Pierre Rosanvallon en zijn pamflet over het parlement van de onzichtbaren

De bestuurder van de metro die door de donkere krochten van Parijs rijdt, de leverancier die uitgescholden wordt omdat zijn vrachtwagen voor opstoppingen zorgt, de voortijdige schoolverlater die als arbeider in een opslagplaats terecht komt – al deze mensen doen hun verhaal in een van de boekjes uit de serie Raconter la vie. Tientallen anderen vertellen over hun dagelijks leven op de gelijknamige website. Ze zijn onderwijzer, verpleegster, vertegenwoordiger of advocaat, ze wonen in de banlieue of op het platteland, ze zijn zwart, gescheiden, werkeloos, theatergek, boos of bevlogen. Zoveel mensen, zoveel verhalen. ‘De échte roman van de samenleving van nu’, verkondigt de homepage van de website enigszins provocerend. Wie wil weten hoe Frankrijk ervoor staat, hoe het leven van de gemiddelde Fransman eruit ziet, hoeft, met andere woorden, alleen maar zijn verhaal te lezen.



Dat is het uitgangspunt van het manifest van de Franse socioloog Pierre Rosanvallon, een autoriteit op het gebied van democratie en democratisch burgerschap, een Europese links-geëngageerde, politieke denker, verbonden aan het Collège de France en twee jaar geleden in Nederland onderscheiden met de Spinozalens. Steeds weer wijst hij in zijn werk op de erosie van het vertrouwen in de politiek – volgens hem niet per se negatief – en duidt hij de opkomst van het populisme en het verzet tegen de elite. In de Nederlandse introductie op zijn werk, Democratie en tegendemocratie, betoogt hij onder andere dat Europa niet democratischer wordt via instituties. Juist de maatschappelijke pluriformiteit moet meer tot uitdrukking komen: moderne, kritische burgers moeten permanent hun stem verheffen, hun politieke leiders controleren, reageren als hen iets niet bevalt.
Met zijn manifest blijft het niet bij constateren en duiden, maar onderneemt Rosanvallon daadwerkelijk actie. De politiek is niet in staat effectief op de enorme veranderingen in de maatschappij te reageren, vindt hij, de burger voelt zich onbegrepen en in de steek gelaten, niet gehoord en buitengesloten. De burger is, kortom, onzichtbaar, hij doet niet mee. Het ‘parlement van de onzichtbaren’ dat hij in het leven roept, geeft hem een stem, laat hem zijn verhaal vertellen.
Zoals David van Reybrouck in zijn boek Tegen verkiezingen betoogde dat het concept van de democratie onder druk staat, meent ook Rosanvallon dat het huidige systeem niet meer voldoet: hoe vorm te geven aan een democratie waarin het volk minder ‘leesbaar’ is geworden, waarin alles draait om het individu, het persoonlijke? Door middel van een ‘narratieve democratie’, denkt Rosanvallon, een democratie waarbij de stem van de burger zich niet beperkt tot het moment van de verkiezingen, maar een waarin hij voortdurend zijn stem laat horen.
Daarbij plaatst de socioloog zich nadrukkelijk in de literaire traditie. Vooral voor de roman ziet hij een rol weggelegd, voor het ‘récit’ om precies te zijn. Al in de negentiende eeuw verscheen de Encyclopédie morale du XIXe siècle, Les francais peints par eux-mêmes, een reeks van mer dan vierhonder geïllustreerde teksten, alle toegespitst op ‘types’ en ‘karakters’ van die tijd (postbode, scharensliep, zijdeverver, kantoorbediende). De vorm van de ‘morele encyclopedie’ sloot aan bij de toen heersende mode van de zogenaamde ‘fysiologieën’, korte geestige karakterschetsen waarop alle toen beroemde schrijvers zich toelegden. De reeks wilde de lezers een sociaal panorama van hun eeuw verschaffen – literatuur als spiegel van de maatschappij.
Maar Rosanvallon plaatst zijn initiatief in een bredere traditie. Hij refereert ook aan Dickens, Thackeray en Trollope, auteurs die hun lezers een waarachtig beeld van hun tijd wilden voorschotelen. Dat ook politici het belang van schrijvers, dramaturgen en andere kunstenaars kunnen inzien, illustreert Rosanvallon met het Federal Writers’ Project van Franklin D. Roosevelt. Na de crisis van 1929 gaf de Amerikaanse president  zo’n 6000 kunstenaars opdracht  een portret van het land te vervaardigen, wat resulteerde in een reeks gidsen die niet toeristisch van aard waren, maar eerder sociologisch. Het ging om het leven van de ‘gewone Amerikaan’.
In de recente Franse literatuur ontdekt Rosanvallon ook een aantal auteurs die volgens hem sociologisch te werk gaan. Annie Ernaux, Pierre Michon en François Bon nemen allemaal de gewone of marginale mens als uitgangspunt voor hun werk. Verder wijst hij op het succes van de policier in Frankrijk en van onderzoeksjournalisten als Florence Aubenas. Ook buiten Frankrijk ziet hij een terugkeer naar ‘récits de vie’, verhalen met een nauwere band met de werkelijkheid. In Nederland zou je kunnen denken aan het succes van het concept ‘waar gebeurd’ en de documentaire non-fictie.    
Literatuur is, volgens Rosanvallon, essentieel in de ontwikkeling van de democratie, zij heeft een morele en politieke functie in het scheppen van een gemeenschappelijke wereld. Zij geeft mede vorm aan het Europa van morgen. De samenleving moet worden verteld, betoogt Rosanvallon – dat is niet
alleen de taak van de literatuur, maar ook van de wetenschap, de pers en de film. In onze tijd worden kunst en cultuur gedwongen hun maatschappelijk nut aan te tonen – Rosanvallon verschaft hier een mogelijk antwoord. De kunstenaars hebben zich tot nu toe niet laten horen. Dat kan nog een interessant debat opleveren.  

