Caprice de la reine, de nieuwe Echenoz – vingeroefeningen en toonladders

Vingeroefeningen, toonladders en een enkele ouverture – zo zou je het recente boek van Jean Echenoz kunnen karakteriseren. Zeven korte teksten, geschreven voor uiteenlopende gelegenheden en grotendeels al eerder gepubliceerd in tijdschriften voor een wat kleiner publiek. Verhalen geschreven voor musea, soms gerelateerd aan muziek of toneel. Stuk voor stuk onmiskenbaar Echenoz: precieze beschrijvingen van landschappen of straten, hilarische quasi-achteloze tussenzinnetjes, droge humor.
Caprice de la reine bijvoorbeeld, de titel van de bundel, komt uit de laatste zin van een beschrijving van een landschap. Heuvels, grazende koeien, terrasbouw, een boerderij, een ravijn. Er is behalve de beschrijvende, geen enkele verhaallijn terug te vinden. Behalve in de laatste alinea, nee, in de laatste zin. Dan verschuift de focus naar een mieren traject: de werkmieren stoppen af en toe even als ze elkaar tegenkomen. Zou het zijn om de laatste roddels uit te wisselen over de ‘caprices de la reine’?
Twintig vrouwen in het jardin du Luxembourg, in de richting van de wijzers van de klok – een lange titel voor een tekst van een paar pagina’s. Maar hij dekt de lading, het is niet meer en niet minder dan dat: van Sainte Bathilde tot Sainte Clothilde worden ze alle 20 beschreven, de vrouwen die een beeld kregen in de tuinen van het jardin du Luxembourg in Parijs. Hoe is hun haardracht, wat hebben ze in hun hand, hoe is hun gezichtsuitdrukking. Een oefening in het zo kort mogelijk beschrijven van een beeld. Een reeks die meer is dan de som der delen. Een tekst die je met vragen achterlaat. Waarom? En nu?
Maar Echenoz geeft ons ook een inkijkje in zijn werkwijze. Die indruk krijg je althans, al weet je het nooit bij Echenoz. In Trois sandwichs au Bourget, gaat de verteller met de RER naar Bourget, een buitenwijk. Criminaliteit, rotzooi, gesloten fabrieksterreinen, groepjes Noord- Afrikaanse jongens, dreiging, kleffe broodjes. Waarom gaat hij naar Bourget? ‘Pour des raison strop longs à expliquer’. We krijgen het niet te horen: heeft het te maken met de 100 parapluies die bij Eric Satie werden aangetroffen na zijn dood? Hij gaat er nog een keer heen, ziet steeds meer, bezoekt het kerkhof. Opengebroken graven, de dreiging keert terug. Wellicht lezen we het hoe en waarom terug in een volgende roman.
Het meest ‘affe’, volwassen Echenozverhaal in deze bundel is Génie civil, over een ingénieur die zijn hele werkzame leven bruggen heeft gebouwd. Na de dood van zijn vrouw beperkt hij zich ertoe bruggen te bezoeken en in kaart te brengen. Hij reist, alleen, de hele wereld over. De geschiedenis van een brug – in Frankrijk is het Maylis de Kerangal die met haar boek Naissance d’un pont de ene na de andere prijs in de wacht sleept. Ook zij bewaart afstand, heeft die documentaire blik, kijkt meer naar de techniek, de machine, de manier waarop de constructie in zijn werk gaat, dan naar de psychologie van de personages. Bij deze auteurs lijkt de machine het van de mens te hebben gewonnen: het mechaniek daagt hen meer uit dan de menselijke geest.
Het einde van Génie civial is uitermate geestig, droog als de beste Italiaanse witte wijn, Echenoz op zijn best. Het levensverhaal van deze Gluck sluit naadloos aan bij zijn eerder verschenen trilogie over Ravel, de Tsjechische hardloper Zatopek en de Amerikaanse uitvinder Tesla. Het understatement van Echenoz, zijn humor en zijn particuliere manier van naar de wereld kijken – je vindt ze allemaal terug in deze vingeroefeningen en toonladders.

Jean Echenoz: Caprice de la reine. Editions de Minuit.