Europa door schrijversogen (4): de beste boeken die ik deze zomer las. Anna Enquist en Lydie Salvayre

Van alle boeken die ik tot nu toe deze zomer las, steken er twee met kop en schouders boven alle anderen uit. Aanraders!

Kwartet van Anna Enquist



Bewijs dat je bestaansrecht hebt – of het nu de wetenschap is of de kunsten, dat is het parool. De wetenschap moet laten zien wat zij de maatschappij brengt. Valorisatie – wat heeft de samenleving aan een universitaire opleiding Noors of Roemeens, wat heeft zij eraan als er mensen goed oud-Frans kunnen lezen of Homerus kunnen vertalen? Wat is de waarde van literatuur? En dan natuurlijk in harde euro’s. Waarom zou je noten leren lezen of een muziekinstrument leren spelen? Wat brengt het op? Natuurlijk, de geesteswetenschappen zijn heel belangrijk, maar wat brengen ze ons in tijden van economische crisis? Begrip, inzicht. Maar is dat genoeg? Wetenschappers als de hoogleraar Engels Stefan Collini formuleerden antwoorden. Zijn boek What are universities for? vond veel lezers en geeft het begin van een woedend antwoord. Hoeveel rapporten  er de afgelopen jaren ook over dit onderwerp zijn geschreven, soms is het wachten op het antwoord van de kunstenaar zelf.  Dat vond ik in de recentste roman van Anna Enquist, Kwartet. Een glashelder boek over hoe Nederland c.q. Europa eraan toe zal zijn in de nabije toekomst. Een land waarin de muziekschool is afgeschaft. Een land waarin oude mensen bang zijn voor de bejaardenpolitie, die hen tot opname in een instituut zal veroordelen waar ze nooit meer uit zullen komen. ‘Toen ik werkte heb ik nooit rekening gehouden met de mogelijkheid dat onze soort muziek zou verdwijnen’, bedenkt een oude musicus, ‘dat de mensen er geen prijs meer op zouden stellen en de regering er geen geld voor over zou hebben. Dat het iets wereldvreemds, iets verdachts zou worden als je de dag doorbrengt met oefenen op je instrument.’ Wat Enquist laat zien is hoe muziek mensen kan redden, kan troosten – ook al hebben ze de meest vreselijke dingen moeten meemaken. Waar muziek is, is troost, kans op overleving. Kwartet is helder, fantastisch geschreven en diep ontroerend. Het laat zien wat de beste literatuur vermag – en dat is het beste antwoord op de vraag naar wat haar waarde is.

Pas pleurer van Lydie Salvayre



Deze grote roman van de Franse schrijfster Lydie Salvayre kan gerust haar magnum opus genoemd worden. Nooit eerder schreef ze over haar Spaanse roots, dit keer komt ze heel dicht bij de bron van haar schrijverschap. Wie het voorrecht heeft een heel oude moeder te hebben, kent het verschijnsel: op een bepaald moment komt het verre verleden naar boven en concentreert zich een heel vrouwenleven in een paar essentiële weken, een paar cruciale  maanden. Een periode die korter is dan de vele decennia erna, maar toch doorslaggevender. Zo vertelt de moeder van Salvayre over de periode aan de vooravond van de burgeroorlog, een periode waarin zij als jong meisje, opgegroeid in een traditioneel paternalistische plattelandsomgeving, werd aangestoken door de geest van de revolutie: er was hoop op een betere toekomst, op een gelijkere verdeling van de welvaart, het leven was niet uitzichtloos. Haar hele generatie leeft op, ziet een opening, trekt naar de steden, viert feest, sluit zich aanbij de libertaire partij die even de wind in de zeilen heeft. Tegen Franco, tegen de nationalisten, tegen Mussolini. Maar al snel volgt de deceptie, de desillusie, het geweld en de uiteindelijke catastrofe van de exodus naar Frankrijk, op de vlucht voor het geweld. Salvayre spiegelt het persoonlijke verhaal van haar moeder aan de romans van Bernanos, die vanuit zijn eigen standpunt eenzelfde parcours aflegt. Wat Salvayres boek bovendien bijzonder maakt is de manier waarop ze het Frans vermengt met de Spaanse spreektaal die haar moeder gebruikt bij het vertellen van haar verhaal. Wat een geweldig boek, de grote geschiedenis ontmoet de persoonlijke, een schijfje geschiedenis ontplooit zich voor je ogen – indrukwekkend en universeel. Vertalen dit boek!

