Over Gezichten van Mohamed Choukri

Mijn gezicht is de spiegel van mijn magische dromen, schrijft Mohamed Choukri (1935-2003) op de laatste bladzijde van Gezichten. Dan heb je al een hele portrettengalerij aan je voorbij zien trekken. Hammadi de gokker bijvoorbeeld, die als enige doel in zijn leven zijn trots als eeuwige overwinnaar wil bevredigen. Uiteindelijk creëert hij een alter ego, ‘de denkbeeldige gokker’, en dan bestelt hij ‘twee biertjes of een fles wijn met twee glazen: één glas voor hem en één voor zijn ingebeelde tegenstander.’ De winst verdeelt hij zijn geld onder de kroeglopers.

Lees meer

HEYU! Writers: Talkshow met Rosa Montero en Anna Enquist

Zondag 21 februari, 16.00 uur, OBA Theater

Volgende week zondag is de eerste aflevering van HEYU! Writers in de OBA in Amsterdam. In deze serie spreek ik met twaalf van de beste Europese schrijvers over onderwerpen die ons bezighouden: liefde en leven, migratie en Fort Europa, stad en platteland, politiek en democratie. Welk beeld geven schrijvers van de tijd waarin wij leven, waar zit de angst, waar zit de hoop?
Rosa Montero (Madrid, 1951) is een van Spanje’s bekendste schrijvers. Als journalist bij El Païs ontving ze vele prijzen. Haar passie voor lezen ontstond toen ze als kind vijf jaar lang in bed moest blijven. Ze studeerde psychologie en journalistiek. Bij uitgeverij Wereldbibliotheek verschenen van haar De dochter van de kannibaal, Hartstochten – Liefdes die de geschiedenis veranderden, Het hart van de Tartarus, Red de wereld! Volg de instructies en Vrouwenportretten. Onlangs publiceerde zij Het absurde idee je nooit meer te zien, waarin ze haar verdriet over de dood van haar man koppelt aan het dagboek van Marie Curie.

Montero gaat in gesprek met de Nederlandse schrijfster Anna Enquist. Enquist is een van de populairste schrijvers van Nederland. Ze studeerde piano aan de Muziekakademie in Den Haag en studeerde tegelijkertijd psychologie in Leiden. Met haar eerste twee romans, Het meesterstuk (1995) en Het geheim (1997), psychologische romans waarin klassieke muziek een belangrijk thema is, bereikte ze een groot publiek. Haar recentste boek, Kwartet, is een roman die is vormgegeven als een thriller: vier leden van een strijkkwartet, ieder op verschillende manieren beschadigd door het leven, vinden afleiding, troost, soms zelfs iets van verheffing in de muziek.

Met muzikale intermezzi door studenten van het Conservatorium van Amsterdam.
Schrijf je in via
http://oba.nl/activiteit.177832.html

 

Robespierre op het ijs. Over IJsmoord van Fred Vargas.

Robespierre – de Franse staatsman en motor achter de periode van Terreur, die zoveel tijdgenoten onder de guillotine liet belanden, blijft prominent in de Franse literatuur aanwezig. Een paar jaar geleden wijdde Pierre Michon op zijn eigen, intieme wijze een portret aan de elf leden van het Grand Comité de Salut public die tussen april 1793 en juli 1794 in Frankrijk een waar schrikbewind voerden. Les Onze heette zijn boek, De elf, naar de elf mannen die onder die naam de geschiedenis ingingen: Billaud, Carnot, Prieur, Prieur, Couthon, Robespierre, Collot, Barère, Lindet, Saint-Just, Saint-André.

