7 april 1825 werd, in een achterkamertje van een slotenmakerij in de Côte-d’Or, de man geboren die de industriële toepassing van de zonnewarmte zou uitvinden. Zijn moeder had plotseling hevige buikpijn gekregen, was achter de werkbank op haar hurken gaan zitten en had het kind opgevangen in een zak met grendels en beitels. De vader had een nijptang gepakt en de navelstreng doorgeknipt.
Een blozend, gezond kind werd het niet. Een paar maanden later zag het er ‘verfrommeld’ uit, ‘uitgemergeld als een zieke pad’, en als peuter was hij zo slechtziend dat hij tegen een tafelpoot stootte, waarna een trommel met gereedschap op zijn hoofd viel. De wond werd ‘met een leerlooiersnaald’ dichtgenaaid. Vervolgens kreeg het kind alle ziekten, die ‘zich in Bourgondië in de loop der eeuwen hadden verzameld’, en moest het jongetje drie jaar het bed houden. Door het gebrek aan zon werd zijn huid ‘een sterrenhemel van rode puistjes’, en toen hij vijf jaar oud was, had hij nog het meest weg van een lijkbleke mummie. Nadat hij had leren schrijven, droeg hij voortdurend een briefje met zich mee: ‘Het lijkt er misschien wel op, maar ik ben niet dood’.
Dat briefje, vertelde Miguel Bonnefoy tijdens een gesprek op een literair festival, had hij misschien wel verzonnen. Maar de rest – dat was écht waar. Of toch bíjna echt waar. Want ja, Augustin Bernard Mouchot, over wie het hierboven gaat, heeft echt bestaan. Hij staat te boek als de uitvinder van de eerste machine die zonne-energie kon omzetten in mechanische kracht.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2023/08/24/een-gedreven-visionair-in-een-domme-wereld-a4172684

AI in romans: hoe mensen straks machines worden

De verteller van Ian McEwan’s roman Machines zoals ik (2019) is een jonge computerprogrammeur, die met zijn erfenis Adam aanschaft, een van de eerste kunstmatig gemaakte ‘mensen’. De beroemde computerpionier Sir Alan Turing heeft er in het alternatieve universum van de roman, die zich afspeelt in de jaren tachtig, ook een. Adam, die het postuur heeft van een gespierde man, kan zonder probleem veters strikken en een fles wijn ontkurken. Een deel van zijn karakter en kennis is al voorgeprogrammeerd, een ander deel wordt na aanschaf ingevoerd door de verteller en zijn vriendin. Alles wat Adam ziet en hoort slaat hij op. In no time verovert hij een cruciale plek in hun leven. Hij leest zijn eigenaren de les en slaapt al snel met de vertellers vriendin. Kunnen zijn bazen hem eerst nog uitschakelen, zodat hij in elkaar zakt, al snel is hij in staat zelf zijn ‘uit-knop’ onklaar te maken, de knop waarmee de verteller hem in elkaar kan laten zakken. Uiteindelijk leidt het tot moord- en doodslag.

Het zijn maar een paar elementen uit McEwans boek, waarin hij zich voorstelt wat de consequenties zijn van de komst van AI in ons dagelijks leven. De mens wil ontkomen aan zijn sterfelijkheid en tegelijkertijd ‘een volmaakt ik’ construeren, een verbeterde versie van zichzelf. Maar kan dat, lukt dat? Wat betekent het voor de positie van de mens ten opzichte van de machine, en wat als de laatste, gevoed door een eindeloos vermogen om ervaringen en kennis op te slaan, een eigen bewustzijn ontwikkelt, en sterker blijkt? Zal er op den duur nog een onderscheid zijn tussen de een en het ander? Voor de mensheid gaat het om ‘de triomf van het menszijn of zijn engel des doods’.

Schrijvers beschikken over een fijn afgestelde antenne voor wat er zich, ver weg, aan de horizon aandient. Schrijvers buigen zich dan ook over technologische ontwikkelingen als AI, en de gevolgen die AI zou kunnen hebben voor de mens van de toekomst: ze stellen de what if-vraag en denken zo scenario’s uit voor de toekomst.

