Berichten

100 jaar Proust: hoe lezen we hem nu?

In ‘Herinnering’, een korte, vroege tekst van Marcel Proust, loopt de verteller door de gang van Grand Hôtel T., waar hij logeert, terug naar zijn kamer. Een „verrukkelijke en zeldzame geur” die uit een van de openstaande deuren komt, maakt dat hij stil blijft staan. Die kamer moest wel aan een „uiterst beminnelijke persoon” toebehoren. Hij hoort een mannenstem, ziet een vrouwensilhouet, dat ook een mannelijke schaduw kan zijn. Is het een ‘hij’ of een ‘zij’? Wie behoort dit ‘parfum van de droefheid’ toe? Hij/zij blijft ambigu, is ongrijpbaar, niet te definiëren. De verteller voelt ‘verwarrende voorboden van de hartstocht’.

In een paar pagina’s ontvouwt zich hier een wereld, opgeroepen door een geur, een parfum. Later, in Prousts meesterwerk Op zoek naar de verloren tijd, zou een cakeje, de beroemde madeleine, gedoopt in een kopje thee, op een vergelijkbare manier de verbeelding in gang zetten, het verleden oproepen. Ook vind je hier, in deze vroege tekst, al het ongrijpbare van Prousts personages, de ambiguïteit, het versluierde – gevoelens in vermomming.

De bundel Zeewind op het platteland, waarin ‘Herinnering’ is opgenomen, is samengesteld en vertaald door Kiki Coumans. Het is één van de tientallen nieuwe publicaties van en over Marcel Proust, die precies honderd jaar geleden, op 18 november 1922, stierf. Niet eerder gepubliceerde briefwisselingen, essays, podcasts, romans geïnspireerd op zijn werk – op zijn honderdste sterfdag is Proust nog springlevend.

Opvallend, want wat valt er nog voor nieuws te zeggen over de schrijver die de Franse literatuur een radicaal ander aanzien gaf, de modernist die zijn eerste werk op eigen kosten moest uitgeven en vervolgens bekritiseerd, bekroond en bewierookt werd? Wat in zijn werk spreekt ons nu nog aan en hoe is dat parcours de afgelopen honderd jaar eigenlijk verlopen?

In zijn sprankelende, persoonlijke essay Proust Océan vat Charles Dantzig, schrijver, uitgever en curator van een wekelijkse podcast over Proust, in een paar pagina’s samen hoe het diens oeuvre is vergaan. In het interbellum heeft het erom gespannen: vlak na zijn dood werd Proust als watje weggezet, hij werd verwijfd, nichterig, decadent en saai gevonden. Zeker in vergelijking met auteurs die de loopgraven van Eerste Wereldoorlog beschreven en niet de salons van de aristocratie of de wereld van de gegoede burgerij.

De eerste postume roem dankt Proust volgens Dantzig aan twee werelden, de literaire en de mondaine. Met de prix Goncourt, die in 1919 zijn roman À l’ombre des jeunes filles en fleurs bekroonde, was Prousts literaire roem gevestigd. Maar ook die andere, wereldse, mondaine kringen droegen hun steentje bij. Proust ging om, schrijft Dantzig, met de enigszins afglijdende, dus interessante adel, die na zijn dood luid en veel lieten horen dat ze met de Goncourtwinnaar hadden verkeerd.
Na de postume publicatie van Jean Santeuil (1952) en Contre Sainte-Beuve (1954) werd Proust voorzichtig door een breder publiek omarmd. En dan, schrijft Dantzig niet zonder spot, nog zonder de kern van zijn werk te benoemen: niemand durfde zich te branden aan het thema van de homoseksualiteit in zijn werk. Critici en biografen repten hoogstens van ‘gepassioneerde vriendschap’ als het om Proust zelf of om zijn personages ging. In een later stadium waren het vooral ‘de Joden, de gays en de academici’ die Proust zijn definitieve postume glorie bezorgden.