Europa door schrijversogen (3): de supermarkt. Regarde les lumières mon amour van Annie Ernaux

Annie Ernaux is een schrijfster die in haar werk altijd dicht bij het dagelijks leven blijft. Ze schreef over het café annex de kruidenierswinkel waar ze opgroeide, in een klein Frans dorp. Een milieu zonder boeken, ouders die iedere franc moesten omdraaien. Ik herinner me haar portretten van haar vader, haar moeder, een indringend boek over een hartstocht en het daaraan gekoppelde wachten op de geliefde. Ernaux schrijft dunne boeken, het lijkt alsof ze haar verhaal uitkleedt totdat er geen enkel overbodig woord meer in staat. Zij is een auteur die, in tegenstelling tot veel anderen, geen redacteur nodig heeft die haar adviseert eens een honderdtal pagina’s te schrappen.



Haar nieuwste boek, Regarde les lumières mon amour, past dan ook heel goed in de reeks die de Franse socioloog Pierre Rosanvallon zo’n jaar geleden lanceerde. Hij had een serie boekjes op het oog, aangevuld door verhalen op internet, die geschreven zouden worden door ‘gewone mensen’. Geen schrijvers, geen intellectuelen, geen mensen die zich doorgaans al op vele manieren kunnen uiten. Nee – de metrobestuurder, de kaartjesknipper, de nachtconciërge, de arbeider, de verpleegster. Die riep hij op om hun verhaal te doen, op de door hem gecreëerde website www.raconterlavie.fr. En het werkte. Le roman vrai de la société d’aujourd’hui wilde hij geschreven zien, met ons als zijn personages. Zo’n 3000 mensen – allemaal onderdeel van le parlement des invisibles, die hij het woord wil geven – schreven inmiddels hun eigen verhaal op de site.
Het boekje van Annie Ernaux is een van de uitgegeven delen in deze reeks. Geen wonder – haar werk sluit prima aan bij de invalshoek van Rosanvallon. Een jaar lang bezocht ze de hypermarché bij haar in de buurt met schrijversogen. Daar doet ze verslag van. Wat ziet ze in de supermarkt? Niet de kleine buurtsupermarkt zoals je die nog vindt in de grote steden, maar in de hypermarché, op het industrieterrein waar je ook een Flunch, een beddengigant en een doe-het-zelf bedrijf vindt. Ze observeert bij ieder bezoek, ze kijkt, ze beschrijft wat ze voelt en meemaakt om zo iets te vangen ‘van het leven dat zich daar afspeelt’. Ze ziet de speelgoedafdeling van de enorme winkel, met een traditioneel gescheiden meisjes- en een jongensafdeling en denkt aan de Femen. Hier zouden jullie moeten komen, schrijft ze, aan de bron van hoe ons onderbewustzijn wordt gevormd en eens lekker te keer gaan met al die ‘objets de transmission’. Ze ziet hoe op vrijdag de visafdeling lange rijen heeft. Niet vanwege religieuze motieven, maar omdat de vis dan vers is. Ze ziet hoe kinderen hun moeder aan hun kop zeuren om speelgoed. Hoe een moeder haar dochtertje wijst op de prachtige kerstverlichting – regarde les lumières mon amour. ‘In de wereld van de supermartk en de vrije economie, staat van kinderen houden gelijk met het kopen van zoveel mogelijk dingen’. Ze ziet mensen met en zonder lijstje, mensen die de prijs van alle produkten vergelijken. ‘De lichtheid van rijkdom: etenswaren kopen zonder van te voren naar de prijs te kijken’.  Ze observeert de verkopers, de velen die ze aantreft bij de informatica-afdeling, allemaal jongemannen, aristocratisch en superieur in hun bejegening van de klanten. Ze gaat vaak naar de boekenafdeling. Daar is geen enkele verkoper, alleen bordjes die de klanten verbieden de tijdschriften en boeken ter plekke te lezen. Ze ziet hoe dociel de mensen in de rij blijven staan, ellenlange rijen: ‘de plus en plus sûre que la docilité des consommateurs est sans limites’. Ze constateert dat de hypermarché de enige plek is waar alle bevolkingsgroepen elkaar kruisen, moeders met kinderen, vrouwen met hoofddoeken of met man, jonge stellen, werkenden en werkelozen, rijken en daklozen. Ze komen hoogstens ieder op hun eigen moment en verschillen in tempo. Ze ziet hoe mensen soms hardop spreken, op zoek naar een praatje, even los uit hun eenzaamheid. ‘Les sardines au piment, c’est pas pour moi!’. Ze hoort een groepje jongens lachen als ze het enige meisje stuk voor stuk verzekeren dat ‘het écht niet van mij’ kan zijn.
Zo licht Ernaux aan de hand van haar bezoeken aan de hypermarché onze maatschappij door – helder en hard. ‘Tous trop fatigués, et bientôt nous serions dehors, enfin sortis de la nasse, oublieux, presque heureux. Nous sommes un communauté de désirs, non d’action’.