Pierre Rosanvallon, Le parlement des invisibles. Seuil. 69 blz. www.raconterlavie.fr.
Van dit stuk stond een ingekorte versie in NRC Handelsblad van 4 april j.l.

Guy Walter: Outre mesure

Guy Walter is het boegbeeld van de Villa Gillet in Lyon, de motor achter het literaire evenement Les Assises du Roman en een aantal andere grote, internationale, ook niet-literaire festivals in Frankrijk en in New York. Maar hij is ook schrijver. Onlangs verscheen van hem een prachtige verhalenbundel Outre mesure, bij uitgeverij Verdier.



Verhaal, gedicht, beschouwing, een schilderij van woorden – er is eigenlijk geen genreaanduiding te bedenken voor wat Walter in zijn boek doet. Als lezer laat je je meevoeren in zijn schitterende taalgebruik, dat meer van poëzie dan van proza weg heeft. Hij heeft het over Rimbaud en Verlaine, over de schilders Antonio Mancini, over Trophime Bigot en Quentin Varin. Over hun vaders, het licht dat ze zoeken, over onuitgesproken vriendschap, hun ‘folie’. Ze zijn volstrekt onbekend, maar Walter brengt ze van binnenuit, alsof hij ze heeft gekend. Hij psychologiseert niet, maar wijst op details. De hoeken van de tafel waaraan Fantin-Latour Verlaine en Rimbaud schildert, staande temidden van de Parnassiens, de literaire avant-garde van zijn tijd.
Zijn personages zoeken hun weg, ontdekken hun lichaam, hun seksualiteit. Ze laten hun tienertijd achter zich, weten dat ze voorbestemd zijn voor een leven dat anders is dan dat van de anderen. Ze worden gedreven door wat Hella S. Haasse de ‘daimoon’ noemde, de kracht van de creativiteit, met het vonkje ‘folie’ dat daarbij hoort. In het eerste récit lijkt Walter zichzelf meer plaats te geven dan in de andere vier verhalen. Zelden heb ik elders zo prachtig gelezen welke impact de kennismaking met de kunst, met de literatuur, met de schilderkunst kan hebben op een adolescent. Kunst laat de wereld openspringen, zei Haasse me ooit, en dat is precies wat Walter hier onder woorden weet te brengen. Wie wil lezen wat kunst vermag, leze Outre mesure. Het hier parafraseren zou slechts een bleke weergave kunnen zijn van zijn messcherpe, poëtische stijl.