Nu heeft ook de Franse thrillerschrijfster Fred Vargas die periode gedetailleerd bestudeerd. Een groter contrast met Michons roman is niet denkbaar. Waar Michon de periode oproept als de stijlpointillist die hij is, maakt Vargas Robespierre en zijn collega’s onderdeel van een hedendaagse superspannende seriemoord. Vargas haalt de geschiedenis van het Schrikbewind naar het heden en brengt een gezelschap van afstammelingen en navolgers van Robespierre en zijn vrienden samen. Mensen wier voorouders vermoord zijn door de beulen, mensen die afstammen van de heersers van toen of juist van de slachtoffers. Met honderden tegelijk komen ze samen, gekleed in de kostuums van toen en herhalen, woord voor woord, de redevoeringen zoals ze aan het eind van de achttiende eeuw uitgesproken zijn. Het lijkt een spel, een tijdverdrijf voor gegoeden en voor degenen die een passie hebben voor de geschiedenis. Maar het is bloedserieus, het gaat om leven en dood, nog steeds.

Vargas sympathieke commissaris Adamsberg belandt niet meteen in dat kostuumdrama. Eerst wordt hij geconfronteerd met een paar zelfmoorden die geen zelfmoorden blijken te zijn. Steeds laat de moordenaar, bijna onopgemerkt, een vreemd teken achter. Een schetst van een vreemd soort guillotine? De slachtoffers blijken elkaar te hebben gekend, allemaal zijn ze ooit naar IJsland gegaan, allemaal waren ze op een vervloekt eiland, waar ze veertien dagen in de mist, zonder eten en drinken, vast hebben gezeten en waar twee mensen van de kou om zijn gekomen. De eerste van die groep, een vrouw, heeft nu op haar sterfbed de waarheid willen onthullen, waarmee ze haar onvrijwillige dood nog sneller over zich afriep. Een voor een worden de andere leden van de Ijslandreizigers vermoord.

Het is typisch voor de literaire kwaliteit van Vargas dat ze in haar thriller meerdere lagen aanbrengt. Niet voor niets is ze archeoloog en historicus en het graven en speuren in lagen – letterlijk in de aarde, maar ook in de tijd –  vind je dan ook in al haar werk terug.

Vargas blijft trouw aan het team dat ze eerder in het leven riep, en dat de lezer inmiddels zo’n beetje kent. Voor het fenomenale geheugen schiep ze inspecteur Danglard, haar enige vrouwelijke detective is een kolossale quasi-manspersoon, een andere collega lijdt aan een slaapsyndroom waardoor hij om de drie uur een dutje moet doen. De dynamiek in het team is net zo goed onderdeel van het boek als het voortschrijdend en altijd twijfelend inzicht van Adamsberg in het hoe en wat van de moorden. Als je een ding bijblijft van deze heerlijke thriller is het het inzicht dat werkelijke passie, menselijke pijn en rancune niet verjaren, hoeveel eeuwen er ook tussen zitten.

Over Lucifer van Connie Palmen, NRC Leesclub Live op Winternachten

Over de verschijning van Lucifer in 2007, herinner ik mij een paar dingen. De kritiek op de karaktermoord die de schrijfster zou hebben gepleegd op een van Nederlands grootste componisten, die onder andere werd verwoord tijdens een van verontwaardiging zinderende avond in de Balie, de manier waar op Palmen de Nederlandse kritiek de mantel uitveegde omdat zij de verwijzing naar Vondels Lucifer hadden gemist en wat mij betreft vooral de vraag: gaat deze roman verder dan de rake, hilarische beschrijving van een minuscuul, naar binnen gekeerd Hollands kunstenaarswereldje? Heeft het boek, dat vol verwijzingen zit, maar ook topzwaar is van redenering en duiding, over 50 jaar nog iets te zeggen?

Het vijfde bedrijf herlas ik een paar dagen geleden in Marseille, op het panoramische terras van het Méditerranée Museum, magistraal ingebed in een vooruitgeschoven rots in de Middellandse Zee, in het fort dat Lodewijk XIV in de 17e eeuw liet bouwen. J’aime les panoramas heet de expositie die er momenteel te zien is, ik houd van panorama’s.