Annie Ernaux, Regarde les lumières mon amour. Seuil. 71 blz. www.raconterlavie.fr.

Leestip: Europa gezien door schrijversogen (2). Jean-Christophe Rufin: Le collier rouge.

Een verhaaltje van niks, zei Jean-Christophe Rufin tegen mij, toen ik hem ruim een half jaar geleden sprak in Parijs, maar misschien was het wel het mooiste verhaal dat hij ooit had geschreven. Het ging over een hond en het was een anekdote die een vriend van hem hem had verteld. Meer kon hij er niet over zeggen, dan zou hij meteen de clou weggeven. Rufin had het over Le collier rouge, zijn meest recente boek, dat een paar maanden geleden bij Gallimard verscheen.



Inderdaad, vergeleken bij de dikke historische panorama’s die de arts-schrijver-diplomaat eerder publiceerde, is Le collier rouge een dun boekje. Het is een miniatuurtje over de relatie tussen een boer en een hond. Maar het gaat ook over strijden voor het vaderland, over verloren illusies en misverstanden in de liefde. Een soldaat zit gevangen in een kazerne in de Berry, vlakbij Bourges, in het midden van Frankrijk. De Eerste WO is net afgelopen, het is 1919. De man heeft zich onderscheiden, het Légion d’honneur gekregen. Toch is hij in de gevangenis beland, waar zijn hond dag en nacht voor zijn cel zit te blaffen, totdat hij er bijna letterlijk bij neervalt. Een rechter zoekt hem op met de opdracht te onderzoeken wat er mis is gegaan, waarom en een uitspraak te doen.
Wat de man op zijn geweten heeft blijft tot op de laatste bladzijden verborgen. Rufin slaagt erin de spanning vast te houden, met enkele pennenstreken twee mannen en hun verleden te schetsen. Er ontluikt een vriendschap die, gezien hun verschillende achtergrond en positie, geen toekomst heeft. Maar het verhaal is ook een aanklacht tegen de waanzin van de oorlog die Europa in de vorige eeuw verscheurde. Een mooi, poëtisch geschreven verhaal – puur en onopgesmukt. Een roman die, zoals ieder boek van Rufin, in Frankrijk maandenlang in de bestsellerlijsten stond.
Jean-Christophe Rufin, Le collier rouge, Gallimard.

