Over de verschijning van Lucifer in 2007, herinner ik mij een paar dingen. De kritiek op de karaktermoord die de schrijfster zou hebben gepleegd op een van Nederlands grootste componisten, die onder andere werd verwoord tijdens een van verontwaardiging zinderende avond in de Balie, de manier waar op Palmen de Nederlandse kritiek de mantel uitveegde omdat zij de verwijzing naar Vondels Lucifer hadden gemist en wat mij betreft vooral de vraag: gaat deze roman verder dan de rake, hilarische beschrijving van een minuscuul, naar binnen gekeerd Hollands kunstenaarswereldje? Heeft het boek, dat vol verwijzingen zit, maar ook topzwaar is van redenering en duiding, over 50 jaar nog iets te zeggen?
Het vijfde bedrijf herlas ik een paar dagen geleden in Marseille, op het panoramische terras van het Méditerranée Museum, magistraal ingebed in een vooruitgeschoven rots in de Middellandse Zee, in het fort dat Lodewijk XIV in de 17e eeuw liet bouwen. J’aime les panoramas heet de expositie die er momenteel te zien is, ik houd van panorama’s.
Het museum vertelt de geschiedenis van de landen rond de Middellandse Zee. Gestapelde muurtjes, urnen, moordwapens, schilderijen van veldslagen, iconen, maskers, amuletten om het kwaad op afstand te houden – dat soort dingen. Mythen en legenden uit de Westerse en de Arabische wereld. Het verleden van Irak vanuit Arabisch perspectief, de geschiedenis van de spijker. Atlassen van aardse veroveringen, hemelse voorstellingen, verhalen van strijd, vriendschap, verraad, van opkomst en ondergang van heersers en van werelddelen. Dood en verderf, oorlog en vrede. Ik bezoek de fottentoonstelling over de Tunesische lente, over verborgen homosexualiteit in Noord-Afrika. Gedurfd is het engagement van de fotograaf, hij legt bloot wat verborgen moest blijven.
Boven, op het terras, met naar de ene kant het wijdse uitzicht op zee en naar de andere kant de baai die toegang geeft tot oude haven van Marseille, kijk ik door het sleutelgat van Lucifer, naar het madurodam van Connie Palmen. Ik herlees de verhalen die ze vertelt over de tafel, alias de herenclub, de bevlogen, zuipende wereldbestormers van de Amsterdamse grachtengordel, die zich in de navel van de wereld wanen. Val of moord, schuld of onschuld, opzet of toeval – dat zijn de kernvragen die de Amsterdamse kunstenaarselite bezig houden na de tragedie die zich afspeelde op het Griekse eiland Skyros, in 1981. Om mij heen rennen kinderen gevaarlijk dicht langs de lage muurtjes, die hen moeten behoeden voor een val op de rotsen, tientallen meters onder ons, vaders grijpen hun zoon bij een arm, moeders schreeuwen naar hun dochters dat ze niet te ver over de reling moeten hangen. Je kunt maar zo je evenwicht verliezen.
In de verte zie ik het Chateau d’If, een stenen burcht met onneembare torens en vanaf de Middeleeuwen een gevangenis, beroemd geworden door Alexandre Dumas die er zijn Graaf van Monte Christo situeerde. Daar beraamde Edmond Dantes, in jarenlange gevangenschap, zijn ultieme wraak. Op de terrassen van de oude haven, aan de andere kant, schreef Simone de Beauvoir haar brieven aan Sartre. Hier kreeg ze haar eerste baan, als docent aan een middelbare school, met leerlingen aan wie ze haar talent niet wilde verspillen, snakkend naar haar zielsverwant die in Parijs was gebleven. Dat schrijft ze althans in haar autobiografie. Waar of niet waar, je weet het nooit. En tenslotte stel ik me voor hoe, over de zee, recht op het fort af, een tsunami komt aanrollen, precies zoals de Franse auteur Jean Echenoz beschrijft in een van zijn romans, hij laat een enorme golf niet alleen de haven maar de hele stad wegvagen.
Schrijvers zijn obsessieve geesten, schrijft Palmen (22), ze verzamelen informatie, brengen alles onder in een ‘verborgen netwerk’, verbinden de ene met de andere anekdote en ‘verlenen haar zo een betekenis waar niemand op verdacht is’ . Schrijvers kunnen schitterende dingen voortbrengen, maar ze kunnen die obsessieve geest ook inzetten ‘voor het kwade’. De schrijver is gevaarlijk, hij kan elke vermomming, iedere gedaante aannemen, ongrijpbaar worden, de lezer volstrekt op het verkeerde been zetten. Fictie is zo laat Palmen een van haar personages zeggen, een excuusbrief voor het kwaad. Schrijvers – of het nu Alexandre Dumas is, Simone de Beauvoir, Jean Echenoz of Connie Palmen – liegen aan een stuk door, en zelfs, ‘met een satanisch plezier’. 66 Literatuur heeft een demonische aard, ze liegt en bedriegt, 224, verfraait en verdicht en toch overtreft ze in al haar leugenachtigheid de werkelijkheid in waarheidsgehalte.
Daarover, over dit geheim van het schrijverschap, gaat Lucifer. Een roman brengt je daar waar feitelijke verwoording tekort schiet, zei Hella S. Haasse. Er gebeurt iets waardoor je zicht op de werkelijkheid verruimd wordt. Je ervaart iets dat niet tot de huis-tuin-en-keuken werkelijkheid behoort. Literatuur, zei ze, impliceert indirect datgene wat niet beschreven kan worden. Dat geldt voor Lucifer, ook negen jaar na verschijning, ook voor wie met de grachtengordel van toen niets te maken heeft. En waarschijnlijk ook nog over 50 jaar.
Weer thuis in Amsterdam fiets ik langs Arti, door het raam zie ik de tafel waaraan de langst levende leden van de herenclub nog steeds iedere week plaatsnemen. Zonder vrouwen. Een relict uit een voorbije tijd, een kleurrijke voetnoot in de Amsterdamse geschiedenis, vereeuwigd in Lucifer, een detective op de vierkante millimeter, een minuscuul panorama van de verbeelding, een Amsterdamse caleidoscoop van de verloren tijd.
http://www.writersunlimited.nl/productie/nrc-leesclub-live-lucifer-van-connie-palmen