Het museum vertelt de geschiedenis van de landen rond de Middellandse Zee. Gestapelde muurtjes, urnen, moordwapens, schilderijen van veldslagen, iconen, maskers, amuletten om het kwaad op afstand te houden – dat soort dingen. Mythen en legenden uit de Westerse en de Arabische wereld. Het verleden van Irak vanuit Arabisch perspectief, de geschiedenis van de spijker. Atlassen van aardse veroveringen, hemelse voorstellingen, verhalen van strijd, vriendschap, verraad, van opkomst en ondergang van heersers en van werelddelen. Dood en verderf, oorlog en vrede. Ik bezoek de fottentoonstelling over de Tunesische lente, over verborgen homosexualiteit in Noord-Afrika. Gedurfd is het engagement van de fotograaf, hij legt bloot wat verborgen moest blijven.

Boven, op het terras, met naar de ene kant het wijdse uitzicht op zee en naar de andere kant de baai die toegang geeft tot oude haven van Marseille, kijk ik door het sleutelgat van Lucifer, naar het madurodam van Connie Palmen. Ik herlees de verhalen die ze vertelt over de tafel, alias de herenclub, de bevlogen, zuipende wereldbestormers van de Amsterdamse grachtengordel, die zich in de navel van de wereld wanen. Val of moord, schuld of onschuld, opzet of toeval – dat zijn de kernvragen die de Amsterdamse kunstenaarselite bezig houden na de tragedie die zich afspeelde op het Griekse eiland Skyros, in 1981. Om mij heen rennen kinderen gevaarlijk dicht langs de lage muurtjes, die hen moeten behoeden voor een val op de rotsen, tientallen meters onder ons, vaders grijpen hun zoon bij een arm, moeders schreeuwen naar hun dochters dat ze niet te ver over de reling moeten hangen. Je kunt maar zo je evenwicht verliezen.

In de verte zie ik het Chateau d’If, een stenen burcht met onneembare torens en vanaf de Middeleeuwen een gevangenis, beroemd geworden door Alexandre Dumas die er zijn Graaf van Monte Christo situeerde. Daar beraamde Edmond Dantes, in jarenlange gevangenschap, zijn ultieme wraak. Op de terrassen van de oude haven, aan de andere kant, schreef Simone de Beauvoir haar brieven aan Sartre. Hier kreeg ze haar eerste baan, als docent aan een middelbare school, met leerlingen aan wie ze haar talent niet wilde verspillen, snakkend naar haar zielsverwant die in Parijs was gebleven. Dat schrijft ze althans in haar autobiografie. Waar of niet waar, je weet het nooit. En tenslotte stel ik me voor hoe, over de zee, recht op het fort af, een tsunami komt aanrollen, precies zoals de Franse auteur Jean Echenoz beschrijft in een van zijn romans, hij laat een enorme golf niet alleen de haven maar de hele stad wegvagen.

Schrijvers zijn obsessieve geesten, schrijft Palmen (22), ze verzamelen informatie, brengen alles onder in een ‘verborgen netwerk’, verbinden de ene met de andere anekdote en ‘verlenen haar zo een betekenis waar niemand op verdacht is’ . Schrijvers kunnen schitterende dingen voortbrengen, maar ze kunnen die obsessieve geest ook inzetten ‘voor het kwade’. De schrijver is gevaarlijk, hij kan elke vermomming, iedere gedaante aannemen, ongrijpbaar worden, de lezer volstrekt op het verkeerde been zetten. Fictie is zo laat Palmen een van haar personages zeggen, een excuusbrief voor het kwaad.  Schrijvers – of het nu Alexandre Dumas is, Simone de Beauvoir, Jean Echenoz of Connie Palmen –  liegen aan een stuk door, en zelfs, ‘met een satanisch plezier’. 66 Literatuur heeft een demonische aard, ze liegt en bedriegt, 224, verfraait en verdicht en toch overtreft ze in al haar leugenachtigheid de werkelijkheid in waarheidsgehalte.