Caprice de la reine, de nieuwe Echenoz – vingeroefeningen en toonladders

Vingeroefeningen, toonladders en een enkele ouverture – zo zou je het recente boek van Jean Echenoz kunnen karakteriseren. Zeven korte teksten, geschreven voor uiteenlopende gelegenheden en grotendeels al eerder gepubliceerd in tijdschriften voor een wat kleiner publiek. Verhalen geschreven voor musea, soms gerelateerd aan muziek of toneel. Stuk voor stuk onmiskenbaar Echenoz: precieze beschrijvingen van landschappen of straten, hilarische quasi-achteloze tussenzinnetjes, droge humor.
Caprice de la reine bijvoorbeeld, de titel van de bundel, komt uit de laatste zin van een beschrijving van een landschap. Heuvels, grazende koeien, terrasbouw, een boerderij, een ravijn. Er is behalve de beschrijvende, geen enkele verhaallijn terug te vinden. Behalve in de laatste alinea, nee, in de laatste zin. Dan verschuift de focus naar een mieren traject: de werkmieren stoppen af en toe even als ze elkaar tegenkomen. Zou het zijn om de laatste roddels uit te wisselen over de ‘caprices de la reine’?
Twintig vrouwen in het jardin du Luxembourg, in de richting van de wijzers van de klok – een lange titel voor een tekst van een paar pagina’s. Maar hij dekt de lading, het is niet meer en niet minder dan dat: van Sainte Bathilde tot Sainte Clothilde worden ze alle 20 beschreven, de vrouwen die een beeld kregen in de tuinen van het jardin du Luxembourg in Parijs. Hoe is hun haardracht, wat hebben ze in hun hand, hoe is hun gezichtsuitdrukking. Een oefening in het zo kort mogelijk beschrijven van een beeld. Een reeks die meer is dan de som der delen. Een tekst die je met vragen achterlaat. Waarom? En nu?
Maar Echenoz geeft ons ook een inkijkje in zijn werkwijze. Die indruk krijg je althans, al weet je het nooit bij Echenoz. In Trois sandwichs au Bourget, gaat de verteller met de RER naar Bourget, een buitenwijk. Criminaliteit, rotzooi, gesloten fabrieksterreinen, groepjes Noord- Afrikaanse jongens, dreiging, kleffe broodjes. Waarom gaat hij naar Bourget? ‘Pour des raison strop longs à expliquer’. We krijgen het niet te horen: heeft het te maken met de 100 parapluies die bij Eric Satie werden aangetroffen na zijn dood? Hij gaat er nog een keer heen, ziet steeds meer, bezoekt het kerkhof. Opengebroken graven, de dreiging keert terug. Wellicht lezen we het hoe en waarom terug in een volgende roman.
Het meest ‘affe’, volwassen Echenozverhaal in deze bundel is Génie civil, over een ingénieur die zijn hele werkzame leven bruggen heeft gebouwd. Na de dood van zijn vrouw beperkt hij zich ertoe bruggen te bezoeken en in kaart te brengen. Hij reist, alleen, de hele wereld over. De geschiedenis van een brug – in Frankrijk is het Maylis de Kerangal die met haar boek Naissance d’un pont de ene na de andere prijs in de wacht sleept. Ook zij bewaart afstand, heeft die documentaire blik, kijkt meer naar de techniek, de machine, de manier waarop de constructie in zijn werk gaat, dan naar de psychologie van de personages. Bij deze auteurs lijkt de machine het van de mens te hebben gewonnen: het mechaniek daagt hen meer uit dan de menselijke geest.
Het einde van Génie civial is uitermate geestig, droog als de beste Italiaanse witte wijn, Echenoz op zijn best. Het levensverhaal van deze Gluck sluit naadloos aan bij zijn eerder verschenen trilogie over Ravel, de Tsjechische hardloper Zatopek en de Amerikaanse uitvinder Tesla. Het understatement van Echenoz, zijn humor en zijn particuliere manier van naar de wereld kijken – je vindt ze allemaal terug in deze vingeroefeningen en toonladders.

Jean Echenoz: Caprice de la reine. Editions de Minuit.

Leestip: Tempête van J.M.G. Le Clézio

Als je, net als bij het werk van Modiano, bij J.M.G. Le Clézio van een ‘petite musique’ kunt spreken, dan vind je al zijn melodieën in zijn laatste boek, Tempête. Twee verhalen bevat de recente uitgave van de nobelprijswinnaar. Het tweede heet La femme sans identité. Alleen dat verhaal al brengt alle thema’s uit Le Clézio’s werk bij elkaar: ontheemding, migratie, de zoektocht naar identiteit en het spoortje hoop dat, te midden van alle aardse misère, toch aan de horizon gloort. Van meet af aan heeft de auteur met speciale aandacht en mededogen naar de vertrapten der aarde gekeken, vooral de vrouw  aan de zelfkant van de maatschappij heeft zijn aandacht – nog steeds. Maatschappelijk geëngageerd – als de term, met name in Nederland, niet zo in het verdomhoekje zat, zou dat een heel juiste benaming zijn voor Le Clézio. In Nederland was het enthousiasme dan ook niet groot, toen het Nobelprijscomité destijds zijn winnaar bekend maakte: muliti-culti, vaag, slappe verhalen. Geen Philip Roth in ieder geval, waar heel Nederland al jarenlang zijn kaarten op zet.
Om Le Clézio te waarderen moet je, meer dan in ons land het geval is, over de grenzen lezen – en dan bedoel ik niet de Amerikaanse. De auteur schrijft over eilanden in allerlei verre zeeën, historische gebeurtenissen die ver van ons bed zijn, banlieues van grote steden waarvan wij zelden gehoord hebben. Hij omspant de wereld, en ja, hij getuigt van een rustige wijsheid en groot mededogen waar in het kapitalistische Europa van de 24-uurs economie en het persoonlijke scoren geen of nauwelijks aandacht voor is. Le Clézio reist de wereld rond, en mijdt liefst grote ceremonieën of ontmoetingen met wereldleiders. Hij moet de meest bescheiden winnaar van de nobelprijs voor  literatuur zijn in de geschiedenis.
In La femme sans identité vertelt hij over het leven van een Afrikaans meisje dat op haar achtste hoort dat de moeder die ze als de hare beschouwt dat niet is. Ze is het resultaat van een verkrachting, waarna haar moeder haar heeft afgestaan. Ze groeit op bij het gezin dat haar vader vervolgens heeft gesticht.  Het valt uiteen, de band met haar stiefzusje breekt, ze raakt aan lager wal. Haar zoektocht naar haar moeder, naar de plek waar ze is geboren brengt haar uiteindelijk rust en geeft haar een toekomst. Het lijkt een eenvoudig verhaaltje, een niemendalletje. Het is de stijl van Le Clézio die maakt dat het verre van politiek correct, saai of zoetsappig is. Weer neemt hij het op voor de nomaden in de wereld, de ontheemden. Zijn wereld is hard, liefdeloos, zijn stijl vertoont de eenheid en de poëzie die de wereld ontbeert. La petite musique, ja, maar eentje die de moeite van het beluisteren steeds weer waard is.
J.M.G. Le Clézio: Tempête. Gallimard, 231 blz.