Die lang onbesproken homoseksualiteit bij Proust zouden we nu wellicht eerder duiden als ‘fluïde identiteit’ van zijn personages, het queer-aspect van zijn zevendelige romancyclus. Bij Proust is, anders dan bij Balzac bijvoorbeeld, niets in marmer gehouwen. Niet als het om sekse gaat, niet als het karakter of sociale klasse betreft. Niets is voor de eeuwigheid, alles is in beweging, niets is éénduidig.

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/11/16/de-seksuele-mobiliteit-van-marcel-proust-a4148514

Over La fabrique de l’oeuvre, expositie Proust in de BnF

Bij binnenkomst kijkt een jonge Marcel Proust je recht aan, donkere haren met de scheiding precies in het midden, licht geloken ogen, dun snorretje boven sensuele lippen, een witte gardenia in het knoopsgat. In 1892 maakte Jacques-Émile Blanche dit bekende schilderij van de schrijver die honderd jaar geleden, op 18 november 1922, stierf. Op de donkere muur ernaast worden letters geprojecteerd die woorden worden, dan zinnen vormen en vervolgens alinea’s. Een krassende kroontjespen haalt woorden door, schrijft er andere bij, streept zinnen door, brengt nieuwe aan en laat daarna een halve alinea verdwijnen. Tot er, na een paar minuten en vele correcties later, slechts één korte zin overblijft: „Longtemps, je me suis couché de bonne heure”, de fameuze eerste zin van À la recherche du temps perdu, het zevendelige literaire meesterwerk van 3.000 pagina’s, geschreven tussen 1908 en 1922, en in delen gepubliceerd vanaf 1913 . „Er is een tijd geweest dat ik vroeg naar bed ging”, luidt die zin in de vertaling van Martin de Haan en Rokus Hofstede uit 2015.

De animatie geeft meteen weer waar het in deze unieke tentoonstelling, in de Bibliothèque François Mitterand, om gaat: „La fabrique de l’oeuvre”, het vervaardigen van het werk: hoe is die enorme literaire kathedraal gebouwd, in elkaar gezet? Het gaat hier om het proces, de totstandkoming, de compositie van het immense werk van Marcel Proust (1871-1922), de beroemdste Franse schrijver ooit. In vitrines trekt de hele geschiedenis van Op zoek naar de verloren tijd aan je voorbij: van de mededeling van uitgeverij Gallimard dat ze niet in het boek geïnteresseerd waren, tot de prix Goncourt in 1919 en de postume uitgave van zijn nog ongepubliceerde werk, in eerste instantie door Marcels broer, Robert Proust.

Anders dan de expositie over Proust begin van dit jaar in het Parijse stadsmuseum Musée Carnavalet, heeft deze tentoonstelling niet in eerste instantie de ambitie een beeld te geven van de tijd waarin het werk tot stand kwam. Het gaat er duidelijk ook niet om een jong publiek voor Proust te enthousiasmeren of zijn belang voor het heden te illustreren. Hier gaat het om de manuscripten, de handschriften, de oorsprong. Wie de expositie binnengaat, betreedt een literair heiligdom. De belichting is minimaal, waardoor de handschriften nauwelijks te lezen zijn. Er heerst een bijna gewijde stilte, slechts onderbroken door korte fragmenten klassieke muziek. Bezoekers zijn, als ik er ben, op de vingers van één hand te tellen. Aandachtig en eerbiedig bestuderen ze, bril op de neus, de vele vitrines in een poging de handschriften te ontcijferen – het zijn kenners van het oeuvre, zoveel is duidelijk.

Degene die het werk van Proust goed kent, of minstens enigszins, komt hier uitstekend aan zijn trekken. Wie bekend is met het werk, herkent de indeling van de tentoonstelling, die de delen belicht in de volgorde waarin ze gepubliceerd werden. We zien dus eerst de manuscripten van Du côté de chez Swann (‘Swanns kant op’) uit 1913 en eindigen met die van Le Temps Retrouvé (‘De tijd hervonden’), postuum gepubliceerd in 1927. Dat de catalogus dan weer alfabetisch op trefwoord is geordend, maakt nalezen achteraf tot een uitdagende exercitie.

Verder lezen:

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/11/16/een-kijkje-in-het-literaire-heiligdom-van-marcel-proust-a4148505