‘Je savais d’ores et déjà que je n’étais pas tout à fait pareil, pas tout à fait un garçon comme les autres, et parfois le pas tout à fait, le d’ores et déjà, m’empêchaient de respirer et je compris tout de suite, sans attendre, que respirer, ce serait ce qu’il me faudrait défendre, que c’était même la seule chose qu’il faudrait que je sache défendre, tout ma vie, envers et contre tout.’
‘J’ai compris que tous ces poèmes faisaient souffler le vent dans les veines, battre le coeur, oui, et que c’était cela la grandeur, l’agrandissement, et que plus jamais je n’aurais peur, que ce serait impossible pour moi d’avoir peur, fini la peur, parce qu’il me suffisait de respirer pour être aux dimensions de la nuit, aux dimensions du jour.’

Guy Walter, Outre mesure, Verdier, 89 blz, € 11

nl@france: Cees Nooteboom en Adam Thirlwell

Op de residentie van de Nederlandse ambassadeur in Parijs luisterden zo’n honderdvijftig mensen naar twee Europese schrijvers. De een op leeftijd, bereisd, met een enorm, wereldwijd vertaald oeuvre op zijn naam, de ander jong, met altijd een just out of bed look en net klaar met het schrijven van zijn derde roman. De moedertaal van de een is Nederlands, de ander Engels. Beiden vloeiend in het Frans. Onder leiding van Oriane Jeancourt van het tijdschrift Transfuge spraken beiden over ‘joyeuse mélancholie’, over Kafka, Poseidon, over vertalingen en vriendschap.

Onlangs verscheen Lettres à Poseidon in de Franse vertaling van Philippe Noble, een boek waarin de auteur een gesprek aangaat met Poseidon. Nooteboom: ‘Als er iemand is die je een vraag kunt stellen over sterfelijkheid, is het wel aan een onsterfelijke’. ‘Ja, ik wist wel dat ik geen antwoord zou krijgen’.

Jeancourt memoreert de oneerbiedigheid waarmee Nooteboom de mythen bejegent, u speel met het heilige! Adam Thirlwell: ‘les croyances détruisent les mythes’. Nooteboom: ‘le mythe est un conte de fées écrit par un peuple’.

Nee, geen van beiden wil of kan in een andere dan zijn moedertaal schrijven. Nooteboom: ‘Vanmiddag was ik hier in een protestantse kerk, ik bekeek het orgel. Een orgel heeft veel registers, waaronder het vox humana. In mijn werk bespeel ik alle registers, als ik in een andere taal zou moeten schrijven, dan zou ik hoogstens een klein gitaartje zijn’. Ook Thirlwell was niet van plan het ooit te proberen: verder dan een soort ‘roman noir’ zou hij, dacht hij, niet komen.

NL@France: Guillaume Klossa in debat met Luuk van Middelaar

A nous maintenant d’écrire la suite de l’Histoire. Het is de laatste regel van het onlangs verschenen boek van Guillaume Klossa, Une jeunesse européenne. Met dat ‘nous’ verwijst Klossa, oprichter en voorzitter van de Europese denktank EuropaNova, naar zijn eigen generatie, de veertigers van nu, die nu aan het roer staan dan wel zich opmaken om cruciale posities in te nemen.