Thriller van Goncourtwinnaar Pierre Lemaitre: Alex

De winnaar van de prix Goncourt 2013, Pierre Lemaitre, is al heel lang thrillerauteur. In september komt hij naar Amsterdam voor een openbaar optreden – reden om zijn nieuwste thriller eens te lezen: Alex, oorspronkelijk verschenen bij Albin Michel, nu bij Xander uitgevers verschenen in de vertaling van Roelien Vermaant.
Een gruwelijk spannend boek is het, met een begin zo afschuwelijk dat ik even overwoog het verder maar ongelezen te laten. Gelukkig – dat deed ik niet. Ik dacht aan Hella Haasse voor wie ik soms thrillers uit Frankrijk meenam, die zo bloederig en gruwelijk waren dat ik dacht dat deze haar toch niet zouden bevallen. Maar jawel – ze verslond ze. Hoe gruwelijker hoe beter, leek het soms. Lemaitre’s Alex zou haar bevallen hebben: bloedstollend. Een ontvoering van een jonge vrouw, die zelf een seriemoordenares blijkt te zijn. Lemaitre heeft heel goed naar Stieg Larssons succesvolle trilogie gekeken, naar Beck, naar Varg veum en al die andere televisieseries uit Skandinavië: verkrachte, seksueel misbruikte meisjes, die later uitgroeien tot krachtige vrouwen vervuld van wraak. En dan slaan ze toe. Meedogenloos.
In mijn speurtocht naar het motief van moderne kunst in hedendaagse literatuur, is Alex niet bijster interessant: de hoofdpersoon heeft wel een hele stapel boeken, die duidelijk gelezen zijn. Er zijn hele zinnen in onderstreept, passages omcirkeld, bladzijden uitgescheurd en citaten verzameld. Allemaal uit de wereldliteratuur, van Duras tot Jane Austen. Een ijverig en slim meisje, leidt de inspecteur eruit af, een vrouw die bovendien meerdere talen leest. Het is ongeveer de enige verwijzing naar een kunstthema in dit boek. Geen wonder, daar draait het hier niet om. Een superspannend boek geschreven door een auteur die het vak tot in de puntjes beheerst.

Pierre Lemaitre: Alex, Xander uitgevers, vertaald door Roelien Vermaant.

Romain Gary, 100 jaar geleden geboren

De eerste associatie die ik heb met Romain Gary heeft te maken met het pseudoniem dat hij koos voor zijn roman La vie devant soi, met in de hoofdrol de onvergetelijke Simone Signoret: Emile Ajar. Een groot en ongrijpbaar auteur, die onder verschillende pseudoniemen schreef. Een in de USSR geboren man, die werd opgevoed door een grootse moeder die boven alles van Frankrijk hield én van haar zoon. Een groot schrijver moest hij worden, een oorlogsheld én ambassadeur van dat land dat ze zo bewonderde: Frankrijk. Nogal wat wensen voor een zoon die in Litouwen werd geboren en zo op het eerste gezicht geen enkel toekomstperspectief had.