Daarover, over dit geheim van het schrijverschap, gaat Lucifer. Een roman brengt je daar waar feitelijke verwoording tekort schiet, zei Hella S. Haasse. Er gebeurt iets waardoor je zicht op de werkelijkheid verruimd wordt. Je ervaart iets dat niet tot de huis-tuin-en-keuken werkelijkheid behoort. Literatuur, zei ze, impliceert indirect datgene wat niet beschreven kan worden. Dat geldt voor Lucifer, ook negen jaar na verschijning, ook voor wie met de grachtengordel van toen niets te maken heeft. En waarschijnlijk ook nog over 50 jaar.

Weer thuis in Amsterdam fiets ik langs Arti, door het raam zie ik de tafel waaraan de langst levende leden van de herenclub nog steeds iedere week plaatsnemen. Zonder vrouwen. Een relict uit een voorbije tijd, een kleurrijke  voetnoot in de Amsterdamse geschiedenis, vereeuwigd in Lucifer, een detective op de vierkante millimeter, een minuscuul panorama van de verbeelding, een Amsterdamse caleidoscoop van de verloren tijd.

http://www.writersunlimited.nl/productie/nrc-leesclub-live-lucifer-van-connie-palmen

Over Het voorgevoel van Emmanuel Bove

De kunst van het verdwijnen – het is een populair thema in de letteren. Van Nathaniel Hawthorne tot Patrick Modiano, van Niña Weijers tot Robert Welagen, steeds wordt het onderwerp opnieuw onderzocht en gefileerd. Waarom dringt het verlangen te verdwijnen zich van tijd tot tijd op in een mensenleven? Wat brengt iemand ertoe daadwerkelijk de stap te zetten? Lees meer

Over Gezichten van Mohammed Choukri

Mijn gezicht is de spiegel van mijn magische dromen, schrijft Mohamed Choukri (1935-2003) op de laatste bladzijde van Gezichten. Dan heb je al een hele portrettengalerij aan je voorbij zien trekken. Hammadi de gokker bijvoorbeeld, die als enige doel in zijn leven zijn trots als eeuwige overwinnaar wil bevredigen. Uiteindelijk creëert hij een alter ego, ‘de denkbeeldige gokker’, en dan bestelt hij ‘twee biertjes of een fles wijn met twee glazen: één glas voor hem en één voor zijn ingebeelde tegenstander.’ Als hij wint verdeelt hij zijn geld onder de kroeglopers.

Lees meer

33 dagen op de vlucht, Léon Werth

Vluchtelingen, nomaden, asielzoekers – woorden van nu, die bijna 100 jaar geleden al veelvuldig werden opgeschreven door de onbekende Franse schrijver Léon Werth. Op 11 juni 1940 verliet Werth huis en haard in Parijs, met zijn vrouw en een vriendin van zijn vrouw. Ze gingen per automobiel naar hun huis in St. Amour, ten zuidoosten van Lyon. Normaliter een paar uur rijden. Maar de trip die ze toen maakten duurde 33 dagen, 33 jours luidt dan ook de titel van het Franse, recent heruitgegeven boekje, dat momenteel in alle Parijse boekhandels ligt.

Het zijn de dagen van de uittocht uit Parijs, de Duitsers rukken op en dreigen Parijs aan te vallen en binnen te trekken, waarop de bevolking vlucht, met zoveel mogelijk van hun hebben en houden hoog opgeladen op hun auto’s, anderen te voet of te fiets. De wegen raken overvol, de benzine raakt op, de reizigers stranden en raken oververhit. Iedereen klampt de plattelandsbevolking aan, vraagt om benzine, water, eten en onderdak. De berichtgeving over de oorlog blijft eerst uit, sijpelt daarna langzaam door, iedereen wil naar de ‘zone libre’.

