Prix Goncourt 2013 voor Au revoir là-haut van Pierre Lemaitre

Au revoir là-haut van Pierre Lemaitre (1951) is de winnaar van de prix Goncourt 2013. 
De auteur, die tot nu toe vooral thrillers schreef, schreefeen stevig oorlogs- en avonturenboek met een happy end. Aan de hand van het lot van twee soldaten laat Lemaitre zien dat Frankrijk vlak na de oorlog geen idee had hoe het met zijn ex-soldaten moest omgaan – noch de levende noch de dode. Het is een verhaal over fraude en bedrog en over overleven in een maatschappij die niet terug wil kijken naar doorstane misère. Een roman waarin een tekenaar een hoofdpersoon is, net als bij Alexis Jenni, de Goncourtwinnaar van drie jaar geleden. Blijkbaar gaan tekenaars en oorlog goed samen in de literatuur. Bij Lemaitre zijn de goeden goed en blijven de slechten slecht, hij bespaart de lezer al te veel grijstinten en moeilijke morele dilemma’s. Het is de doortrapte, carrièrebeluste verrader die ook nog het mooie meisje weet te trouwen, versus de domme loseruit de goot maar met het gouden hart. Een boek, kortom, dat lekker leest en niet al te veel vragen stelt, goed gemaakt amusement.



Het oorlogsthema is een van de trends in de Franstalige literatuur van nu. Op de shortlist van de Goncourt stond, in die geest, ook Arden, van debutant Frédéric Verger (1959). Net als Jenni zondagsschrijver en docent in een banlieue, stuurde hij zijn manuscript naar Gallimard, dat prompt werd uitgegeven en uit het niets op de shortlist belandde. Ardenis de naam van een luxueus hotel op een landgoed in het denkbeeldige Centraal-Europese staatje Marsovia. De hoteleigenaar en zijn vriend, een joodse kleermaker, componeren er de ene na de andere operette, maar laten ze onvoltooid. Het boek, zonder hoofdstukindeling en zonder lucht in de vormgeving, is een aaneenschakeling van bizarre personages en operetteachtige verhalen, tegen de achtergrond van een door de nazi’s bedreigd, romantisch sprookjeskasteel. Een groteske uitvergroting van Alain-Fourniers Grand Meaulnes, zou je kunnen zeggen, een barokke suikertaart met zoveel zoetige tierlantijnen, dat het glazuur van je geestelijke tanden springt.
De rentrée littéraire is dit jaar anders dan anders. Er is geen rumoer, zelfs niet rond de prix Goncourt. Je hoort geen beschuldigingen van plagiaat, er wordt niet met modder gegooid, er zijn geen berichten over vriendjespolitiek. Zelfs het door weekblad Nouvel Observateur opgeworpen debatje (Dienen literaire prijzen eigenlijk nog een ander doel dan het commerciële?) bloedde snel dood.
Wat er dit najaar niet gebeurt is interessanter dan wat er wel gebeurt. Geen enkele schrijver uit de Afrikaanse francophonie gooit bijvoorbeeld hoge ogen bij de selectierondes voor de Goncourt. Een paar jaar geleden waren het nog de auteurs uit  Franstalig Afrika die, volgens critici, de Franse literatuur nieuw leven inbliezen, alom werd gesteld dat alleen zij de literatuur in l’hexagone van haar aderverkalking konden afhelpen. Inmiddels heeft die zichzelf blijkbaar gedotterd: zelfs La saison de l’ombre, de geëngageerde roman van Léonora Miano (1973, Kameroen) over ontvoeringen en slavenhandel in de Sahara, werd door de Goncourtjury niet genomineerd.  
Ook Les Renards pâles, de spraakmakende roman van Yannick Haenel (1967), waarin de verenigde daklozen, in de voetsporen van Mei ’68 de revolutie in gang zetten, kwam niet op de lijst. Wie staan er dan wel op de shortlist? Op dinsdag 29 oktober werd bekend wie van de negen geselecteerden uit de tweede ronde tot de uiteindelijke kanshebbers behoren: drie dikke pillen (567, 493 en 478 bladzijden) en één dunnetje (170 pagina’s); drie klassieke verhalenvertellers en één superieure stylist; twee oorlogsromans, twee over de liefde; één debutant en drie ervaren auteurs.
Op de shortlist zijn twee van de drie belangrijkste trends in de hedendaagse Franse literatuur terug te zien. In de eerste plaats is, zoals we al zagen, de oorlog als thema helemaal terug in de Franse letteren. De afgelopen jaren werden de Tweede Wereldoorlogtitels van Laurent Binet, Jonathan Littell en Alexis Jenni absolute bestsellers. De Goncourtwinnaar van vorig jaar, Jérôme Ferrari, nam de Franse koloniale oorlogen bij de kop. Bovendien lijkt het taboe op de literaire verwerking van de Algerijnse  onafhankelijkheidsoorlog langzamerhand verdwenen (zie bijvoorbeeld het succes van Over mannen van Laurent Mauvignier).
De tweede trend in de Franstalige literatuur van nu is de ‘amerikanisering’ ervan. Alle misprijzende uitingen over de huidige Amerikaanse literatuur uit de kringen rond de Nobelprijs ten spijt, is die in Frankrijk enorm populair, zowel bij de kritiek als bij de gewone lezer. Geen literair tijdschrift dat de afgelopen tijd geen speciale bijlage heeft gemaakt over Amerikaanse topauteurs, geen uitgeverij die geen goedlopende Amerikaan in zijn fonds heeft. Dat de Zwitser Joël Dicker, voor zijn roman La verité sur l’affaire Harry Québert (die binnenkort ook in het Nederlands verschijnt) goed naar Philip Roth heeft gekeken, legde hem dan ook geen windeieren. Dankzij zijn prix Goncourt des lycéens verkocht zijn boek bijna even goed als de echte Goncourt. 
