Een ode aan Marianne

Een ode aan Marianne. Zo zou je het boek van Jean-Louis Debré en Valérie Bochenek kunnen karakteriseren. Marianne herinnert aan de Franse revolutie en de strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap, de waarden waarop de Republiek is gegrondvest. Sinds Eugène Delacroix haar zwaaiend met de vlag, met ontblote borst afbeeldde in zijn beroemde schilderij La liberté guidant le peuple is ze, als strijdbare vrouw, vaak door kunstenaars verbeeld en bezongen. Een borstbeeld van haar is in ieder Frans stadhuis te vinden. Toen onlangs de nieuwe nationale postzegel werd gepresenteerd met een gemoderniseerde Marianne-versie, die zo uit een stripverhaal lijkt te zijn weggelopen, bleek nog eens hoe na ze de Fransen aan het hart ligt. François Hollande presenteerde de grootogige blonde schone met enorme mascarawimpers en een uitnodigend handgebaar en prees haar aan als hét voorbeeld voor de jeugd, de toekomst van de natie. Een van de ontwerpers, Olivier Ciappa, twitterde na de presentatie dat hij zijn Marianne had gemodelleerd naar Inna Shevchenko, oprichtster van de Oekraïense protestgroep FEMEN, bekend van haar topless demonstraties. Heel conservatief Frankrijk stond onmiddelijk op zijn achterste benen – voorbeeld voor de jeugd!? – en riep op tot boycot van de postzegel. Zo’n Marianne wilden ze niet.



De Mariannes van Debré en Bochenek zijn échte Mariannes, vrouwen van vlees en bloed, die bij het grote publiek vrijwel onbekend zijn, vrouwen die hebben gevochten voor kiesrecht, voor een onafhankelijke juridische positie voor de vrouw, voor een opleiding tot arts, voor kamerlidmaatschap, voor vrijheid van meningsuiting. Het zijn vrouwen die belangrijk zijn geweest voor ‘het smeden van de nationale en republikeinse identiteit’ van Frankrijk, een gedurfde formulering, want over wat nu precies die identiteit inhoudt bestaat in Frankrijk ook al enige tijd geen overeenstemming meer. Vrouwen die hun nek hebben uitgestoken, die hebben geknokt om hun ideaal te verwezenlijken – dat is de rode draad in dit boek. De eerste op de tijdlijn, uit de tweede helft van de achttiende eeuw, strijdt voor rechtsgelijkheid tussen mannen en vrouwen. Maar Olympe de Gouges, de ‘rode amazone’, vecht ook voor opvanghuizen voor bejaarden en wezen, voor de afschaffing van de slavernij, voor een belasting op luxe. Ze bekritiseert de kerk, schrijft het ene pamflet na het andere en behoort tot het slag vrouwen dat mannen angst inboezemt, een ‘hysterica’. Als ze een referendum voorstelt om de Fransen te vragen aan welke rechtsvorm ze de voorkeur geven, vindt Robespierre het genoeg. Op 3 november 1793 wordt ze onthoofd.
Dat lot blijft de meeste vrouwen in dit boek bespaard. Fikse tegenwind krijgen ze allemaal. Het is hilarisch zo achter elkaar opgesomd te krijgen wat de man in de loop der tijd heeft gedaan om de vrouwelijke ambitie te beteugelen. Neem het verhaal van Julie-Victoire Daubié, de eerste vrouw aan wie het recht werd verleendom eindexamen te doen, maar geen officieel document kreeg ‘om het ministerie niet voor gek te laten staan’. Of Madeleine Brès (1842-1921), dochter van een wagenmaker, die op haar vijftiende wordt uitgehuwelijkt, maar dolgraag arts wil worden. Na haar eindexamen wil ze zich inschrijven bij de medicijnenfaculteit – ongekend voor die tijd. Het voltallige kabinet buigt zich over haar vraag. Het tijdschrift voor artsen, Gazette des hôpitaux, is tegen: ‘Om van een vrouw een arts te maken, moeten we haar haar gevoeligheid, verlegenheid, haar schaamte afnemen en haar harden door haar de meest vreselijke dingen te laten zien. Als een vrouw daar eenmaal doorheen is, wat blijft er dan nog van haar over? Een wezen dat geen meisje meer is, geen vrouw, geen echtgenote en geen moeder’. Op haar 26e mag Brès eindelijk beginnen. Ze is inmiddels moeder van drie kinderen en heeft de toestemming nodig van haar man. Het lopen van co-schappen wordt haar verboden. Wel mag ze promoveren, ze wordt de eerste Franse doctor in de geneeskunde. Twee vrouwen uit een latere generatie, Augusta Klumpke en Blanche Edwards, slagen erin – ondanks voortdurende tegenwerking, uitsluiting en vijandigheden van de oerconservatieve mannelijke beroepsgroep – uiteindelijk wel tot het ‘internat’ te worden toegelaten.