Welke associaties heeft een veertiger van nu bij het begrip Europa? Wat denkt de generatie die nu aantreedt om haar stempel op de samenleving te drukken? In zijn boek Une jeunesse européenne schrijft Guillaume Klossa zijn eigen parcours. Zijn wake-up call kreeg hij op 21 april 2002, de dag dat de tweede ronde van de Franse presidentsverkiezingen bleek te gaan tussen de zittende president Jacques Chirac en de extreem-rechtse Jean-Marie Le Pen. Ineens realiseerde hij zich dat alleen een hecht Europa het antwoord kon zijn op de extreem-rechtse bewegingen. Alleen Europese solidariteit kon een continent redden dat bang was haar verworvenheden te verliezen en  bevreesd was voor haar veiligheid.
Klossa’s generatie maakte de val van de muur mee (begeleid door de hit The Wall van Pink Floyd), de hereniging van Duitsland, het geweldloze uiteenvallen van de Sovjet Unie en de uitbreiding van de Europese Unie. Dankzij zijn activiteiten in het Europees Jeugdparlement, een internationale jeugd-NGO, ontmoette Klossa voorvechters van een hecht Europa, zoals de Poolse historicus Bronislaw Geremek en de oud-verzetsstrijder Stéphane Hessel, auteur van het succesvolle pamflet Indignez-vous!. Steeds weer wezen zij erop erop dat de Europeanen zich niet realiseren hoezeer het Europa van vandaag wordt bepaald door het begrip vrijheid, het allergrootste goed, waarvan de rest van de wereld alleen maar kan dromen. Na 11/9, de moord op Fortuyn en de afwijzing door de Fransen en Nederlanders van het voorstel voor een nieuwe Europese Grondwet bij het referendum in 2005, zette Klossa zich in voor een politieke Europese Unie en een gezamenlijke Europese buitenlandse politiek: Europa als laboratorium voor een betere wereld, op zoek naar een nieuwe invulling van het begrip democratie.
Uiteindelijk is Klossa, ondanks zijn Europese vuur en overtuiging, niet optimistisch. De financiële wereld is ontspoord, de democratie functioneert niet meer, de economische crisis leidt tot stilstand. Ook zijn generatie beseft niet hoe belangrijk Europa is, ook de veertigers laten het afweten. De crisis maakt hen murw, wie kan nog de energie opbrengen die nodig is om de toekomst van Europa vorm te geven? Toch moeten zij de fakkel overnemen.


Op 10 april zal Guillaume Klossa, in Parijs, in debat gaan met de Nederlandse filosoof en historicus Luuk van Middelaar, adviseur en tekstschrijver van de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy. Van Middelaar is de auteur van Politicideen De passage naar Europa. Geschiedenis van een begin.

Voor meer informatie: Koen.Damhuis@minbuza.nl

NL@France – nieuwe serie rencontres franco-néerlandophones in Parijs

Op 10 februari werd er in residentie van de Nederlandse Ambassadeur in Parijs een nieuwe serie rencontres gelanceerd, ontmoetingen tussen Franse en Nederlandse schrijvers, kunstenaars, wetenschappers en anderen.

De Prix des Phares du Nord werd uitgereikt aan Alain van Crugten voor zijn vertaling van het werk van Tom Lanoye, in het bijzonder voor zijn virtuose vertaling van Medea. Samen trakteerden ze het publiek op een hilarisch en briljant duo optreden in twee talen.

Voorafgaand aan de prijsuitreiking vond er een levendig debat plaats over de positie van het Franse boek in Nederland en omgekeerd. Deelnamers waren Alain Beuve-Méry, journalist van Le Monde, gespecialiseerd in de economie van de cultuur, Koen Van Bockstal, directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren, Jean Mattern, redacteur bij uigeverij Gallimard, domein « du Monde entier », Eric Visser, directeur van Uitgeverij De Geus. Moderator was ondergetekende, intendant debat.

Voor foto’s en een video-opname:
http://lafrance.nlambassade.org/actualites/2014/02/l%E2%80%99ambassade-des-pays-bas-lance-une-nouvelle-serie-de-debats.html

Amin Maalouf en de ontheemding

Wie in contact komt met geweld wordt daar hoe dan ook slechter van. Of je nu slaat of geslagen wordt – het werpt een smet op je leven. Dit citaat van filosofe Simone Weil koos de Frans-Libanese schrijver en essayist Amin Maalouf  (1949) als motto voor De ontheemden, zijn grote, onlangs in het Nederlands vertaalde roman. Een derde weg – onschuldig en ongedeerd door het leven struinen – is er niet, is de impliciete betekenis, vroeg of laat moet je kiezen.