Op het Gare du Nord kocht ik, wetende dat dit jaar het centenaire Romain Gary wordt gevierd, een dun boekje – precies dun genoeg om het in één reis met de Thalys Parijs-Amsterdam te kunnen lezen. Een hernieuwde kennismaking, en nu met een oudere Gary, een paar maanden voordat hij, op 2 december 1980, een eind maakte aan zijn leven. Het boekje bevat een uitgeschreven tekst van een interview dat hij gaf aan Radio-Canada. Flabbergasting. Indrukwekkend. Wat een ironische afstand, wat een fijngevoelige wijsheid, welk een humor. Een avonturier, een doerak, een militair piloot, een jongen die coûte que coûte de wensen van zijn moeder wil vervullen, die uiteindelijk, als hij haar eindelijk, aan het eind van de oorlog kan bezoeken, constateert dat ze al drie jaar dood is. Al de brieven die hij van haar ontving had ze lang voor haar dood aan een Poolse vriendin gestuurd die ze braaf iedere week op de post deed.
Le sens de ma vie heet het boekje – een aanrader, ook voor wie eigenlijk niet meer precies weet wie dat nu was en wat hij heeft geschreven. Een boekje waarin je bijna op iedere pagina een zin onderstreept, als bevatte het de ene na de andere levenswijsheid à la Montaigne. Een uitgave ook die je doet verlangen dat enorme oeuvre toch nog eens ter hand te nemen.
‘Je trouve que c’est ce que j’ai fait de plus valable dans ma vie, c’est d’introduire dans tous mes livres, dans tout ce que j’ai écrit, cette passion de la féminité soit dans son incarnation charnelle et affective de la femme, soit dans son incarnation philosophique de l’éloge et de la défense de la faiblesse, car les droits de l’homme cen n’est pas autre chose que la défense du droit à la faiblesse. Et si on me demande de dire quel a été le sens de ma vie, je répondrai toujours (..) que cela a été la parole du Christ dans ce qu’elle a de féminin, dans ce qu’elle constitue pour moi l’incarnation même de la féminité.’
Een wonderbaarlijke conclusie voor een militair, diplomaat, Hollywoodganger, journalist en schrijver die nooit op enig religieus verlangen te betrappen was in zijn leven. Maar daardoor des te intrigerender.

Romain Gary, Le sens de ma vie. Entretien. Gallimard. 101 blz. € 12,50

Europa gezien door schrijversogen – de waarde van kunst: Plonger van Christophe Ono-dit-Biot

Soms begin je aan een boek met hoge verwachtingen. Drie tegen een dat het tegenvalt. Het tegenovergestelde daarentegen komt regelmatig voor. Zo las ik de afgelopen tijd Plonger, de vijfde roman van Christophe Ono-dit-Biot. Ik las het omdat het boek de Grand prix de l’Académie Française had gekregen en ook voor de prix Tulipe in aanmerking kwam. Een liefdesverhaal, had ik begrepen, een relatie met een unhappy ending. Geen opmerkelijk stijl. Niet iets om eens goed voor te gaan zitten. Het bleek een boek dat ik geboeid las. Zo geboeid dat ik de auteur uitnodigde om deel te nemen aan een openbaar gesprek met een Nederlandse kunsthistorica, in het Atelier néerlandais in Parijs.



Want inderdaad, de ene helft van het boek is een liefdesverhaal. Een Franse kunstcriticus wordt, op afstend, verliefd op  een jonge Spaanse, onbekende fotografe die zich toelegt op het fotograferen van stranden. Hij schrijft een jubelend artikel en wat hij hoopte gebeurt: de fotografe neemt contact met hem op. Wat er sindsdien gebeurde lezen we in Plonger, een boek waarin de verteller, de kunstcriticus, aan zijn zoon vertelt wat voor vrouw zijn moeder was. Het boek begint met het moment waarop hem wordt medegedeeld dat zijn vrouw naakt is gevonden op een ver, Oosters strand. De speurtocht naar haar verdwijning en de puzzel die langzaam aan elkaar wordt gelegd, is uitstekend opgeschreven en bij tijd en wijle ook spannend.
Toch werd ik vooral gegrepen door de andere helft van het boek: de beschouwende kant, de kritische blik op de wereld van de moderne kunst, de scherpe schets van de galeriewereld, de ironische blik op de iconen uit de beeldende kunst van nu. Hoe staat het met de kunst van nu? Is de onderliggende vraag van het boek. Is de kunst niet net zo decadent als zo vaak wordt beweerd van ‘het oude Europa’? Is de kunst in dit deel van de wereld niet uitgeblust, energieloos en op sterven na dood? En kun je niet het beste je schouders ophalen om de hoogdravende, onbegrijpelijke discoursen over de hedendaagse kunst, die maar aan één ding refereren, namelijk aan zichzelf?
Over dit soort onderwerpen maken de verteller en zijn vrouw ruzie. Zij is kunstenares, moet niets hebben van het gezwets over kunst. In de interpretatie die haar man geeft van haar eigen werk kan ze zich volstrekt niet vinden. Weg wil ze, weg van de artificiële wereld waar het niet meer draait om de echte menselijke waarden. Wat doet een kunstwerk met je? – dat is het grootste project waar ze zich aan wijdt, waar komt de emotie vandaan bij de kijker, de museumbezoeker, de observator? Waarom word je eigenlijk gelukkig van kunst? Ook dat is een van de vragen die Ono-dit-Biot in zijn boek opwerpt.
Antwoorden geeft hij niet. Ook in de levendige discussie met kunsthistorica Caroline van Eck, die zich onder andere in haar boek Levende beelden heeft verdiept in de relatie tussen kunstwerk en kijker, kwam het niet tot eenduidige antwoorden. Maar wat telt is de reflectie over het onderwerp, de cirkelende bewegingen, de gedachtenvorming. Het maakt Plonger tot een prachtige roman over het mysterie van een verloren liefde, maar ook tot een prikkelende roman over  de betekenis van kunst in het hedendaagse Europa. Het boek verdient een Nederlandse vertaling.