Een flink aantal auteurs van deze rentrée stuurt zijn hoofdpersoon dan ook naar de VS. Zo ook Karine Tuil in haar genomineerde roman L’invention de nos vies. Haar negende, op de huid van de tijd geschreven roman, speelt zich voor een groot deel af in New York. Wat doe je als je bij sollicitaties steeds maar l’arabe wordt neergezet en afgewezen? Je maakt van Samir Sam, er wordt voortaan gedacht dat je joods bent en de deuren van gr
ote Amerikaanse advocatenkantoren gaan voor je open. Maar de rest van je leven is wel op een leugen gebaseerd. Hoe uitsluiting werkt, hoe discriminatie voelt – dat laat Tuil zien in haar uitstekend geschreven, actuele roman. De enige vrouw op de shortlist creëert ook een intrigerend vrouwelijk personage, de spil in een liefdesdriehoek, die zich van slachtoffer ontwikkelt tot een vrouw die in vrijheid haar keuzes maakt.
De derde trend in de Franse rentrée, tenslotte, valt niet specifiek uit de shortlist af te leiden, maar is verder alom aanwezig. Uitgaan van een fait divers, een wetenschappelijke ontdekking en die met journalistieke, sociologische of biografische elementen verwerken in een roman – dat doen veel auteurs. Dit jaar is Laurent Seksik met zijn boek over Edouard Einstein (de zoon van), die de shortlist net niet haalde, daar een voorbeeld van.
De vierde genomineerde auteur onttrekt zich aan recente trends en behoort bij de stal van uitgeverij Minuit. Zo je tegenwoordig nog ergens van een verwante groep auteurs kunt spreken, dan bij dit uitgevershuis waar ook Jean Echenoz, Patrick Deville en Laurent Mauvignier hun werk uitgeven. Het zijn stylisten en minimalisten, geen vertellers van de grote greep. Toussaint (Brussel, 1957) bouwt al jaren aan een eigenzinnig oeuvre in een uit duizenden te herkennen stijl. De auteur maakt al zo lang deel uit van de Franse literatuur dat alleen de Belgen, nu hij genomineerd is voor de prix Goncourt, zich nog realiseren dat hij uit Brussel komt. Nue is zijn vierde boek over de enigmatische modeontwerpster Marie Madeleine Marguerite de Montalte, van wie de verteller hartstochtelijk houdt en die hij volgt van Tokyo naar Parijs en Elba en weer terug. Toussaint is ook filmmaker, scenarioschrijver en fotograaf en dat zie je in zijn literaire werk. Zijn roman opent hilarisch, met de presentatie van Marie’s nieuwe spectaculaire modecreaties. Apotheose is een jurk van honing, inclusief bijen, die de mannequin in de zoete slipstream volgen. Heel Toussaints vocabulaire, al zijn beelden zijn gericht op het oproepen van deze krankzinnige scène die tegelijkertijd van een pure schoonheid is. Maar ook het slapstickachtige beeld van verteller, met wie Marie heeft gebroken, boven op het glazen dak van de futuristische expositieruimte in Tokyo, zich voorover buigend, om een glimp van haar te kunnen opvangen, blijft op je netvlies als een een minimalistische, still uit een zwart-wit film.
Net als in Toussaints eerdere werk is alles in deze roman betekenisvol donker en nat. Er zijn zoute tranen, er is bluswater, zeewater, en vooral veel hemelwater. De liefde van de verteller voor Marie komt voort uit haar ‘disposition oceanique’, de manier waarop ze zich vrij, ‘alsof ze naakt is’, in de oceanische wereld beweegt, altijd gevolgd door wezens wier  ‘ogen haar verrrukt volgen’, die als ‘opgewonden visjes achter haar aan zwemmen’. In die zin is Toussaint trouw gebleven aan het motief uit zijn allereerste roman uit 1985, waarin de verteller zich voorgoed in zijn bad installeert. Toussaints werk is echter allerminst waterig of druilerig, het is geestig en vaak op het burleske af, de auteur is een kunstenaar van het woord én van het beeld. De plot van zijn romans is vaak in één zin samen te vatten, maar waar het écht om gaat – hoe de ander te bereiken, het eeuwige misverstand tussen man en vrouw – wordt slechts omcirkeld en niet in woorden gevat – het kenmerk van echt grote literatuur.
Met zijn superieure minimalistische stijl, waarin geen zin overbodig is en alle psychologie suggestie, staat Toussaint radicaal tegenover Lemaitre, Tuil en vooral Verger.
Lemaitre werd de winnaar – wellicht niet verwonderlijk  nu Frankrijk zich opmaakt voor een grootse herdenking van La Grande Guerre, de Eerste Wereldoorlog.
Pierre Lemaitre, Au revoir là-haut, Albin Michel, 567 blz, € 22,50
Jean-Philippe Toussaint, Nue, Minuit, 170 blz, € 14,50
Karine Tuil, L’invention de nos vies, Grasset, 493 blz, € 24,50
Frédéric Verger, Arden, Gallimard, 478 blz, € 21,50