Dat geldt zeker voor het clubje oude vrienden in deze roman over vriendschap, burgerschap, identiteit, trouw en verraad – in zekere zin een magistrale uitvergroting van de thematiek in Hella Haasses Oeroeg in combinatie met de ietwat melancholieke toon van Stefan Zweig in De wereld van gisteren. Maalouf stelt niet alleen morele vragen, maar legt ook de vinger op politieke, filosofische en culturele wonden in de relatie tussen Europa en de Arabische wereld. Zijn groepje vrienden is in de jaren zeventig over de hele wereld uitgewaaierd. Vijfentwintig jaar later maken ze zich op om elkaar terug te zien, voor het eerst. Vroeger vormden ze een innige vriendenclub, de een was joods, de ander christen, de volgende homoseksueel. Of ze nu uit een arme of machtige clan kwamen, of ze wees waren of omringd door een grote familie – het maakte niet uit: ze deelden een ideaal: hun land veranderen. Het liep anders: ‘Wij waren de ruwe schets van  de toekomst, maar de toekomst is in dit eerste ontwerp blijven steken’. Ze zagen zich als ‘volgelingen van Voltaire, Camus, van Sartre, Nietzsche of van de surrealisten’, maar werden noodgedwongen weer ‘christenen, moslims  of joden’. Inmiddels zijn ze zakenman, oprichter van een denktank, monnik of islamist en wonen in Brazilië, Parijs, in de VS of meer in een vliegtuig dan op aarde.  
Les désorientés luidt de titel in het Frans: de hoofdpersonen zijn niet zozeer gedesoriënteerd in de zin dat ze verward of verdwaald zouden zijn, maar ze hebben bijna allemaal de ‘oriënt’, hun Arabische geboorteland verlaten. Om welk land het gaat lezen we niet. Het zou ieder door een burgeroorlog getroffen land kunnen zijn, al ligt Libanon, Maaloufs geboorteland, voor de hand. De verteller Adam, een evident alter ego van de auteur, is een historicus die al jaren bezig is aan een biografie van Attila de Hun, ‘het archetype van de emigrant’. Schrijven is voor Adam de enige manier om vat te krijgen op zijn leven en zijn tijd. Na een telefoontje over een van zijn vroegere vrienden die op sterven ligt, neemt hij, voor het eerst sinds hij zijn land verliet, het vliegtuig terug. De stervende is geen oude vriend, maar een vriend van vroeger, een vriend die hij nooit meer heeft willen zien. ‘Helemaal zeker of je iemand die sterft wel moet vergeven’ is Adam niet. Hij heeft vuile handen gemaakt, hij heeft bloed laten vloeien, is immens rijk geworden. Zelf is Adam ‘bij de eerste moordpartijen’ vertrokken, ‘het lafhartige voorrecht van de rechtschapen deserteur.’
Zo trekt Maalouf je al vanaf de eerste pagina’s zijn morele mijnenveld binnen. Net als hijzelf is zijn verteller al snel na het uitbreken van de oorlog uit zijn geboorteland vertrokken. Adam kon niet leven in een land vol ‘machtsspelletjes,  bevoorrechting, smeergeld en schaamteloze vriendjespolitiek’, een land met ‘een vaag soort democratie en zo nu en dan een periode van vrede’. Je kunt makkelijk over het verdwijnen van het verleden heen komen, schrijft hij in zijn dagboek, maar ‘wat je niet te boven komt is het verdwijnen van de toekomst’. Zijn vertrek maakte van hem definitief een vreemde, hij voelt zich altijd en overal ‘een gast’. Ook nu hij even terug is in zijn geboorteland, is hij zijn kompas kwijt: hij is onzeker, hij weet niet meer hoe je er met een ander omgaat. Hoe je je gedraagt tijdens de dagen van rouw in het huis van een vriend, hoeveel mensen er rond een machtige weduwe staan te dringen – hij is het vergeten.