Werth observeert, net als Irène Némirovsky ongeveer tegelijkertijd moet hebben gedaan, wat er gebeurt in de stilte voor de storm, als de Duitsers nog met vreemde, onwennige blik worden bekeken. Ze vragen om water, nemen een baby op de arm en schrijven brieven aan hun Duitse liefjes. Veel Fransen denken dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen, dat alles in no time over is, anderen pappen aan met degenen in wie ze hun toekomstige overheersers zien. Het is dat vacuüm dat Léon Werth beschrijft als hij eenmaal, na 33 dagen, zijn huis in St. Amour bereikt heeft. Een mooi, precies verhaal over een eerdere stroom vluchtelingen in onze geschiedenis. Werth geeft het verhaal mee aan zijn vriend Saint-Exupéry, die ervan onder de indruk is en belooft dat hij het in New York zal laten uitgeven. Daarna volgt er een lange stilte. Pas in 1992 verschijnt het bij Viviane Hamy.

Rosa Montero: biografische schets en zelfportret ineen

Het is een van die lange titels die eigenlijk teveel woorden bevatten, maar je toch bij blijven: Het absurde idee je nooit meer te zien, heet het recente boek van Rosa Montero. Een van Spanjes bekendste schrijfsters en journalistes verloor een paar jaar geleden de man met wie ze het grootste deel van haar leven doorbracht. Een vriendin stuurde haar de dagboekaantekeningen van Marie Curie, bijgehouden in het eerste jaar na de dood van haar man Pierre. Wat de Nobelprijswinnares meemaakte spiegelt de ervaringen van Montero zelf, ze gaan in dialoog, gevoelens worden vergeleken, herinneringen gedeeld, overtuigingen tegen het licht gehouden. Meer dan over haar eigen verlies en verdriet, beschouwt Montero het leven van Marie Curie, een eigenzinnige en sterke vrouw, die het op moest nemen tegen alle vooroordelen die er in haar tijd tegen de vrouw bestonden. Maar ze meandert er ook omheen, haalt er andere vrouwelijke voorbeelden bij en kan fel uithalen naar vrouwonvriendelijke zaken die haar niet zinnen. Voor alles is Het absurde idee een fascinerende reis door de geest en leven van een van de weinige vrouwelijke Nobelprijskandidaten, afgewisseld met de gedachten van een zelfbewuste hedendaagse denker, die niets voor lief neemt.

Op zondag 21 februari, om 16 uur gaat Rosa Montero in gesprek met Anne Enquist, in de OBA, Amsterdam. Moderator: Margot Dijkgraaf

Zie ook:

http://www.oba.nl/actueel/writers-serie-talkshows-met-Europese-schrijvers.html

 

‘Vertrokken’ van Henri Coulonges: hoe onschuldig kun je zijn?

De twaalfjarige Johanna en haar vriendinnetje Hella zitten in het circus op het moment dat het eerste luchtalarm afgaat. Ze zien lichtbollen naar beneden vallen, boven de Hofkirche, de Opera en het Japanse Paleis, voorbode van het bommentapijt dat binnen een etmaal de hele oude binnenstad van Dresden zou vernietigen. ‘Hoe kunnen ze zoiets doen op een feestavond?, mompelde Johanna, die zich niet over haar teleurstelling heen kon zetten.’

