Frankrijk is terug in de Franse literatuur. Dat mag vreemd klinken, toch is het een belangrijke recente trend. Waar de Franse romans de afgelopen jaren veelal naar het verre buitenland keken, naar lang vervlogen tijden of juist naar de zieleroerselen van het eigen ‘ik’, is Frankrijk nu, in alle opzichten, terug in de recente literatuur. Franse wetenschappers, de Franse werkvloer, Franse oorlogen, de Franse obsessie met Amerika, de Franse koe, de Franse broederschap met Griekenland – allemaal thema’s die terugkomen in de acht voor de prix Goncourt 2012 genomineerde romans. Samen geven ze een goed idee van wat Frankrijk momenteel bezighoudt.
,,Het lijkt er inderdaad op dat schrijvers hun zelfhaat, de haat voor het vaderland, hebben overwonnen”, zegt Antoine Compagnon, hoogleraar Franse literatuur aan het prestigieuze Collège de France, ,,er wordt weer over Franse zaken geschreven, over oorlogen, conflicten uit de Franse geschiedenis. Misschien duidt dat erop dat schrijvers hun schaamte over het Franse verleden, over het kolonialisme, overwinnen”. Vijf jaar na De welwillenden van Jonathan Littell, bekroonde de Académie Goncourt vorig jaar bijvoorbeeld al het oorlogspanorama van de biologieleraar Alexis Jenni, waarin hij zonder schroom het Franse koloniale verleden fileerde.
Een van de twee gedoodverfde favorieten voor de Goncourt van dit jaar, de roman Le sermon sur la chute de Rome, van Jerôme Ferrari, raakt ook aan die gevoeligheden van het Franse kolonialisme. Ferrari (1968) beschrijft het leven van enkele functionarissen in het ineenstortende Franse koloniale rijk. Ze zijn ‘niet gekomen om beschaving te brengen’, – nee, die hebben ze zelf niet eens gekend -, maar om eindelijk ‘het leven te leiden dat (ze) verdienen’. En nu zitten ze daar ‘in dat koninkrijk van barbaarse droefenis aan het uiteinde van het Imperium’. Hun vrouwen sterven, hun eigen lichaam rot weg in het tropische klimaat van Indochina of Afrika. Rode draad in het boek is het leven van twee jonge vrienden die hun studie eraan geven en op Corsica, in the middle of nowhere, een bar openen. Hun ziel en zaligheid stoppen ze in het runnen van die bar, als stonden ze aan het hoofd van een imperium. Maar zoals imperia ten onder gaan, zo gaat ook de harmonie in het Corsicaanse minikoninkrijkje scheuren vertonen. De titel – een enigszins pompeuze vergelijking voor een drama in een Franse bar – refereert aan de preek van kerkvader Augustinus over de val van Rome, in 410. De val en plundering van Rome legt hij uit als een waarschuwing van God. Er hangt een doem over de mensheid, suggereert Ferrari, de Apocalyps is niet ver meer. Enige hoogdravendheid in thematiek en in taalgebruik kan Ferrari niet ontzegd worden.
Dat geldt zeker niet voor de andere veel genoemde favoriet, Peste & Choléra, de biografische schets van Patrick Deville. Het boek van Deville (1957) gaat over Alexander Yersin, een Franse wetenschapper uit het team van de beroemde microbioloog Pasteur en de uitvinder van ‘yersinia pestis’, de pestbacil. Het is een van de boeken deze rentrée – en ook dat is een trend in de recente Franse literatuur – die gebaseerd zijn op een wetenschappelijke of technologische ontdekking. Fascinatie voor zo’n tastbaar onderwerp en verbeeldingskracht gaan hand in hand. Dat doet Deville schitterend en zijn portret van de man die als een komeet door de wetenschap schiet is origineel en aanstekelijk. Ontdekkingsreiziger, bioloog, astronoom, geograaf, zeevaarder, architect, brievenschrijver, de man die als eerste fietste, de pionier van de rubberwinning – Yersin was het allemaal. In korte, precieze zinnen, heen en weer springend in de tijd, zonder psychologie en met veel humor kenschetst Deville zijn held. ‘Hij moet overal altijd alles van weten’, schrijft hij over zijn ondernemende wetenschapper die vond ‘dat je toch geen leven had, als je niet onderweg bent’. En dan volgt er weer een nieuw verbluffend detail over barometers of een relaas over het houden van kippen. ‘Wetenschap is, net als poëzie, maar één stap verwijderd van de waanzin’, schrijft Deville ergens.