Maar ook wie de andere keuze heeft gemaakt, – blijven -, worstelt met de relatie tot zijn geboorteland. Adams jeugdvriend Ramez bijvoorbeeld, die fortuin heeft gemaakt met zijn bouwbedrijf en wereldwijd projecten in de wacht sleept, lijdt iedere dag onder het beeld dat Europeanen van de gemiddelde Arabier hebben, in hun ogen is hij ‘een rijk geworden barbaar’. Hij behoort tot ‘een volk dat in de afgrond is gestort’, beseft hij, ‘een verslagen beschaving’. Op wie zijn taal spreekt, op wie zijn religie aanhangt wordt altijd neergekeken.
Zo laat Maalouf aan de hand van zijn personages de grote thema’s uit zijn beroemde essays De ontregeling van de wereld en Moorddadige identiteiten de revue passeren. De postkoloniale Westerse wereld, met zijn degeneratie van het kapitalisme en zijn financiële excessen, verwijt hij gebrek aan moreel bewustzijn. De Arabisch-islamitische landen zijnn vol wrok tegen de wereld en tegen zichzelf, ze zinken steeds dieper weg in een ‘historische put’. Hij ziet slechts dictatoriale Arabische regimes, barbaarsheid, intolerantie en obscurantisme.
In een van de mails aan zijn joodse, naar de VS geëmigreerde vriend Naïm stelt Adam vast dat het Palestijns-Israëlische conflict de oorzaak is van het cruciale Arabische trauma. Keer op keer werden de Arabieren door de joodse immigranten verslagen, totale ontwrichting van de moslimwereld was het resultaat, ‘niet alleen in politiek maar ook in psychologisch opzicht’. Wie openlijk vernederd wordt, draagt daar de sporen van. Het conflict maakt verzoening tussen ‘het Westen en de islam’ onmogelijk, het  zadelt de mensheid op met een ‘verkrampte identiteit’ en ‘religieus fanatisme’. De gewelddadige religieuze facties, de oorlog en de perverse gevolgen van de al te gemakkelijke oliewinning zijn onderwerpen die Adam stuk voor stuk aan de orde stelt. Maar ook het gebrek aan burgerschap en de onderdrukte positie van de vrouw komen voorbij in de ‘eindeloze dialoog’ die Adam voert met z
ijn vrienden, maar vooral ook met zichzelf.
Adam is, net als zijn bedenker, een rationele, genuanceerde denker van het midden, een bruggenbouwer. Hij neemt het initiatief om al zijn oude vrienden samen te brengen, of ze nu een baardige islamist van de harde lijn zijn geworden of lid van een Amerikaanse denktank. Hij verdiept zich in ieders achtergrond, begrijpt de een, maar ook de ander. Ook sociaal gezien behoort hij tot ‘de middenpositie’, hij heeft niet de kortzichtigheid van de welgestelden’ noch ‘de verblinding van de hongerlijders’. Hij kan het zich permitteren ‘met heldere blik’ naar de wereld te kijken.
Precies dat wordt Adam het hardst verweten, want: aan wiens kant staat hij nu eigenlijk? ‘Als je moet kiezen tussen de aanvaller en de aangevallene, tussen het roofdier en zijn prooi, tussen de moordenaars en hun slachtoffers, dan blijf jij neutraal’, krijgt hij naar zijn hoofd, ‘is dat objectiviteit? Is dat voor jou intellectuele integriteit?’.
Het lijkt op Maaloufs eigen situatie: eigenlijk nergens thuis en toch geworteld, deels in de Arabische én deels in de Westerse wereld. Maalouf kiest geen partij, hij vlamt niet voor de een of voor de ander, hij doceert, hij analyseert, hij essayeert. Dat doet hij ook in deze grote, persoonlijke roman, waarin hij voor het eerst, heel voorzichtig, zijn eigen wonden, zijn eigen verscheurdheid laat zien.