Ook de instituties van de volksvertegenwoordiging houden de gelederen zo lang mogelijk gesloten. Marthe Simard, geboren in 1901 in een advocatenfamilie in Algerije, organiseert tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit Canada hulpacties voor de Franse militairen. Uiteindelijk wordt ze in januari 1944, op voorspraak van De Gaulle, benoemd in de voorlopige raadgevende volksvergadering, als volksvertegenwoordiger van Algerije – de eerste vrouw op een dergelijke post. Enkele maanden later wordt algemeen kiesrecht voor vrouwen een feit. Veertien jaar later krijgt de eerste Algerijnse moslimvrouw een officiële functie in de Franse regering: Nafissa Sid Cara (1910-2002), onderwijzeres uit de regio Sétif in Algerije, wordt benoemd tot staatssecretaris in het kabinet van Michel Debré. Een politiek-strategische en symbolische keuze: ze verpersoonlijkt de jonge generatie Algerijnse moslimvrouwen die zich verzet tegen de starre hiërarchie en wordt het symbool van ‘een verandering en emancipatie die wij de Algerijnse samenleving toewensen’, aldus Debré. In de jaren ’90 mengt Nafissa Sid Cara zich in de discussie over de hoofddoek, uiting van een dieper liggend probleem: de meisjes hebben het idee dat Frankrijk niet veel méér doet dan hen tolereren, terwijl ze zich ook niet thuis voelen in hun vaderland. Ze ziet maar één oplossing en roept de Franse vrouw op alles in het werk te stellen om die meisjes zich ‘Frans’ en geaccepteerd te laten voelen.
Zo laten Valérie Bochenek en Jean-Louis Debré, in een kleurrijk mini-vrouwenlexicon, een reeks van zesentwintig bevlogen, vastbesloten en moedige vrouwen de revue passeren die de Franse Republiek hebben veranderd en haar een nieuw gezicht hebben gegeven. Niets in die republiek is in marmer gebeiteld, zegt Debré, samenleven vraagt om voortdurende verandering. De voorzitter van de Franse wetgevende raad, oud-voorzitter van de Assemblée nationale en oud-minister van Binnenlandse Zaken, publiceerde  – typisch Franse combinatie – eerder een boek over vergeten volksvertegenwoordigers en heeft ook een aantal thrillers op zijn naam staan. Natuurlijk worden de grote vrouwelijke kunstenaars uit de geschiedenis niet vergeten, George Sand,  Colette, Camille Claud
el en ook Marguerite Yourcenar krijgen mooie, levendige portretten. Absoluut hilarisch zijn de pagina’s over de enorme heisa en polemieken die in de Franse media werden gevoerd toen Yourcenar als mogelijk lid van de Académie française werd genoemd. Claude Lévi-Strauss was mordicus tegen, ‘Je verandert de regels van een stam niet’, een ander vroeg zich af wat ze in ’s hemelsnaam aan moest, een ander merkte op ‘ouder worden doen we onder elkaar, hoe zouden we het kunnen verdragen een vrouw ouder te zien worden?”. Yourcenar zelf weigerde ook nog eens zich officieel kandidaat te stellen, ‘de veranderingen komen wel als de vrouw zich ook in andere domeinen zal laten gelden’, luidde haar laconieke commentaar. Het is nu moeilijk te bevatten dat deze strijd dertig jaar geleden – gisteren! – werd uitgevochten. Inmiddels lijkt het tij langzaam te keren, de toekomst is aan Marianne.
Jean-Louis Debré en Valérie Bochenek, Ces femmes qui ont réveillé la France. Fayard. 366 blz. € 21,90