Christophe Ono-dit-Biot: Plonger. Gallimard, 444 blz, € 21

Jérôme Ferrari wint Europese Literatuurprijs 2014

De Europese literatuurprijs 2014 is toegekend aan Franse schrijver Jérôme Ferrari en vertalers Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos voor De preek over de val van Rome. Eerder schreef ik op deze blog over het boek (zie hieronder).

De prijs bestaat uit een geldbedrag van € 10.000 voor de schrijver en € 5.000 voor de vertalers van het bekroonde boek. 

 

De Europese Literatuurprijs wordt in 2014 voor de vierde keer uitgereikt. Eerder wonnen Limonovvan Emmanuel Carrère, vertaald door Katelijne de Vuyst en Katrien Vandenberghe, Alsof het voorbij isvan Julian Barnes en vertaler Ronald Vlek en Drie sterke vrouwen van Marie NDiaye en vertaler Jeanne Holierhoek.

De vier andere genomineerden op de shortlist waren:

De vlucht van Jesús Carrasco, vertaald uit het Spaans door Arie van der Wal (Meulenhoff)

Fuck America van Edgar Hilsenrath, vertaald uit het Duits door Elly Schippers (Anthos)

Het reisverbod van Ismail Kadare, vertaald uit het Albanees door Roel Schuyt (Van Gennep)

Bleke Niko van Tomek Tryzna, vertaald uit het Pools door Karol Lesman (De Geus)

Op maandag 8 september zal ik Ferrari interviewen in het Maison Descartes in Amsterdam.

De Europese Literatuurprijs is een initiatief van Academisch-cultureel Centrum SPUI25, het Nederlands Letterenfonds, weekblad De Groene Amsterdammer en Athenaeum Boekhandel en wordt mede mogelijk gemaakt door het LiraFonds. Voor nadere informatie: Roos de Ridder, secretariaat Europese literatuurprijs (r.de.ridder@letterenfonds.nl

Over de Cultuurindex Nederland en de wetten van de Republiek der Letteren

Op uitnodiging van Vlaams-Nederlands Huis DeBuren sprak ik op 3 juli in huis Biermans-Lapotre, op de Cité universitaire in Parijs. Onderwerp van gesprek was niet alleen ‘de republiek der Letteren’ en met name de plek van de vertaling daarin, maar ook het terrein waarop de Boekmanstichting, kenniscentrum voor kunst, cultuur en beleid, haar activiteiten ontplooit.
Mijn gehoor bestond uit een groep van ongeveer 25 jonge Nederlanders en Vlamingen, een mix van journalisten, schrijvers van proza, poëzie en theater, die op uitnodiging van DeBuren twee weken in Parijs mogen doorbrengen – wat een geluksvogels. Hun achtergrond gaat van architect tot wis- en natuurkundestudent, van onderzoeksjournalist tot columnist, van classicus tot radiomaker. De verbindende factor is dat ze ‘gebeten zijn’ door schrijven, jonger dan 30 jaar en volgens deBuren interressante en getalenteerde jonge makers.