Amin Maalouf: De ontheemden. Vertaald door Marianne Gossije. De Geus, € 24,95

Onbekende tekst van Arthur Rimbaud opnieuw vertaald – Een hart onder een soutane

Bij de uitreiking van de Europese Literatuurprijs, eerder dit jaar, gaf vertaalster Katelijne de Vuyst me een mooi, klein boekje, Een hart onder een soutane, een onbekende tekst van Arthur Rimbaud. De vertaling en het nawoord zijn van haar hand. Het boekje is uitgegeven bij De wilde tomaat, een nieuwe uitgeverij die zich, volgens de website, voornamelijk wil toeleggen op het uitgeven van vertalingen van ‘klassieke’ auteurs.




Het is een intrigerende Rimbaud die we hier lezen, hij was piepjong, nog geen zestien. Hij deed het tekstje cadeau aan zijn klassenleraar retorica, een van de docenten aan het college van Charleville. Het heeft de vorm van een dagboek, geschreven door een jonge seminarist die zijn hart verliest aan de schone Thimothina Fieselemie. Het is een hilarische tekst, bij wijze van voorbeeld de ontmoetingsscène tussen de twee jonge mensen:



‘Hemelse geuren van koolsoep en bonen ontsnapten in dunne rooksliertjes uit de pannen op het zwarte fornuis met gaten, waarin de kolen als rode ogen gloeiden. En voor dat fornuis stond jij met je tere neus de geur van de groenten op te snuiven, o Maagd met het kommetje, terwijl je mooie grijze ogen op je dikke poes gericht waren en je intussen je kroes afdroogde! De platte, bleke strengen van je haar kleefden kuis op je voorhoofd dat geel zag als de zon. Van je ogen liep een blauwige groef naar het midden van je wang, zoals bij Santa Teresa! In je van bonengeur verzadigde neus wipten twee sierlijke openingen op. Het licht dons dat boven je lippen welfde, droeg geen klein beetje bij tot de ferme kracht die van je gezicht uitging. En op je kin glansde een prachtige bruine moedervlek waarop een paar fraaie krulhaartjes trilden. (..) Ik zoch tevergeefs naar je boezem – je had er geen: je hebt lak aan zulde wereldse sieraden, ja hart is je boezem..Toen je je omdraaide om je goedkleurige poes een trap van je grote voet te geven, merkte ik hoe je puntige schouderbladen je jurk optilden, en ik voelde me van liefde doorboord nu ik je twee markante lendenbogen zo sierlijk zag schommelen…’.

Dubbele bodems, parodie en pastiche, een aanklacht van de kerk, kritiek op de romantische dichtkunst, nauwelijks verhulde seksuele toespelingen – in die zin is de tekst al een waaier van Rimbaud’ latere thematiek. Het nawoord van de vertaalster, die een brug slaat tussen deze tekst en het Journal trouvé chez un curé de village van Lamartine, is onontbeerlijk om de 23 bladzijden beter te plaatsen en te begrijpen. Iedere vertaler is een culturele passeur – Katelijne de Vuyst illustreert dat wederom.

Leestip: Boris Cyrulnik – over de veerkracht van de mens

Onlangs interviewde ik in Maison Descartes in Amsterdam de Franse neuropsychiater Boris Cyrulnik. Hij is ‘in Frankrijk wereldberoemd’ en ook het pand aan de Vijzelgracht barstte uit zijn voegen. Cyrulnik bleek een zeer aimabele man, met een mooie flux de bouche en, vooral, een indrukwekkend persoonlijk en professioneel verhaal.

(foto: Boris Cyrulnik met Danielle Bourgois, verantwoordelijk voor het literaire programma van het Institut Français)


In zijn boek zoekt hij naar de zin van wat hem als kleine jongen gebeurde en naar de logica in zijn parcours. Op 10 januari 1944 werd hij als zesjarig joods jongetje van zijn bed gelicht en in een synagoge opgesloten. Hij wist aan de rit naar het vernietigingskamp te ontkomen door hoog in de balken te klimmen. Hij werd over het hoofd gezien. De jaren daarna werd hij van hot naar her gesleept, steeds naar een andere schuilplaats. Hij werd uitgescholden, geholpen, verborgen, er werd om hem gevochten en hij werd bedreigd. Hoe leidde dit trauma van een zesjarige tot het leven van de wetenschapper die hij is geworden? Dat parcours volg je als lezer. Het is adembenemend.
Zijn boek is geen autobiografie. Het is een studie van de vraag hoe je een trauma overleeft en een studie van de werking van het geheugen. Waarom herinnert hij zich sommige dingen heel helder? En waarom blijken juist die dingen dan later niet waar te zijn? Hoe komt het dat sommige perioden in zijn leven helemaal ‘blank’ en ‘leeg’ zijn? Hoe werkt het menselijk geheugen eigenlijk bij traumatische ervaringen? En welke rol speelt de kunst daarbij? Wat vermag het schrijven, wat is de rol van verbeelding, van fictie?
In zijn eigen leven waren er ijkpunten die steeds een nieuwe afslag voor hem betekenden: films, het dagboek van Anne Frank, het proces Eichmann. Het proces Papon.