Ook in de andere nominaties zit af en toe een flinke dosis waanzin. Menselijke obsessies, daar wemelt het van. Neem bijvoorbeeld Pim, een Franse jongeman die er alles voor over heeft om een goede boterham te verdienen. Slager wil hij worden, een eerzaam beroep met toekomst: in Frankrijk, het land dat het Amerikaanse fastfood van oudsher met argusogen bekijkt, zal men altijd houden van een goed stuk vlees van eigen bodem. Stap voor stap neemt schrijfster Joy Sorman (1973) ons mee in zijn opleiding tot slager, laat ons slachthuizen bezoeken en vrieskisten bestuderen, stallen vol varkens en koeien – allemaal via het hoofd van Pim, een slager in spe die zich volledig vereenzelvigt met de dieren die hij zo prachtig leert uit te benen. Empathie en professionele ambitie vormen in deze roman een origineel, vreemdsoortig, tot ontsporing leidend duo.
De werkvloer – dat is ook het onderwerp van Ils désertentvan Thierry Beinstingel (1958): hoe te overleven in een bedrijf dat steeds een steeds hogere produktie van zijn personeel eist, dat oudere werknemers de laan uitstuurt en jonge ambitieuze vrouwen seksistisch behandelt? Vertrekken – de titel geeft het al aan. Een prangende roman over de knellende economische crisis en zijn directe gevolgen.
Drie romans uit de Goncourtselectie komen dit jaar van buiten Frankrijks grenzen. Geen van hen heeft het kaliber van ‘het nieuwe literaire bloed’ dat in de afgelopen jaren regelmatig bejubeld werd. De van oorsprong Vietnamese Linda Lê (1963) blijft met haar roman Lame de fonds bij haar thematiek van exil, dood en schuldgevoel. De Frans-Griekse auteur Vassilis Alexakis (1943) roept door de ogen van zijn oude alter ego een hele caleidoscoop van literaire bewoners van het Parijse parc du Luxembourg tot leven. Amerika tenslotte, het land waarmee veel Fransen een obsessieve relatie hebben – positief of negatief -, is het onderwerp van de roman van de Zwitser Joël Dicker (1985). De auteur heeft de principes van de Amerikaanse creative writing goed bestudeerd: zijn boek heeft een snelle opening, een flinke dosis suspense, verhaalt van een oude moord en een troebele liefdesgeschiedenis.
De wat mij betreft beste roman van deze rentrée, een die de Goncourt ten volle zou verdienen, is Rue des Voleurs van Mathias Enard (1972). Van deze schrijver met visie en engagement, die excelleert in variatie, stijl en sterke onderwerpen, verscheen vorig jaar Vertel hen over koningen, veldslagen en olifanten. Zijn nieuwe roman is de enige van de acht nominaties die niet specifiek over Frankrijk gaat – en die toch staat in het hart van wat het land bezigh
oudt. Het gaat over Europa, over de werkloosheid in Spanje, de toestand van Griekenland, over de Arabische lente, de verhulde opkomst van het fundamentalisme op het Europese continent, de positie van de vrouw in Noordafrikaanse landen en ook over liefde, ziekte en trouw. Aan de hand van het parcours van een Marokkaanse jongen neemt Enard Europa de maat. Het boek staat middenin de actualiteit, verkent onze tijd, kijkt naar het leven van de gewone Europeaan, die het op de achtergrond steeds harder hoort donderen. Wie ben ik en wie is die ander? Hoe verder? Al deze vragen heeft Enard verpakt in een spannende, soms schokkende roman met een volledig onverwacht einde.
Hoe de stemming tijdens de laatste lunch van de jury, op 7 november a.s., zal uitpakken blijft, twee weken van te voren, koffiedik kijken. De commerciële belangen zijn, in tijden van crisis in het boekenvak, enorm. De machtige uitgeverijen in de ‘galligrasseuil’-conctie zetten de juryleden flink onder druk. Gallimard had vorig jaar de Goncourt, Le Seuil heeft al de Nobelprijswinnaar van dit jaar, de geruchtenmachine over buitenliteraire criteria draait op volle toeren. Als Patrick Deville op 5 november de prix Femina krijgt, dan is de kans groot dat de Goncourt op 7 november voor Ferrari is. Of andersom.
Maar lees vooral Rue des voleurs van Mathias Enard.
Vassilis Alexakis; L’enfant grec, 316 blz, Stock, € 20
Thierry Beinstingel: Ils désertent, Fayard, 252 blz, € 19
Patrick Deville: Pest & Choléra, Le Seuil, 220 blz, € 18
Joël Dicker: La Vérité sur l’Affaire Harry Quebert, Ed. de Fallois/L’Age d’homme, 664 blz, € 27,50
Matthias Enard: Rue des Voleurs, 252 blz, Actes Sud, € 21,50
Jérôme Ferrari: Le sermon sur la chute de Rome, Actes Sud, 202 blz, € 19
Linda Lê: Lame de fond, Christian Bourgois, 277 blz, € 17
Joy Sorman: Comme une bête, Gallimard, 165 blz, € 16,50
In de reeks Découvertes Gallimard verscheen een boekje over de geschiedenis van de prix Goncourt. 140 blz, € 14,70