Robespierre op het ijs. Over IJsmoord van Fred Vargas.

Robespierre – de Franse staatsman en motor achter de periode van Terreur, die zoveel tijdgenoten onder de guillotine liet belanden, blijft prominent in de Franse literatuur aanwezig. Een paar jaar geleden wijdde Pierre Michon op zijn eigen, intieme wijze een portret aan de elf leden van het Grand Comité de Salut public die tussen april 1793 en juli 1794 in Frankrijk een waar schrikbewind voerden. Les Onze heette zijn boek, De elf, naar de elf mannen die onder die naam de geschiedenis ingingen: Billaud, Carnot, Prieur, Prieur, Couthon, Robespierre, Collot, Barère, Lindet, Saint-Just, Saint-André.

Nu heeft ook de Franse thrillerschrijfster Fred Vargas die periode gedetailleerd bestudeerd. Een groter contrast met Michons roman is niet denkbaar. Waar Michon de periode oproept als de stijlpointillist die hij is, maakt Vargas Robespierre en zijn collega’s onderdeel van een hedendaagse superspannende seriemoord. Vargas haalt de geschiedenis van het Schrikbewind naar het heden en brengt een gezelschap van afstammelingen en navolgers van Robespierre en zijn vrienden samen. Mensen wier voorouders vermoord zijn door de beulen, mensen die afstammen van de heersers van toen of juist van de slachtoffers. Met honderden tegelijk komen ze samen, gekleed in de kostuums van toen en herhalen, woord voor woord, de redevoeringen zoals ze aan het eind van de achttiende eeuw uitgesproken zijn. Het lijkt een spel, een tijdverdrijf voor gegoeden en voor degenen die een passie hebben voor de geschiedenis. Maar het is bloedserieus, het gaat om leven en dood, nog steeds.

Vargas sympathieke commissaris Adamsberg belandt niet meteen in dat kostuumdrama. Eerst wordt hij geconfronteerd met een paar zelfmoorden die geen zelfmoorden blijken te zijn. Steeds laat de moordenaar, bijna onopgemerkt, een vreemd teken achter. Een schetst van een vreemd soort guillotine? De slachtoffers blijken elkaar te hebben gekend, allemaal zijn ze ooit naar IJsland gegaan, allemaal waren ze op een vervloekt eiland, waar ze veertien dagen in de mist, zonder eten en drinken, vast hebben gezeten en waar twee mensen van de kou om zijn gekomen. De eerste van die groep, een vrouw, heeft nu op haar sterfbed de waarheid willen onthullen, waarmee ze haar onvrijwillige dood nog sneller over zich afriep. Een voor een worden de andere leden van de Ijslandreizigers vermoord.

Het is typisch voor de literaire kwaliteit van Vargas dat ze in haar thriller meerdere lagen aanbrengt. Niet voor niets is ze archeoloog en historicus en het graven en speuren in lagen – letterlijk in de aarde, maar ook in de tijd –  vind je dan ook in al haar werk terug.

Vargas blijft trouw aan het team dat ze eerder in het leven riep, en dat de lezer inmiddels zo’n beetje kent. Voor het fenomenale geheugen schiep ze inspecteur Danglard, haar enige vrouwelijke detective is een kolossale quasi-manspersoon, een andere collega lijdt aan een slaapsyndroom waardoor hij om de drie uur een dutje moet doen. De dynamiek in het team is net zo goed onderdeel van het boek als het voortschrijdend en altijd twijfelend inzicht van Adamsberg in het hoe en wat van de moorden. Als je een ding bijblijft van deze heerlijke thriller is het het inzicht dat werkelijke passie, menselijke pijn en rancune niet verjaren, hoeveel eeuwen er ook tussen zitten.