Zo ook Nobelprijswinnaar Kazuo Ishiguro. In Klara en de zon (2021) geeft hij het woord aan AI die is ontworpen om als maatje te dienen voor kinderen. Kunstmatige Vriendin (KV) Klara is al uitzonderlijk als ze nog, ter verkoop, in de etalage staat. Ze ziet dat sommige kinderen bedroefd zijn, of eenzaam en realiseert zich dat de mens raadselachtige emoties heeft: hoe kan het dat een mens én gelukkig én van streek kan zijn? De productieserie waartoe Klara behoort is technisch voorgeprogrammeerd, ze kan goed bewegen en ze kan vragen stellen, maar verder?

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2023/09/07/ai-in-romans-hoe-mensen-straks-machines-worden-a4173791

Spannende debuutroman van kolonel-schrijver Jean Michelin

Gisteren interviewde ik Jean Michelin, een Frans beroepsmilitair, en auteur van een geweldige debuutroman, Ceux qui restent (Zij die blijven, verschenen bij Héloïse d’Ormesson). Hij was in de buurt, hier in het zuiden van Frankrijk, voor een stage, en kon onze uitnodiging voor een (drukbezochte) literaire rencontre aannemen. Hij is kolonel en bereidt zich voor op een nieuwe missie, het zou Roemenië kunnen worden, maar zeker weten deed hij dat nog niet. Eerder was hij in Kosovo, Mali, Guyana, vele malen in Afghanistan. Zo’n combinatie van militair en schrijver is zeldzaam, de literatuur kent vele goede auteurs die ooit soldaat waren, van Apollinaire tot Saint-Exupéry, van Alain Fournier tot Ernst Jünger. Maar militairen die nu debuteren met een roman – en wat voor één – die zijn zeldzaam.
Ceux qui restent is een filmische roman over oorlog, over het leger, over kameraadschap, maar ook over schuldgevoel en eenzaamheid, over racisme en homoseksualiteit; over het feit dat je de ander nooit echt kent; over de vraag waarom, over het verder leven nadien; over het ‘ermee moeten leven’. Het is, wat ik eigenlijk verwachtte, geen puur ‘mannenboek’, juist de rol van vrouwen belicht hij en nog op een geloofwaardige manier ook- menselijk en empathisch. Bovendien is het niet minder dan een thriller, die spannend blijft tot de laatste pagina, met een ongelofelijk goed en volstrekt onverwacht einde. Hij weet zijn lezer goed te verleiden en te misleiden, deze welbespraakte en sympathieke auteur van begin veertig. Eerder schreef hij Jonquille (Gallimard, 2017), een récit over een missie in Afghanistan. Schrijven doet hij zo lang hij zich kan herinneren.

Ceux qui restent opent met een militair die is teruggekeerd van een missie. Hij heeft slaapproblemen, het enige dat helpt is hardlopen, fysieke uitputting, zodanig dat hij niet meer kan. Dan slaagt hij erin een paar uur te slapen. Hij krijgt bericht dat een van zijn kameraden, die uit het leger is gestapt, is verdwenen. Van de ene dag op de andere. Met vier collega’s gaan ze op zoek. Je leert ze kennen, de mannen. De een stamt uit een aristocratische familie die generaties lang officieren leverde. De ander is van Arabische afkomst, heeft discriminatie en racisme aan den lijve ondervonden. De volgende is getrouwd, en homoseksueel. Weer een ander jong en onervaren, maar wel doortastend en uiteindelijk de leider. De spotlight ligt ook op hun vrouwen, die thuis moeten blijven, de kinderen opvoeden, en stevig alleen zijn. Ze kennen momenten van wanhoop, protest, verleiding en standvastigheid. Alles draait om de verdwenen man, een modelsoldaat, die allen op handen dragen. Ze bezoeken zijn vrouw, een prachtig portret, met zijn kind. Er komt een operatie van lang geleden aan het licht, waarbij een dode viel, een geliefde militair. Jong en enthousiast. Ze bezoeken diens ouders. Vertrekken naar de jungle van Guyana.

Zo verweeft Michelin verschillende werelden door elkaar heen. Een ongelofelijke debuutroman. Kijk ernaar, Nederlandse uitgevers!