Cyrulnik is een specialist in ‘la résilience’, in de veerkracht van de mens. Zijn werk is wereldwijd vertaald, hij doceert in de VS en elders. Wanneer overleeft een mens een jeugdtrauma? Ook dat lees je in zijn boek. Een paar voorwaarden: er moet een liefhebbende menselijke relatie zijn, die je binnen boord houdt. Dat hoeven niet noodzakelijkerwijs je ouders te zijn. Je moet over het gebeurde kunnen spreken. Ook legt Cyrulnik uit waarom mensen die een trauma beleefden zo vaak gesloten zijn als een oester, als het om hun ervaringen gaat. Vaak is het de omgeving, de cultuur, die het hen verhindert. Zelf zweeg hij veertig jaar.
De kunst, het schrijven – het zijn middelen om het trauma te verwerken. Cyrulnik legt ons uit waarom. Hij is niet de enige psychiater die dit via zijn boeken aantoont. De Franse schrijfster Lydie Salvayre, zijn onlangs overleden vakgenote en schrijfster Jacqueline Harpmann en vooral Henry Bauchau, de Belgische psycholoog die vorig jaar overleed, gingen Cyrulnik voor. Zij combineerden hun praktijk van psychiater met een literair oeuvre, waarin vaak de verhalen en wanen van hun cliënten een plek kregen. Niet verwonderlijk refereert Cyrulnik, soms onbewust, aan Proust, die andere immense specialist van de werking van het geheugen.
Cyrulnik heeft, aan het eind van de rit, zijn haatgevoelens overwonnen. Wie haat blijft de gevangene van zijn verleden. Om daaruit te komen, kun je beter willen begrijpen dan vergeven.
Boris Cyrulnik. Het leven roept je. Vertaald door Mechtild Claessens. Arbeiderspers.

Schrijven over Marrakech

Banipal, Magazine of Modern Arab Literature, publiceerde een mooi nummer over Marrakech.



In zijn introductie van de auteurs die over de legendarische Marokkaanse stad schrijven, prijst de beroemde, in de stad wonende schrijver en essayist Juan Goytisolo Yassin Adnan en Saad Sarhan, wier tekst in het speciale nummer is opgenomen. Een prachtige veelsoortige lofzang op de stad, die zo vaak alleen met toeristische ogen wordt bezien. Maar Marrakech is meer dan de exotische bazaar.

This, then, is not a city:
it is a library of Babel.
Its alleys are its reading rooms and its shops shelves.

Zie: http://www.banipal.co.uk/events/98/12-november/

Albert Camus, citoyen du monde

Tot 4 januari toont de Cité du Livre in Aix-en-Provence, gehuisvest in prachtig verbouwd industrieel erfgoed, de tentoonstelling Albert Camus, citoyen du monde.

Er was veel geruzie over het belangrijke Camus-jaar, voor het centenaire werden grote namen benaderd en geschoffeerd, waarna ze weer voor de eer bedankten. Desalniettemin is de expo in Aix de moeite waard. Het is een wervelende multi-media tentoonstelling waar de uitspraken van Camus in voortdurend bewegende beelden op schermen worden geprojecteerd. Maar er zijn ook ouderwetse vitrines met handschriften, affiches, eerste drukken en andere relevante documenten uit Camus’ leven. Alle verfilmingen van zijn werd worden elders in de Cité du Livre vertoond, lezingen en discussies over thema’s in zijn werk worden wekelijks geprogrammeerd.
Gallimard maakte een mooie catalogus die ook de moeite waard is als je niet in de gelegenheid bent de tentoonstelling te gaan zien.

http://www.citedulivre-aix.com/Typo3/fileadmin/documents/Expositions/centrecamus/