Dit zinnetje is illustratief voor de invalshoek die Coulonges heeft gekozen voor zijn roman L’adieu à la femme sauvage uit 1979, nu als Vertrokken in het Nederlands vertaald: we bekijken de wereld en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog door de ogen van een jong Duits meisje, dat geen enkele notie heeft van wat er gaande is. Ze weet nog net wie Hitler is, maar verder heeft ze geen weet van het hoe en waarom van de oorlog, vluchtelingen, wreedheden of wat dan ook. Alles komt voor haar uit de lucht vallen. En dat is nogal wat: haar hele leven verandert die nacht van het bombardement op Dresden, al haar zekerheden verdwijnen, alles stort in. De meisjes blijven niet in de schuilkelder waar de bezoekers van het circus hun toevlucht hebben genomen. Ze steken de Elbe over, terug naar de oude stad, wanhopig onderweg naar huis, waar ze in de hel van bombardementen, oplaaiende vuurhaarden en instortende gebouwen belanden. De beelden die Coulonges oproept zijn indrukwekkend en levensecht, je maakt de ondergang van de barokstad aan levenden lijve mee. De schok is groot, de stad zou toch niet gebombardeerd worden, ‘omdat er zich kunstwerken van onschatbare waarde in bevonden?’ Hella sterft onder een ineenstortend glazen dak ‘dat plotseling vloeibaar werd en begon te stromen in sierlijke stralen die waren gevat in lange, gloeiend hete, donkerrode spectraallijnen’, ‘een waterval van ineenstortend glas’. Uiteindelijk bereikt Johanna haar ouderlijk huis. Ze treft er een dood zusje aan en een apatische moeder, met starre en lege ogen, in een zwaar beschadigd huis. Dat moment grijpt Coulonges aan om ons wat meer te vertellen over de familierelaties, over de hechte band tussen Johanna’s moeder en haar zusje, over haar overleden vader die archeoloog was en met wie ze een hechtere band had. Johanna realiseert zich dat haar moeder in choc is, getraumatiseerd en dat de rollen voortaan omgekeerd zijn: zij is verantwoordelijk voor haar moeder, zij moet hen beiden in veiligheid brengen.

Stap voor stap laat Coulonges ons zien hoe de rustige wereld van een beschermd opgevoed Duits meisje opgaat in rook en chaos. Tijd en plaats, heden en verleden krijgen een andere dimensie. Overleven wordt het parool, de waanzin slaat toe.

Johanna zoekt haar toevlucht op een boerderij van de leider van een jongenskoor die ze op haar helse tocht heeft ontmoet en haar zijn adres heeft gegeven. Hij blijkt haar moeder van vroeger te kennen. De verwikkelingen volgen elkaar in snel tempo op: de herinnering aan de oude liefdesgeschiedenis, de mishandeling van de moeder door passerende Russische soldaten, de reis naar Praag waar zij in een verpleegtehuis wordt opgenomen, het verblijf bij een oude vriend van Johanna’s vader, tot aan de apotheose van geweld en wraak waarin alles eindigt.

Het boek heeft vaart, is beeldend geschreven en bij tijd en wijle spannend. Maar is het meer dan dat? Illustreert Coulonges werkelijk ‘het controversiële thema van de collectieve schuld van de nazi’s’, zoals de achterflap ons belooft? Zijn hoofdpersoon is een onbeschreven blad, de onschuld zelve. Een leeftijdsgenootje legt haar uit dat ‘Hitler joden haat’, dat ‘een kamp een door de SS bewaakt terrein is’, dat ‘die mensen daar in Tsjecho-Slowakije, Polen, Rusland en Frankrijk echt niet op (ons) zaten te wachten’. De vriend van haar vader bij wie ze in Praag onderdak krijgt, moet haar vertellen dat Tsjecho-Slowakije door Duitsland is aangevallen: ‘Maar ik dacht dat we gevraagd waren,’ antwoordt ze, ‘zo werd het ons voorgesteld, we waren als overwinnaars binnengehaald en wij geloofden dat natuurlijk. Wij dachten dat de mensen van ons hielden.’ Hij stelt haar gerust:’Je kon het niet weten. Jullie zijn in onwetendheid gelaten’.

Op geen enkel moment schetst Coulonges de context van zijn verhaal, Hitlers agressie, de internationale situatie of de voortgang van de oorlog. Het plotselinge opduiken van ‘deserteurs van Vlasov’ of de wraakacties van de inwoners in Praag tegen de al dan niet collaborerende Duitsers zijn voor Johanna dan ook onbegrijpelijk. Diepgaander terzijdes blijven achterwege, vrijwel alle personages zijn goed of slecht. Daardoor wordt de interessantste morele vraag, die naar de grijstinten, niet gesteld. Uiteindelijk wordt het consequent volgehouden kindperspectief onwaarschijnlijk en zelfs hinderlijk. Hoe onschuldig kun je zijn en, vooral, blijven?