We spraken over de cultuurindex, die onlangs door de Boekmanstichting (en het Sociaal en Cultureel Planbureau) is gelanceerd, over het belang van objectieve cijfers en de noodzaak van interpretatie daarvan. Er waren vragen over de positie van de cultuur in Nederland en Vlaanderen in vergelijking met die in de rest van Europa; over de aandacht die er in die index wordt besteed aan de kunstenaars zelf; en over de trends die er uit die index af te leiden zijn.
Bij wijze van reflectie op het andere onderwerp dat aan bod zou komen, de republiek der letteren, heb ik verwezen naar cruciale studie van de Franse sociologe Pascale Casanova, La République mondiale des lettres. Het is een indrukwekkende studie die de literatuur als een economie benadert en nog steeds uitstekend aangeeft hoe de hazen lopen in de wereld van literatuur en uitgeverij.



Verder is de gedachtengang van Tim Parks in Het esperanto van de wereldliteratuur (22 januari 2011), uitgesproken ter gelegenheid van de Writers Unlimited lezing van belang. Hij verklaart de ondergeschoven positie van de vertaler, wijst op de enorme aandacht voor de VS op cultureel en vooral literair gebied en analyseert de paradox dat de auteur ernaar streeft autonoom en onafhankelijk van zijn eigen cultuur te zijn toch maar beter een ‘internationaal nationaal product’ te verkopen kan hebben, wil hij succesvol zijn.
Kijken we naar de beschikbaarheid van cijfers op het gebied van vertalingen, dan moeten we constateren dat die nauwelijks en al helemaal niet actueel beschikbaar zijn. Wie wil weten welke Nederlandse titels er de afgelopen jaren (met subsidie van het Letterenfonds) zijn vertaald, moet de jaarverslagen doorspitten. In 2010 waren dat er 24, in 2013 nog maar 8, een forse daling. Omgekeerd, voor de Franse titels die in het Nederlands verschenen, kan er gekeken worden naar de overzichten van het Centre National du Livre en van het Programme du Perron bij het Maison Descartes, maar ook dan gaat het alleen om gesubsidieerde titels. Ook hier is er sprake van een aanzienlijke daling.
Wie enig inzicht wil krijgen in trends in vertalingen wereldwijd, kan enigszins terecht bij het rapport Publishing Translations in Europe, trends 1990-2005. In 2005 verschenen er wereldwijd meer dan 100.000 titels in vertaling, waarvan 40.000 literaire. 80% van de vertalingen verschijnt in Europa. 85% van de vertaalde literatuur verschijnt in Europa. 65% van alle literaire titels zijn vertaald uit het Engels, 32% is afkomstig uit de volgende 25 talen.
In Nederland en Frankrijk wordt zo’n 70% uit het Engels vertaald. In Nederland is ongeveer 8% vertaald uit het Frans.
Kijken we naar Frankrijk dan zien we dat 65% van alle vertalingen literaire vertalingen betreft. Vertalingen uit het Nederlands zijn te verwaarlozen, ze vormen met andere minder wijdverspreide talen een rubriek ‘other’. Dit alles geldt voor de hierboven aangegeven periode, recentere gegevens heb ik niet kunnen vinden.
Interessant voor de discussie was ook het document Publishing Translations in Europe, Survey of Publishers, uit januari 2011. Hierin worden de resultaten van een enquête onder uitgevers geanalyseerd. Waarop baseert een uitgever zijn keuze? (1. Lezen van een boek in de oorspronkelijke taal. 2. Suggestie van een vertaler. 3. Persoonlijke aanbeveling 4. Vertaald stuk); Wat zijn de problemen van een uitgever bij vertaalde literatuur? En wat is eigenlijk het effect van staatsinstituten die de nationale literatuur promoten?
Het leidde tot een intensieve en interessante discussie, waaraan we eind januari graag een vervolg geven. Dan hopen wij de groep bij de Boekmanstichting te ontvangen.
Literatuur
Over de cultuurindex:
http://www.boekman.nl/cultuurindex(betalend voor niet abonnees)
Over Pascale Casanova
http://www.hup.harvard.edu/catalog.php?isbn=9780674010215
Interview met Pascale Casanova
Tim Parks
Publishing translations in Europe : trends 1990-2005 Budapest observatory
Wales : Aberystwyth University, Mercator institute for media, languages and aulture, 2011
144 p.. – (Making literature travel)
Publishing translations in Europe : survey of publishers Budapest observatory
Wales : Aberystwyth University, Mercator institute for media, languages and aulture, 2012
20 p.. – (Making literature travel)