Onwillekeurig vergelijk je het klassiek chronologisch vertelde verhaal van Coulonges, uit 1979, met die andere twee beroemde romans over het bombardement op Dresden, Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch uit 1959 en Slachthuis 5 van Kurt Vonnegut, uit 1969. Beide romans kennen een ingewikkelder compositie en een volstrekt ander perspectief. In deze boeken wordt de chaos en de waanzin van de oorlog weerspiegeld in de vorm die noch bij de een, noch bij de ander klassiek narratief is. Met deze grote romans kan Vertrokken zich niet meten. Wat je bijblijft is vooral het eerste deel waarin Coulonges met meesterhand de verschrikking van het bombardement op je netvlies zet.

Henri Coulonges: Vertrokken. Vertaald door Geertrui Marks en Lia Tuijtelaars. Nieuw Amsterdam Uitgevers. 447 blz. € 24,95

Les Cowboys van Thomas Bidegain

Vanaf donderdag draait Les Cowboys in de bioscoop in Nederland, vanaf morgen kan het Franse publiek de film gaan zien.  De Fransman Thomas Bidegain tekent met Les Cowboys zijn debuut als regisseur. Voordien werkte hij, als scenarioschrijver, meer dan tien jaar samen met filmmaker Jacques Audiard. Samen maakten ze bijvoorbeeld Un prophète, De rouille et d’os en Dheepan.

Les Cowboys is een prachtige, geweldig geacteerde, intrigerende film die niet actueler kon zijn. In een Frans dorpje, wiens inwoners ervan houden zich bij tijd en wijle als cowboy uit te dossen en feest te vieren, verdwijnt een jong meisje, Kelly, spoorloos. We zien haar, in het begin van de film, dansen met haar vader (François Damien), die van onder zijn cowboyhoed, trots op haar neerkijkt. Ze verdwijnt uit beeld, bijna uit de film en komt pas helemaal aan het eind nog even terug. Het meisje blijkt vertrokken met haar geradicaliseerde moslimvriend, van wiens bestaan haar ouders niet op de hoogte waren. Ook met haar vriendinnen bleek ze al tijden nauwelijks meer contact te hebben.

Het eerste deel van de film draait om de vader, die op zoek gaat naar zijn dochter, in de overtuiging dat ze ontvoerd is, of gehersenspoeld. Zijn wanhoop, zijn angst, zijn eindeloze doorzettingsvermogen tot aan zijn dood, gaan door merg en been. Haar moeder kan er beter mee uit de voeten. In het tweede deel van de film verschuift het perspectief naar de zoon, de jongere broer van Kelly, schitterend gespeeld door Finnegan Oldfield. Hij is zwijgzaam maar net zo onverzettelijk als zijn vader, onderneemt reizen naar het Midden-Oosten, ontmoet een handelaar in dubieuze zaken (mooie rol van John C. Reilly) en zoekt net zolang door totdat hij ieder spoor van zijn zus heeft afgevinkt.

Bij zijn bezoek aan Amsterdam, ter gelegenheid van de première van Les Cowboys, raakte Thomas Bidegain niet over zijn film uitgepraat, hoewel hij al weken de wereld rondreist om erover te vertellen. Ja, de film pakt een heel actueel onderwerp bij de kop, maar hij had het idee al vier jaar geleden, toen de vluchtelingen uit Oost-Europa een hot item waren. Hij hield altijd al van westerns en in zijn film heeft hij de traditionele rol van de indianen vervangen door die van djihadisten. En inderdaad, het gaat niet specifiek over een jong meisje dat er vandoor gaat met een jihadist, maar in bredere zin over hoe het voelt als je kind opgroeit en zijn of haar eigen leven gaat leiden – dat is een pijnlijk proces. Bidegain werpt en passant een liefdevolle blik op zijn zoon, die momenteel in Nederland, aan de Rietveldakademie studeert.